Rijksbesluit financiering parket van de procureur-generaal

Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Besluit van 6 september 2010, betreffende regels inzake de financiering van het parket van de procureur-generaal (Rijksbesluit financiering parket van de procureur-generaal)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 19 april 2010, nr. 5648956/10/6, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op artikel 29, vierde lid, van de Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en artikel 38, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 3 juni 2010, nr. W03.10.0143/II/K);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 31 augustus 2010, nr. 5660711/10/6, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Bijdragetoekenning door Onze Ministers aan het parket

Artikel 2

De jaarlijks door de landen aan het parket toe te kennen bijdrage ten behoeve van de activiteiten van het parket is gelijk aan het bedrag dat ten behoeve van het parket is opgenomen in de voor het desbetreffende begrotingsjaar vastgestelde begroting van de respectievelijke Ministeries van Justitie.

Artikel 3

  • 1 De door de landen aan het parket toe te kennen bijdrage bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. een instroomgerelateerde bijdrage;

    • b. een bijdrage voor de interne bedrijfsvoering en de uitvoering van beheerstaken die in de rijkswet aan de procureur-generaal zijn opgedragen;

    • c. een bijdrage voor de uitvoering van beleidsmatige taken die zijn opgedragen aan de procureur-generaal;

    • d. een bijdrage voor de overige kosten.

  • 2 In de begroting van het parket zijn de in het eerste lid genoemde onderdelen apart opgenomen.

Artikel 4

  • 1 De instroomgerelateerde bijdrage van de landen wordt bepaald door de totale kosten in een jaar die gemoeid zijn met de instroom te delen door het totale aantal zaken in een jaar en te vermenigvuldigen met het gemiddelde van de twee begrotingsjaren voorafgaand aan het jaar vóór het bedoelde begrotingsjaar aantal ingestroomde zaken per land, eventueel verminderd of vermeerderd met een door de procureur-generaal vastgesteld aantal zaken.

  • 2 Het aantal in de begroting van het parket opgenomen geraamde en te financieren zaken is onderverdeeld naar de landen.

  • 3 De landen kunnen, nadat daarover overleg is gevoerd door Onze Ministers, gemotiveerd afwijken van het in de begroting van het parket opgenomen aantal geraamde en te financieren zaken.

Artikel 5

  • 1 Het parket baseert in de meerjarenraming, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de rijkswet het aantal zaken op de gemiddelde instroom van de vier jaar voorafgaand aan het jaar waarop de begroting betrekking heeft.

  • 2 Bij de meerjarenraming kan rekening worden gehouden met gevolgen van economische ontwikkelingen of wetswijzigingen.

  • 3 De procureur-generaal en Onze Ministers kunnen over de in het eerste lid genoemde raming nadere afspraken maken.

Artikel 6

  • 1 Naar rato van de omvang van de personeelskosten van het parket in eerste aanleg dragen de landen bij aan het in het begrotingsvoorstel van het parket opgenomen bedrag voor de kosten van de interne bedrijfsvoering en de uitvoering van beheerstaken die in de rijkswet aan de procureur-generaal zijn opgedragen.

  • 2 De landen kunnen, nadat daarover overleg is gevoerd door Onze Ministers, gemotiveerd afwijken van de in de begroting van het parket opgenomen bijdrage voor de kosten voor de interne bedrijfsvoering en de uitvoering van beheerstaken.

Artikel 7

  • 1 Naar rato van de omvang van de personeelskosten van het parket in eerste aanleg dragen de landen bij aan het in het begrotingsvoorstel van het parket opgenomen bedrag voor de kosten van de uitvoering van beleidsmatige taken die zijn opgedragen aan de procureur-generaal.

  • 2 De landen kunnen, nadat daarover overleg is gevoerd door Onze Ministers, gemotiveerd afwijken van de in de begroting van het parket opgenomen bijdrage voor de kosten van de uitvoering van beleidsmatige taken.

Artikel 8

  • 1 Het parket neemt in zijn begrotingsvoorstel een plan op met daarin een raming van de overige uitgaven voor het begrotingsjaar, een omschrijving van de activiteiten en de daarmee nagestreefde concrete doelstellingen. Het totale bedrag voor de overige uitgaven opgenomen in het begrotingsvoorstel van het parket wordt in gelijke delen over de landen verdeeld, tenzij daarover andere afspraken worden gemaakt.

  • 2 In de raming worden incidentele en structurele kosten zichtbaar gemaakt.

Artikel 9

  • 1 Onze Ministers kunnen gezamenlijk voorschriften aan het parket stellen met betrekking tot de jaarlijkse bijdragetoekenning.

  • 2 De door Onze Ministers gezamenlijk aan de jaarlijkse bijdrage te verbinden voorschriften kunnen slechts betrekking hebben op:

    • a. het aantal door de procureur-generaal in behandeling te nemen zaken;

    • b. te realiseren doelstellingen zoals opgenomen in het in artikel 8 bedoelde plan;

    • c. beheersmatige aspecten.

Artikel 10

  • 1 In de balans worden onder het eigen vermogen van het parket slechts opgenomen:

    • a. een exploitatiereserve, dat wil zeggen een reserve die wordt aangehouden om jaarlijkse fluctuaties in de exploitatie en risico’s in de bedrijfsvoering op te vangen;

    • b. een verplichte reserve, dat wil zeggen een reserve die wordt aangehouden als gevolg van activering van immateriële vaste activa;

    • c. het onverdeeld resultaat, zijnde het exploitatieresultaat over het jaar waarop de verslaglegging betrekking heeft.

  • 2 Het totaal van de exploitatiereserve en het onverdeeld resultaat van het parket bedraagt ten hoogste 10% van de gemiddelde jaarlijkse baten van het parket, berekend over de laatste drie jaar.

  • 3 Het eigen vermogen van het parket is minimaal nul.

  • 4 Een positief exploitatieresultaat van het parket komt tot de in het tweede lid bedoelde grens ten goede aan de exploitatiereserve van het parket. Het meerdere keert het parket uit aan Onze Ministers naar rato van de bijdrage van het desbetreffende land.

  • 5 Een negatief exploitatieresultaat van het parket komt ten laste van de exploitatiereserve van het parket. In het uitzonderlijke geval dat dit leidt tot een negatief eigen vermogen wordt dit aangezuiverd door Onze Ministers naar rato van de bijdrage van het gemiddelde over de afgelopen vijf jaar van elk van de landen en vindt overleg plaats over de te nemen maatregelen als bedoeld in artikel 11.

  • 6 Onze Ministers kunnen, met inachtneming van het tweede lid, om niet een toevoeging doen aan de exploitatiereserve van het parket teneinde het eigen vermogen van het parket te versterken.

Artikel 11

Bij een dreigend exploitatieverlies dat leidt tot een negatief vermogen van het parket, een exploitatiewinst die uitkomt boven de in artikel 10, tweede lid, bedoelde grens dan wel een ingrijpende wijziging van omstandigheden met aantoonbare gevolgen voor de instroom, overleggen Onze Ministers over de te nemen maatregelen en passen zonodig, onverminderd artikel 10, vierde lid, tweede volzin, de financiële bijdrage aan het parket aan.

Artikel 12

  • 1 De procureur-generaal verstrekt Onze Ministers de voor de uitoefening van hun taak met betrekking tot de financiering van het parket benodigde informatie. Daartoe behoren in elk geval:

    • a. gegevens over de instroomgerelateerde bijdrage, de kosten voor het bedrijfsbureau, de kosten voor de huisvesting en de overige kosten;

    • b. gegevens over de instroom van zaken, de afgehandelde zaken en de doorlooptijden;

    • c. balansgegevens, waaronder gegevens over het eigen vermogen.

  • 2 Onze Ministers en de procureur-generaal maken in een informatieprotocol nadere afspraken over de ten behoeve van de financiering te verstrekken informatie. Daarin wordt in ieder geval vastgelegd de verplichting tot het uitwisselen van informatie met betrekking tot de uitstroom van zaken.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 14

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 juli 2009 ingediende voorstel van rijkswet, houdende de regeling van de inrichting, de organisatie en het beheer van de openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de samenwerking daartussen (Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (Kamerstukken I, 32 018 (R 1885), A) tot rijkswet is verheven en die rijkswet in werking treedt, treedt dit rijksbesluit op hetzelfde tijdstip in werking.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad en in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 6 september 2010

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Uitgegeven de eerste oktober 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven