Prijzenwet BES

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 25-01-2014 t/m 31-12-2018

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

  • goederen: roerende zaken in de zin van het Burgerlijk Wetboek;

  • diensten: de verrichtingen, welke het voorwerp zijn van overeenkomsten tot het verrichten van enkele diensten of van aanneming van werk, als bedoeld in artikel 1613 van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek of van verzekerings- of garantieovereenkomsten.

Artikel 2

  • 1 Indien goederen of diensten worden aangeboden tegen zodanige prijzen, dat het vragen daarvan naar oordeel van het Bestuurscollege in strijd is met of dreigt te geschieden in strijd met het algemeen belang, kan het voor het betreffende openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba:

    • a. verbieden het aanbieden, verkopen en verhuren van die goederen dan wel het aanbieden en verrichten van die diensten tegen hogere of lagere dan door het Bestuurscollege aan te geven prijzen;

    • b. voorschriften geven betreffende het voeren van een administratie, waaruit de vorming blijkt van de prijzen, waartegen goederen of diensten worden aangeboden.

  • 2 Het bestuurscollege kan nadere regels stellen ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt een verbod als bedoeld in dat lid, onder a, voor zover het betrekking heeft op de honoraria, prijzen of tarieven van de diensten, verricht door vrije-beroepsbeoefenaren, vastgesteld bij nadere regels als bedoeld in het tweede lid, na overleg met de organisatie van vrije-beroepsbeoefenaren in het betrokken openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba, die daarvoor naar het oordeel van het bestuurscollege in aanmerking komen.

  • 4 Het Bestuurscollege kan voorschriften geven betreffende het bekend maken van de prijzen, waartegen goederen of diensten worden aangeboden.

  • 5 Een krachtens het eerste lid onder a vastgestelde beschikking wordt evenals de beschikking tot haar wijziging of intrekking bekend gemaakt door middel van het blad waarin van Eilandswege de officiële berichten worden geplaatst. Het Bestuurscollege kan gelasten dat de bekendmaking van de beschikking in de oorspronkelijke of in een aan de behoefte aangepaste vorm tevens geschiedt in één of meer dagbladen welke in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba waar de beschikking gelding zal hebben, worden verspreid.

  • 6 Een krachtens het eerste lid onder b of krachtens het derde lid vastgestelde beschikking wordt evenals de beschikking tot haar wijziging of intrekking in het Afkondigingsblad bekend gemaakt.

Artikel 3

  • 1 Het Bestuurscollege kan van het krachtens artikel 2 bepaalde op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen.

  • 2 De ontheffing kunnen onder beperkende bepalingen worden verleend. Aan de ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 De beslissing op een verzoek tot ontheffing wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld; indien de beslissing een weigering inhoudt, bevat de mededeling tevens een opgave van de gronden waarop zij steunt.

    Verleende ontheffingen worden met redenen omkleed bekend gemaakt in het blad waarin van Eilandswege de officiële berichten geplaatst worden.

Artikel 4

Het Bestuurscollege kan van een ieder de inlichtingen verlangen, die het nodig acht om te kunnen oordelen of aanleiding bestaat tot toepassing van artikel 2, eerste of derde lid.

Artikel 5

  • 1 Het Bestuurscollege kan, indien er aanwijsbare omstandigheden zijn, op grond waarvan het kan vermoeden, dat er aanleiding bestaat tot toepassing van artikel 2, eerste of derde lid, van de naar het oordeel van het Bestuurscollege daarbij betrokken raadpleging van alle boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarvan het raadpleging nodig acht om zich van het al of niet gegrond zijn van die vermoedens te overtuigen.

  • 2 De raadpleging van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers kan het Bestuurscollege opdragen aan schriftelijk aan te wijzen personen.

  • 3 De personen, bedoeld in het tweede lid, dragen bij de uitoefening van hun taak een legitimatiebewijs bij zich, dat door het bestuurscollege voor dat doel is uitgegeven. Deze personen tonen hun legitimatiebewijs desgevraagd aanstonds.

  • 4 Deze personen hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen, waarvan betreding naar hun redelijk oordeel voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen hij zich toegang, alsmede raadpleging van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers met behulp van de sterke arm.

  • 5 In woningen treden zij tegen de wil van de bewoner niet binnen dan krachtens een bijzondere last van het Bestuurscollege en vergezeld van een Ambtenaar van het Openbaar Ministerie. Van het binnentreden wordt binnen tweemaal vierentwintig uur proces-verbaal opgemaakt, waarin van het tijdstip van binnentreden en van het daarmee beoogde doel melding wordt gemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt onverwijld aan de bewoner uitgereikt.

Artikel 6

  • 1 Een ieder is verplicht de van hem op grond van artikel 4 verlangde inlichtingen volledig en naar waarheid te verstrekken op de wijze en binnen de termijn, door het Bestuurscollege te bepalen.

  • 2 Een ieder is verplicht raadpleging van de in artikel 5, eerste lid, bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers te verlenen op de wijze en binnen de termijn, door het Bestuurscollege te bepalen.

  • 3 Zij, die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding zijn verplicht, kunnen zich verschonen van het geven van inlichtingen, doch uitsluitend voorzover betreft hetgeen hun in hun hoedanigheid is toevertrouwd. Zij kunnen voorts raadpleging van de artikel 5, eerste lid, bedoelde boeken, bescheiden, en andere gegevensdragers weigeren, voorzover hun plicht tot geheimhouding hen daartoe noopt.

Artikel 7

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan dit geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 8

  • 1 Een gedraging in strijd met het krachtens de artikelen 2 of 3 bepaalde wordt, indien zij opzettelijk geschiedt, beschouwd als misdrijf en wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de derde categorie.

  • 2 Een gedraging als bedoeld in lid 1 wordt, indien zij aan schuld te wijten is, beschouwd als overtreding en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de tweede categorie.

  • 3 Een gedraging in strijd met het bij artikel 6 bepaalde, zomede een gedraging in strijd met het krachtens artikel 7 bepaalde, indien uitdrukkelijk aangeduid als een strafbaar feit, wordt beschouwd als overtreding en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 8a

  • 1 Indien een in artikel 8 strafbaar gesteld feit wordt begaan door of vanwege een rechtspersoon, een vennootschap, enige andere vereniging van personen of een doelvermogen, wordt de strafvervolging ingesteld en worden de straffen uitgesproken

    • hetzij tegen die rechtspersoon, die vennootschap, die vereniging of dat doelvermogen,

    • hetzij tegen hen, die tot het feit opdracht hebben gegeven of feitelijk leiding hebben gehad bij het verboden handelen of nalaten,

    • hetzij tegen beiden.

  • 2 Een in artikel 8 strafbaar gesteld feit wordt onder meer begaan door of vanwege een rechtspersoon, een vennootschap, een vereniging van personen of een doelvermogen, indien het begaan wordt door personen, die, hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde handelen in de sfeer van de rechtspersoon, de vennootschap, de vereniging of het doelvermogen, ongeacht of deze personen ieder afzonderlijk het strafbare feit hebben begaan dan wel bij hen gezamenlijk de elementen van dat feit aanwezig zijn.

  • 3 Indien een straf vervolging wordt ingesteld tegen een rechtspersoon, een vennootschap, een vereniging van personen of een doelvermogen, wordt deze tijdens de vervolging vertegenwoordigd door de bestuurder en, indien er meer bestuurders zijn, door één dezer. De vertegenwoordiger kan bij gemachtigde verschijnen. De rechter kan de persoonlijke verschijning van een bepaalde bestuurder bevelen; hij kan alsdan zijn medebrenging gelasten.

Artikel 9

  • 1 Bij veroordeling wegens een feit, strafbaar gesteld bij artikel 8, kunnen worden verbeurd verklaard:

    • a. goederen, waarmede of met betrekking tot welke het feit is begaan, of die geheel of gedeeltelijk door middel van het feit zijn verkregen, met hun verpakking, alsmede de voor die goederen in de plaats tredende tegenwaarde ongeacht of deze goederen of tegenwaarde de veroordeelde toebehoren;

    • b. goederen, behorende tot de onderneming van de veroordeelde, waarin het feit begaan is, alsmede de voor die goederen in de plaats tredende tegenwaarde, ongeacht of deze goederen of tegenwaarde de veroordeelde toebehoren, doch slechts voor zover zij soortgelijk zijn aan en met betrekking tot het feit verband houden met die welke krachtens het sub a bepaalde voor verbeurdverklaring in aanmerking komen.

  • 2 Verbeurdverklaring van goederen, welke de veroordeelde niet toebehoren, wordt niet uitgesproken voor zover de rechten van derden te goeder trouw aangetast zouden worden.

Artikel 10

Met het opsporen van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de bij artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES aangewezen personen, belast de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken aangewezen ambtenaren en andere personen.

Artikel 11

De opsporingsambtenaren zijn te alle tijden bevoegd om in beslag te nemen zomede ter inbeslagneming de uitlevering te vorderen van alle voorwerpen, welk tot ontdekking der waarheid kunnen dienen, of welker verbeurdverklaring, vernietiging of onbruikbaarmaking kan worden bevolen.

Artikel 12

  • 1 Allen die betrokken zijn of zijn geweest bij de uitvoering van deze wet, zijn verplicht tot geheimhouding van al hetgeen hun in hun hoedanigheid is bekend geworden, voor zover zij niet in die hoedanigheid tot mededeling daarvan bevoegd of verplicht zijn.

  • 2 Hij die opzettelijk enig geheim schendt, hetwelk hij ingevolge het eerste lid verplicht is te bewaren, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de tweede categorie.

  • 3 De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

  • 4 Hij aan wiens schuld te wijten is de schending van enig geheim, hetwelk hij ingevolge het eerste lid verplicht is te bewaren, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de eerste categorie.

  • 5 Indien een dezer feiten tegen een bepaalde persoon gepleegd is, wordt het slechts vervolgd op diens klachte.

Artikel 14

Een besluit ter uitvoering van artikel 2, 7 of 10 van de Prijzenverordening 1961, dat op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, al dan niet krachtens overgangsrecht, gelding heeft, wordt vanaf dat tijdstip geacht uitvoering te geven aan artikel 2, 7 of 10 van deze wet, totdat het door het bevoegde bestuurscollege is vervangen door een ander besluit.

Naar boven