Omzetbelasting en ontwikkelingswerk

[Regeling vervallen per 01-10-2015.]
Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 05-01-1990 t/m 30-09-2015

Besluit van 5 januari 1990, nr. VB 89/2161

  • 1.1 Uitvoering projecten in ontwikkelingslanden

    Het komt voor, zij het in steeds mindere mate, dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan instellingen opdrachten verstrekt om in zogenaamde ontwikkelingslanden bepaalde werken of projekten uit te voeren respectievelijk te realiseren. De uit deze werkzaamheden voortvloeiende kosten worden ook aan genoemd ministerie in rekening gebracht. Veelal is het de bedoeling dat, na de voltooiing door evenbedoelde instellingen, het beheer over de tot stand gebrachte projekten wordt overgedragen aan instanties e.d. die zijn gevestigd in de desbetreffende ontwikkelingslanden zelf.

    In voorkomende gevallen worden er, in het kader van de uitvoering van die projekten, tevens voor de heffing van omzetbelasting afzonderlijk in aanmerking te nemen diensten jegens het Ministerie van Buitenlandse zaken verricht. In de gevallen waarin vorenbedoelde opdrachten worden verstrekt aan hier te lande gevestigde ondernemers ontmoet het bij mij geen bezwaar dat, indien dit zich voordoet, de in het kader van de feitelijke uitvoering van bedoelde werken en projekten jegens het Ministerie van Buitenlandse Zaken verrichte diensten kunnen delen in de toepassing van het nultarief. Voorwaarde hiertoe is dat de desbetreffende ondernemers aan de hand van boeken en/of bescheiden (kunnen) aantonen dat het betreft diensten als hiervoor bedoeld. Wellicht ten overvloede merk ik hierbij nog op dat deze toepassing van het nultarief zich alleen uitstrekt tot diensten welke ingevolge het bepaalde in artikel 6 van de Wet op de omzetbelasting 1968 hier te lande worden verricht.

  • 1.2 Organisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking

    Aan mij is in dit kader voorts de vraag voorgelegd op welke wijze zgn. "medefinancieringsorganisaties", welke organisaties werkzaam zijn op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, in de heffing van omzetbelasting zijn betrokken. Bedoelde organisaties ontvangen fondsen uit de Rijksbegroting, welke fondsen - op basis van vooraf vastgestelde criteria – zijn bestemd te worden besteed ten behoeve van projekten die in ontwikkelingslanden worden uitgevoerd. De activiteiten van deze organisaties bestaan, onder meer, uit de verzorging en de beoordeling van aanvragen om financiering voor bepaalde projekten, de zorg voor de (mede)financiering, de controle op de uitvoering van een project en de verslaglegging van de uitvoering van dat projekt. In dit kader komt het voor dat door de onderhavige organisaties prestaties tegen een vergoeding jegens het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden verricht, welke prestaties direct samenhangen met de besteding van bovenbedoelde gelden.

    In dergelijke gevallen waarin een organisatie uitsluitend de ter beschikking gestelde gelden besteedt, zonder dat die instelling jegens genoemd ministerie de feitelijke uitvoering van de desbetreffende projekten in ontwikkelingslanden op zich neemt, mist,de in punt 1 van deze aanschrijving vervatte goedkeuring toepassing. Dit brengt met zich dat over de terzake verrichte diensten - in beginsel - omzetbelasting verschuldigd is.

    Onder vorenvermelde omstandigheden kan ik mij er evenwel mee verenigen, daarbij met name gelet op het vrijstellingsregime zoals dit thans geldt voor sociale en culturele prestaties, dat - vooruitlopend op een wijziging van bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 - ten aanzien van vorenbedoelde prestaties wordt gehandeld als ware hierop de vrijstellingsbepaling van artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet op de omzetbelasting 1968 van toepassing. Alsdan dient dan ook te worden afgezien van het in artikel 15 van de Wet vervatte recht op aftrek van de aan de desbetreffende ondernemer in rekening gebrachte omzetbelasting. Deze handelwijze kan tevens worden toegepast indien de op deze wijze jegens meergenoemd ministerie verrichte - bovenbedoelde - prestaties buiten het kader van de zgn. "medefinancieringsregeling" worden verricht door medefinancieringsorganisaties, alsmede in die gevallen waarin deze worden verricht door andere organisaties die werkzaam zijn op het gebied van ontwikkelingssamenwerking.

    Deze gedragslijn kan ook voor het verleden toepassing vinden.

  • 1.3 Slot

    In verband met het vorenstaande heeft de aanschrijving van 8 augustus 1986, met nummer 286-11334 (BTW-170), haar belang verloren.

De

Staatssecretaris

van Financiën,
namens deze,
De

plv. Directeur-Generaal der Belastingen

,

MR. J.N. VAN LUNTEREN

.
Naar boven