Erfbelasting, aftrekposten nalatenschap

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2023 en zichtdatum 16-05-2024.
Geldend van 11-10-2010 t/m heden

Erfbelasting, aftrekposten nalatenschap

De Minister van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit vervangt het besluit van 16 februari 2006, nr. CPP2005/2787M voor de toepassing van de gewijzigde Successiewet per 2010. De tekst is redactioneel aangepast aan de wijzigingen (in de terminologie) die per 1 januari 2010 in de Successiewet zijn verwerkt. Deze redactionele aanpassingen leiden niet tot een inhoudelijke wijziging. Het besluit van 16 februari 2006, nr. CPP2005/2787M vervalt per 1 januari 2010.

2. Conserverende aanslag die door het overlijden opeisbaar wordt

Belastingschulden worden alleen aangemerkt als schuld voor zover zij rechtens afdwingbaar zijn (artikel 20, derde lid, van de Successiewet). Conserverende aanslagen kunnen een belastingschuld zijn als de betaling rechtens afdwingbaar is.

Een conserverende aanslag kan door het overlijden opeisbaar worden. De conserverende aanslag is dan in beginsel een schuld voor de erfbelasting. Er is echter geen sprake van een rechtens afdwingbare schuld voor de erfbelasting als het conserverende betalingsuitstel wordt gecontinueerd.

Voorbeeld

Op grond van een fictieve vervreemding van aanmerkelijkbelangaandelen is inkomstenbelasting verschuldigd (artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van de Wet IB 2001). De inkomstenbelasting wordt dan geheven in de vorm van een conserverende aanslag. Voor zo’n conserverende aanslag wordt ten hoogste tien jaar uitstel van betaling verleend (artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990) als aan de voorwaarden van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt voldaan.

Het overlijden van degene aan wie een conserverende aanslag is opgelegd is een (fictieve) vervreemding (artikel 4.16, eerste lid, onderdeel e, van de Wet IB 2001). Het uitstel van betaling wordt dan beëindigd. De belanghebbende (erfgenaam of legataris) kan echter een verzoek doen tot voortzetting van het uitstel (artikel 25, achtste lid, onderdeel a, van de Invorderingswet 1990). De conserverende aanslag wordt dan ‘doorgeschoven’ naar de belanghebbende. Er is dan geen aanleiding om de conserverende aanslag als schuld toe te laten.

Als de belanghebbende geen verzoek om voortzetting van het uitstel doet, is de conserverende aanslag geen voorwaardelijke schuld meer. Bij de vaststelling van de hoogte van de nalatenschap wordt rekening gehouden met deze schuld.

Als de belanghebbende het verzoek om voortzetting van het uitstel doet nadat de aanslag erfbelasting is opgelegd, is dat verzoek een nieuwe of nadere gebeurtenis die een navorderingsmogelijkheid oplevert (artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).

3. Belastinglatentie en kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule

Voor de verkrijging van een stamrecht geldt een belastinglatentie (artikel 20, vijfde lid, aanhef en onderdeel b, juncto zesde lid van de Successiewet). Een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule is voor de belastinglatentie een stamrecht voor zover de uitkering op de kapitaalverzekering wordt aangewend voor de aankoop van een lijfrente. Voor zover de uitkering niet wordt aangewend voor de aankoop van lijfrente is sprake van een afkoop. Over deze afkoop is inkomstenbelasting verschuldigd.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule) goed dat een belastinglatentie in aanmerking wordt genomen bij afkoop van een stamrecht. Hierbij geldt de voorwaarde dat de afkoop is onderworpen aan de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting.

De uitkering is belast voor de inkomstenbelasting en de erfbelasting. Naar mijn oordeel is geen sprake van een ongerechtvaardigde cumulatieve heffing. Voor de erfbelasting is immers rekening gehouden met de (latente) inkomstenbelasting die is verschuldigd door de afkoop. Verzoeken in zo'n geval de hardheidsclausule toe te passen, wijs ik daarom af.

4. Verhaalskosten voor erfbelasting betaald voor buitenlandse erfgenamen

De erfgenamen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de erfbelasting die is verschuldigd door verkrijgers die in het buitenland wonen (artikel 46, tweede lid, van de Invorderingswet 1990).

De erfgenamen kunnen kosten maken om de erfbelasting die door hen is verschuldigd als gevolg van de aansprakelijkstelling te verhalen op buitenlandse verkrijgers. Betaling van die verhaalskosten leidt voor de erfgenamen niet tot een verlaging van de door hen verschuldigde erfbelasting. In sommige gevallen is het redelijk om die kosten in mindering te brengen op hun eigen belastingschuld. Het moet daarbij gaan om reële gevallen waarin vergeefs kosten zijn gemaakt om erfbelasting die is verschuldigd door de aansprakelijkstelling te verhalen. De door de erfgenamen betaalde verhaalskosten als gevolg van de aansprakelijkstelling van artikel 46, tweede lid, van de Invorderingswet 1990, kunnen dan in mindering komen op hun belastingschuld. Iedere erfgenaam kan de verhaalskosten naar evenredigheid van zijn verkrijging uit de nalatenschap in mindering brengen op zijn erfbelastingschuld.

6. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2010.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 10 juni 2010

De

Minister

van Financiën,

J.C. de Jager