3.3.4. Mogelijkheden tot voortzetting of uitbreiding ‘in belangrijke mate beperkt’
[Regeling vervallen per 22-12-2011 met terugwerkende kracht tot en met 09-12-2011]
In de wettelijke omschrijving is rekening gehouden met de situaties waarin een onderneming
op meer dan één locatie actief is. In dat geval kan het zijn dat er voor de onderneming
als geheel geen sprake is van overheidsingrijpen dat de onderneming in belangrijke
mate beperkt, maar dat daar wel sprake van is voor een gedeelte van de onderneming,
bijvoorbeeld een bepaalde vestiging. In dat geval kan de vervreemding van bedrijfsmiddelen
van andere vestigingen niet meeliften. Anders gezegd, voor de laatstgenoemde vervreemding
is dan geen sprake van overheidsingrijpen.
Wanneer geen sprake is van verschillende vestigingen en een besluit als bedoeld in
onderdeel b niet als gedeelte van een onderneming aan te merken bedrijfsmiddelen treft
(bijvoorbeeld een aantal hectaren landbouwgrond), zal voor de onderneming als geheel
moeten worden beoordeeld of sprake is van een ‘in belangrijke mate beperkt’ zijn.
In dat geval geldt voor de gehele onderneming dat een vervreemding (of staking) een
gevolg geacht wordt te zijn van overheidsingrijpen.
In gevallen waarin een besluit of regeling op het gebied van ruimtelijke ordening,
natuur of milieu voorziet in een geldelijke of in geld te waarderen vergoeding, impliceert
dit veelal een (gedeeltelijke) schadeloosstelling voor de door de overheid beoogde
beperking. In die gevallen kan ervan worden uitgegaan dat, tenzij de inspecteur het
tegendeel aannemelijk maakt, sprake is van een beperking ‘van de mogelijkheden om
de onderneming (of een gedeelte daarvan) op de huidige locatie in de huidige vorm
voort te zetten of uit te breiden’. De belastingplichtige zal dan nog slechts aannemelijk
moeten maken dat sprake is van een ‘in belangrijke mate beperkt’ zijn.
Bij het antwoord op de vraag of sprake is van een ‘in belangrijke mate beperkt’, kan
worden uitgegaan van een percentage van 30. Voor het antwoord op de vraag of sprake
is van een zodanige beperking ligt het voor de hand dit, waar mogelijk, te beoordelen
aan de hand van de productiefactoren waarvoor de beperking zich laat gelden, zoals
bijvoorbeeld, hoeveelheid grond, aantal melkkoeien, aantal varkens, enz.
De belastingplichtige die een beroep doet op onderdeel b zal aannemelijk moeten maken
dat als gevolg van een daarin bedoeld besluit sprake is van een in onderdeel b omschreven beperking.
Dit betekent dat de mogelijkheden tot voortzetting of uitbreiding van de onderneming
in de huidige vorm (dus qua soort activiteiten) op de huidige locatie direct na het
in onderdeel b bedoelde besluit moeten worden vergeleken met die direct voorafgaand
aan dat besluit. Een ondernemer die bijvoorbeeld 20 procent mocht uitbreiden en na
het in onderdeel b bedoelde besluit nog slechts 10 procent, ziet zijn mogelijkheden
tot uitbreiding voor de helft (dus meer dan in belangrijke mate) beperkt. De belastingplichtige
zal – door overlegging van daarop betrekking hebbende stukken – moeten onderbouwen
dat en waarom sprake is van de in onderdeel b omschreven beperking. Waar twijfel mogelijk
is, zal de inspecteur dit met enige soepelheid beoordelen.
Als een in onderdeel b bedoeld besluit niet leidt tot een ‘in belangrijke mate beperkt’
zijn, kan desalniettemin sprake zijn van overheidsingrijpen, maar dan op grond van
artikel 3.54, twaalfde lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001. Dit omdat verkoop plaatsvindt aan een publiekrechtelijke rechtspersoon die – nadat
aan de daartoe gestelde vereisten is voldaan – tot onteigening bevoegd is (zie paragraaf 3.2.2).