Wijzigingswet Wet op de omzetbelasting 1968 (implementatie richtlijnen BTW-pakket)

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 01-01-2011 t/m heden

Wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de invoering van een nieuwe regeling voor de plaats van dienst voor de heffing van omzetbelasting, alsmede een nieuwe regeling voor de teruggaaf van omzetbelasting aan in een andere lidstaat gevestigde ondernemers (implementatie richtlijnen BTW-pakket)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de wetgeving inzake omzetbelasting aan te passen overeenkomstig richtlijn 2008/8/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de plaats van een dienst (PbEU L 44), overeenkomstig Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (PbEU L 44) en overeenkomstig Richtlijn 2008/117/EG van de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van de Richtlijn 2006/112/EG wat betreft fraudebestrijding in het intracommunautaire verkeer (PbEU L 14);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel VI

Artikel 33 van de Wet op de omzetbelasting 1968 zoals dat luidde tot 1 januari 2010, blijft van toepassing met betrekking tot een verzoek om teruggaaf van belasting dat tot die datum op grond van dat artikel is gedaan door een ondernemer die niet in Nederland woont of is gevestigd en aldaar geen vaste inrichting heeft.

Artikel VII

  • 1 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2 De voordracht voor het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien een der kamers der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met het ontwerp, wordt er geen voordracht gedaan en kan niet eerder dan zes weken na het besluit van die kamer der Staten-Generaal een nieuw ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal worden overgelegd.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage, 3 december 2009

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën

,

J. C. de Jager

Uitgegeven de eenentwintigste december 2009

De Minister van Justitie

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven