Regeling acceptatie afvalstoffen op stortplaatsen

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 juli 2009, nr. BJZ2009044653, houdende vervanging van de Regeling acceptatie geconditioneerde gevaarlijke afvalstoffen op stortplaatsen in verband met de implementatie van beschikking nr. 2003/33/EG tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen (PbEG L 11) (Regeling acceptatie afvalstoffen op stortplaatsen)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op beschikking nr. 2003/33/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen overeenkomstig artikel 16 en bijlage II van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen (PbEG L 11) en de artikelen 11f, vierde lid, en 11h, vierde lid, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • bepalingsgrens: laagste concentratie van de parameter in het monster waarvan de aanwezigheid nog met een bepaalde zekerheid kan worden vastgesteld;

    • besluit: Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen;

    • blok: vaste vorm van bepaalde afmetingen die door uitharding van een mengsel van sterk uitloogbare, en toeslagstoffen met een bekende samenstelling als één geheel in een compartiment of op een daarvoor geëigende plaats wordt gevormd;

    • bouwstoffen: bouwstoffen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;

    • compartiment: afzonderlijk deel van een stortplaats dat niet beïnvloed kan worden vanuit andere compartimenten van de stortplaats en voorzien is van een separate afvoer van het percolaat uit het compartiment;

    • kritische parameter: parameter met een kans van meer dan vijf procent op het overschrijden van de grenswaarde;

    • opslaglocatie voor metallisch kwik: complete faciliteit voor de opslag van metallisch kwik;

    • opslagvoorziening voor metallisch kwik: onderdeel van een opslaglocatie voor metallisch kwik waarin één of meerdere vaten metallisch kwik zijn geplaatst;

    • proefstuk: uit hetzelfde materiaal als een blok gevormd voorwerp bestemd voor de in de artikelen 9 en 10 bedoelde proeven;

    • sterk uitloogbare afvalstoffen: gevaarlijke, anorganische, korrelvormige afvalstoffen die wat betreft de uitloging van zware metalen en zouten niet voldoen aan de waarde, genoemd in voorschrift 3.1 in de bijlage bij het besluit;

    • toeslagstoffen: stoffen, waaronder water, die aan te conditioneren afvalstoffen worden toegevoegd om het immobilisatieproces beheersbaar te laten verlopen, de uitloging van de te conditioneren afvalstoffen te beperken en de mengsels een duurzame vaste vorm te geven;

    • verzamelmonster: monster dat tot stand komt tijdens de monsterneming van afvalstoffen en waarin ten minste vijf grepen van afvalstoffen zijn samengevoegd.

    • vloeistofkerende voorziening: voorziening die vloeistoffen afvoert voordat indringing daarvan in de door die voorziening afgeschermde afvalstoffen kan plaatsvinden;

    • AP04-A: Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Algemeen, versie 4;

    • AP04-E: Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Analyse van Eluaten, versie 4;

    • AP04-SB: Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Samenstelling Bouwstoffen (niet zijnde grond) en Afvalstoffen, versie 4;

    • AP04-U: Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Uitloogonderzoek, versie 4;

    • AP04-V: Accreditatieprogramma voor keuring van partijen grond, bouwstoffen en korrelvormige afvalstoffen, onderdeel Monstervoorbehandeling, versie 5;

    • BRL 1000: Beoordelingsrichtlijn voor het SIKB-procescertificaat Monsterneming voor partijkeuringen bouwstoffenbesluit, versie 8;

    • NEN 7375: Uitloogkarakteristieken – Bepaling van de uitloging van anorganische componenten uit vormgegeven en monolitische materialen met een diffusieproef – Vaste grond- en steenachtige materialen, uitgave januari 2004;

    • NEN 5861: Nederlandse norm, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, Procedures voor monsteroverdracht, uitgave 1999;

    • VKB-protocol 1004: BRL 1000 protocol, Monsterneming korrelvormige afvalstoffen voor partijkeuringen.

  • 2 Met normen, richtlijnen, protocollen of accreditatieprogramma's als bedoeld in deze regeling worden gelijkgesteld normen, richtlijnen, protocollen of accreditatieprogramma's die zijn vastgesteld of aangewezen in een andere lidstaat van de Europese Unie, dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Artikel 2

  • 1 Hoofdstuk 2 is uitsluitend van toepassing op sterk uitloogbare afvalstoffen die worden of zijn omgevormd tot geconditioneerde afvalstoffen.

  • 2 Hoofdstuk 3 is uitsluitend van toepassing op korrelvormige afvalstoffen.

  • 3 Hoofdstuk 3a is uitsluitend van toepassing op de tijdelijke opslag van metallisch kwik gedurende een periode van meer dan een jaar.

  • 4 Een opslaglocatie voor metallisch kwik en een opslagvoorziening voor metallisch kwik voldoen aan de regels gesteld in hoofdstuk 3a.

Hoofdstuk 2. Sterk uitloogbare afvalstoffen die worden of zijn omgevormd tot geconditioneerde afvalstoffen

Artikel 3

Een compartiment voor te conditioneren afvalstoffen wordt uitsluitend gebruikt voor het storten van een blok of een mengsel van sterk uitloogbare afvalstoffen en toeslagstoffen.

Artikel 4

Een mengsel als bedoeld in artikel 3 wordt in een compartiment tot een blok gevormd, waarvan het volume na uitharding niet meer bedraagt dan 125% van het volume van de te conditioneren afvalstof.

Artikel 5

  • 1 Per mengsel met dezelfde samenstelling van sterk uitloogbare afvalstoffen en toeslagstoffen worden voor aanvang van het uithardingsproces ten minste twee representatieve monsters genomen. Deze monsters worden gebruikt voor het vervaardigen van ten minste twee proefstukken die op vergelijkbare wijze als het te conditioneren mengsel worden uitgehard. De beoordeling van de kwaliteit van de geconditioneerde afvalstoffen wordt bepaald aan de hand van deze proefstukken.

  • 2 Indien degene die de stortplaats exploiteert, ten genoegen van gedeputeerde staten aantoont dat een of meer parameters van een mengsel niet kritisch kunnen zijn, kunnen gedeputeerde staten, in afwijking van het eerste lid, toestaan dat de frequentie van monstername op deze niet-kritische parameters wordt teruggebracht tot een daarbij vast te stellen frequentie.

  • 3 Voor een besluit als bedoeld in het tweede lid is in ieder geval vereist:

    • a. dat wordt uitgegaan van een normale verdeling, waarbij de excentriciteit groter is dan 1,64, en

    • b. dat ten minste vijf analyseresultaten bekend zijn voor de desbetreffende parameter.

Artikel 6

De druksterkte van een proefstuk bedraagt na 28 dagen uitharden minimaal 1,0 N/mm2.

Artikel 7

  • 1 De emissiewaarden van een proefstuk overschrijden niet de waarden van de in de bijlage bij deze regeling opgenomen tabel.

  • 2 In afwijking van het eerste lid mogen de emissiewaarden voor Br, Cl en SO4 de waarden van de tabel overschrijden:

    • a. indien de te conditioneren afvalstoffen zonder toeslagstoffen in totaal niet meer dan 20% (gewicht) van deze parameters bevatten, of

    • b. indien het te vormen blok ten minste drie meter van de buitengrens van het compartiment wordt gestort.

  • 3 Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, aanhef en onder b, worden de ruimten tussen het blok en de grens van het compartiment opgevuld met een van de hieronder genoemde soorten stoffen:

    • a. geconditioneerde afvalstoffen, waarvan het proefstuk voldoet aan de waarden, bedoeld in het eerste of tweede lid, onder a,

    • b. anorganische korrelvormige afvalstoffen die voldoen aan de voorschriften 3.1 en 3.2 van de bijlage bij het besluit, of

    • c. bouwstoffen die voldoen aan de daarvoor geldende kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 25d, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit.

  • 4 Degene die de stortplaats exploiteert, toont ten genoegen van het bevoegd gezag aan dat de bouwstoffen of afvalstoffen die overeenkomstig het derde lid worden toegepast, een vloeistofkerende werking hebben.

Artikel 8

  • 1 In afwijking van artikel 7 mogen de emissiewaarden van de andere dan de in het tweede lid van dat artikel genoemde parameters van een proefstuk in geval van buitengewone omstandigheden waarden van de tabel van de bijlage overschrijden, voor zover het totaal van de afvalstoffen die de waarden van de tabel overschrijden, in een compartiment niet meer dan 10% (gewicht) van de totale vergunde capaciteit van dat compartiment bedraagt en het desbetreffende blok ten minste drie meter van de buitengrens van het compartiment is gesitueerd.

Artikel 9

  • 1 De druksterkte van een blok wordt bepaald aan de hand van één of meerdere proefstukken na een uitharding van 28 dagen volgens ontwerp NEN-EN 12394.

  • 2 De druksterkte wordt vastgesteld met een meetnauwkeurigheid beter dan 0,1 N/mm2.

Artikel 10

  • 1 De uitloging van een blok wordt bepaald aan de hand van één of meerdere proefstukken met een diffusieproef overeenkomstig NEN 7375.

  • 2 De cumulatieve emissie (64 dagen) wordt berekend volgens NEN 7375.

  • 3 Het proefstuk mag tijdens de duur van de in het eerste lid genoemde proef niet desintegreren. Van het proefstuk mag niet meer dan 1% (gewicht) vast materiaal op de bodem van de onderzoekbak neerslaan binnen de proefduur van 64 dagen.

Artikel 11

  • 1 Een compartiment is aan de onderzijde voorzien van een bufferlaag van ten minste 0,5 meter dikte en ten hoogste 1 meter dikte, bestaande uit organische stof of rijk grondachtig materiaal met bewezen pH-bufferende en metaalbindende eigenschappen.

  • 2 Ten behoeve van drainage in een bufferlaag en taluds mogen korrelvormige anorganische afvalstoffen of bouwstoffen worden gebruikt.

Artikel 12

Het compartiment is zodanig ingericht dat de geconditioneerde, sterk uitloogbare afvalstoffen, na zetting van de ondergrond, minimaal 0,7 meter boven de te verwachten gemiddeld hoogste grondwaterstand blijven.

Artikel 13

Indien een compartiment wordt gerealiseerd bovenop bestaande delen van de stortplaats waar reeds afvalstoffen zijn gestort, bieden de onderliggende afvalstoffen voldoende stabiliteit en draagvermogen voor het compartiment.

Artikel 14

In geval van desintegratie als gevolg van weersinvloeden worden zo spoedig mogelijk maatregelen genomen, die de gevolgen daarvan compenseren.

Artikel 15

  • 1 Een volledig gevuld compartiment wordt voorafgaand aan de definitieve afdichting zo snel als technisch mogelijk afgedekt met hoge dichtheid polyethyleenfolie met een dikte van minimaal 1 mm.

  • 2 Voor tijdelijke afdekking mogen, indien het compartiment nog niet volledig is gevuld, ook korrelvormige afvalstoffen worden gebruikt, die voldoen aan de voorschriften 3.1 en 3.2 van de bijlage bij het besluit. Deze afvalstoffen:

    • a. mogen het uitlooggedrag van de blokken niet negatief beïnvloeden,

    • b. worden met een minimale dikte van 0,3 meter aangebracht,

    • c. hebben een vloeistofkerend vermogen en

    • d. worden onder een zodanige helling aangebracht dat hemelwater snel wordt afgevoerd.

  • 3 Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, worden de korrelvormige afvalstoffen verwijderd voordat het compartiment verder gevuld wordt.

Hoofdstuk 3. Korrelvormige afvalstoffen

§ 3.1. Vaststelling kritische parameters en monsternemingsfrequentie

Artikel 16

Degene die de stortplaats exploiteert, draagt er zorg voor dat ter uitvoering van artikel 11h, eerste lid, van het besluit overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 17 tot en met 21 wordt gehandeld.

Artikel 17

  • 1 Het gemiddelde per parameter wordt bepaald en getoetst aan de ingevolge het besluit van toepassing zijnde grenswaarden over:

    • a. alle beschikbare analyseresultaten van de afvalstroom indien nog niet eerder een gemiddelde is bepaald;

    • b. de laatste vijf analyseresultaten van de afvalstroom indien al eerder een gemiddelde is bepaald.

  • 2 Indien het analyseresultaat kleiner is dan de bepalingsgrens, wordt voor dat analyseresultaat ten behoeve van het berekenen van het gemiddelde uitgegaan van een rekenwaarde die als volgt is berekend:

    rekenwaarde = 0,7 * bepalingsgrens,

    waarbij

    rekenwaarde: waarde die gebruikt kan worden voor het berekenen van het gemiddelde.

  • 3 Het gemiddelde van een of meerdere parameters van de ingevolge het besluit van toepassing zijnde grenswaarden mag niet worden overschreden.

Artikel 18

  • 1 Na ontvangst van de analyseresultaten wordt per parameter terstond de k-waarde als volgt bepaald:

    Bijlage 244882.png

    waarbij

    k: k-waarde;

    grenswaarde: logaritme (10-log) van de grenswaarde als bedoeld in het voor de betreffende stortplaats van toepassing zijnde onderdeel van de bijlage bij het besluit;

    xgem: gemiddelde voor de logaritmisch getransformeerde (10-log) analyseresultaten;

    s: standaarddeviatie voor de logaritmisch getransformeerde (10-log) analyseresultaten.

  • 2 Aan de hand van de k-waarden worden de kritische parameters bepaald. Een parameter is kritisch als de k-waarde lager is dan of gelijk is aan de waarde waarvoor in de tabel geen monsterneming hoeft plaats te vinden, corresponderend met het aantal analyseresultaten.

Artikel 19

  • 1 Indien de laatste vijf analyseresultaten aan elkaar gelijk zijn, is de k-waarde:

    • a. hoger dan 3,40 indien de analyseresultaten gelijk zijn aan de bepalingsgrens;

    • b. gelijk aan de eerder vastgestelde k-waarde indien de analyseresultaten hoger zijn dan de bepalingsgrens.

  • 2 Indien alle analyseresultaten aan elkaar gelijk en hoger dan de bepalingsgrens zijn en niet eerder een k-waarde is bepaald, wordt er vanuit gegaan dat de k-waarde is gelegen binnen de marge die correspondeert met een monsternemingsfrequentie van 1 op de 10 vrachten voor het betreffende aantal analyseresultaten.

Artikel 20

De monsternemingsfrequentie van de afvalstroom wordt bepaald door de parameter die op basis van de tabel in de categorie met de hoogste frequentie valt.

Tabel Bepaling monsternemingsfrequentie en schaalgrootte van het verzamelmonster aan de hand van de k-waarde

k-waarde op basis van 5 < analyseresultaten ≤ 10

Monsternemingsfrequentie

Schaalgrootte en verzamelmonster

> 3,40

Geen monsterneming

Geen toetsing

2,75 tot en met 3,40

1 op 10 vrachten

100 vrachten

1,47 tot en met 2,74

1 op 6 vrachten

60 vrachten

0,69 tot en met 1,46

1 op 2 vrachten

20 vrachten

< 0,69

Elke vracht

10 vrachten

     

k-waarde op basis van 10 < analyseresultaten ≤ 15

Monsternemingsfrequentie

Schaalgrootte en verzamelmonster

> 2,57

Geen monsterneming

Geen toetsing

2,08 tot en met 2,57

1 op 10 vrachten

100 vrachten

1,08 tot en met 2,07

1 op 6 vrachten

60 vrachten

0,44 tot en met 1,07

1 op 2 vrachten

20 vrachten

< 0,44

Elke vracht

10 vrachten

     

k-waarde op basis van 15 < analyseresultaten ≤ 20

Monsternemingsfrequentie

Schaalgrootte en verzamelmonster

> 2,33

Geen monsterneming

Geen toetsing

1,88 tot en met 2,33

1 op 10 vrachten

100 vrachten

0,95 tot en met 1,87

1 op 6 vrachten

60 vrachten

0,35 tot en met 0,94

1 op 2 vrachten

20 vrachten

< 0,35

Elke vracht

10 vrachten

     

k-waarde op basis van 20 < analyseresultaten ≤ 25

Monsternemingsfrequentie

Schaalgrootte en verzamelmonster

> 2,21

Geen monsterneming

Geen toetsing

1,77 tot en met 2,21

1 op 10 vrachten

100 vrachten

0,88 tot en met 1,76

1 op 6 vrachten

60 vrachten

0,30 tot en met 0,87

1 op 2 vrachten

20 vrachten

< 0,30

Elke vracht

10 vrachten

     

k-waarde op basis van > 25 analyseresultaten

Monsternemingsfrequentie

Schaalgrootte en verzamelmonster

> 2,13

Geen monsterneming

Geen toetsing

1,71 tot en met 2,13

1 op 10 vrachten

100 vrachten

0,84 tot en met 1,70

1 op 6 vrachten

60 vrachten

0,26 tot en met 0,83

1 op 2 vrachten

20 vrachten

< 0,26

Elke vracht

10 vrachten

Artikel 21

  • 1 Het gezamenlijk analyseren van afvalstromen is toegestaan indien:

    • a. op basis van kennis over de aard en het proces waarbij de afvalstromen vrijkomen:

      • 1°. het aannemelijk is dat deze afvalstromen overeenkomen en

      • 2°. het aannemelijk is dat de overeenkomsten in de tijd gehandhaafd blijven,

    • b. voor de afzonderlijke afvalstromen de kritische parameters dezelfde zijn en

    • c. voor de afzonderlijke afvalstromen elk van de parameters met eenzelfde frequentie of met één categorie hogere of lagere frequentie moeten worden bemonsterd.

  • 2 In een geval als bedoeld in het eerste lid wordt de k-waarde bepaald overeenkomstig artikel 18, eerste lid, waarbij gebruik wordt gemaakt van alle beschikbare analyseresultaten.

§ 3.2. Monsterneming

Artikel 23

  • 1 Een vracht wordt bemonsterd indien:

    • a. dit de eerste vracht is nadat een verzamelmonster voor analyse is overgedragen, of

    • b. de voorgaande vracht de laatste vracht is van de partijen waarvoor door de ontdoener analyseresultaten bijgevoegd moeten zijn.

  • 2 De daarop volgende vrachten worden bemonsterd met een overeenkomstig artikel 20 bepaalde frequentie.

Artikel 24

De deeltjesgrootte van de te bemonsteren vracht wordt geschat, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

  • a. percentage (v/v) van de deeltjes dat kleiner is dan of gelijk is aan 20 mm;

  • b. percentage (v/v) van de deeltjes dat groter is dan 20 mm en kleiner is dan of gelijk is aan 40 mm, en

  • c. percentage (v/v) van de deeltjes dat groter is dan 40 mm.

Artikel 25

  • 1 De monsterneming wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 5, met uitzondering van de daarin opgenomen verplichting met betrekking tot het gebruik van meetlint, piketten en machinale boor, de artikelen 6.1.1, 6.1.2, 6.1.3, 6.1.4, 6.2.3, 6.2.4, 6.2.6, met uitzondering van het daarin bepaalde met betrekking tot de wijze van controleren van het aantal grepen, 6.2.8, 6.2.9 en 6.2.10, met uitzondering van de daarin vermelde termijn voor monsteroverdracht, van het VKB-protocol 1004, met dien verstande dat van de te bemonsteren vracht vijf grepen worden genomen, waarbij de greepgrootte:

    • a. circa 220 cm3 bedraagt voor afvalstoffen waarvan 95 procent (v/v) of meer van de deeltjes kleiner zijn dan of gelijk zijn aan 20 mm;

    • b. circa 1.700 cm3 bedraagt voor andere afvalstoffen dan bedoeld onder a, waarvan 95 procent (v/v) of meer van de deeltjes kleiner zijn dan of gelijk zijn aan 40 mm;

    • c. circa 220 cm3 bedraagt voor andere afvalstoffen dan bedoeld onder a en b, waarvan minder dan 80 procent (v/v) van de deeltjes groter is dan 40 mm.

  • 2 De monsterneming wordt voor afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, op een probabilistische wijze uitgevoerd. De monsterneming voor afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt uitsluitend uitgevoerd op de deeltjes die kleiner zijn dan of gelijk zijn aan 40 mm en zo veel mogelijk op een probabilistische wijze.

  • 3 Een vracht wordt niet bemonsterd indien deze bestaat uit afvalstoffen waarvan 80 procent (v/v) of meer van de deeltjes groter zijn dan 40 mm.

  • 4 Indien een vracht niet wordt bemonsterd, wordt de eerstvolgende vracht voor monsterneming geselecteerd.

Artikel 26

Voor de bepaling van het zuurbindend vermogen worden ten minste vijf grepen van een vracht genomen.

Artikel 28

  • 1 Indien de monsterneming in eigen beheer wordt uitgevoerd, zorgt degene die de stortplaats exploiteert er door middel van organisatorische maatregelen op aantoonbare, transparante en controleerbare wijze voor dat de monsterneming uitsluitend wordt verricht door een onderdeel van de organisatie dat, of een persoon die:

    • a. geen financieel belang heeft bij de uitkomst van de monsterneming,

    • b. onder een andere bestuurlijke verantwoordelijkheid valt dan degene die een persoonlijk of zakelijk recht heeft op de afvalstof, en

    • c. onder de directe aansturing van een andere leidinggevende valt dan degene die een persoonlijk of zakelijk recht heeft op de afvalstof.

  • 2 Degene die de monsters neemt, beschikt over een getuigschrift ten bewijze van een gevolgde opleiding inzake monsterneming van afvalstoffen, dan wel over een getuigschrift dat is vastgesteld of aangewezen in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, dat een beschermingsniveau biedt dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met het eerstbedoelde getuigschrift wordt nagestreefd.

  • 3 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing indien de monsterneming niet in eigen beheer wordt uitgevoerd.

Artikel 29

  • 1 Een verzamelmonster wordt in ieder geval voor analyse overgedragen indien:

    • a. tien vrachten zijn bemonsterd,

    • b. de massa waarvoor het verzamelmonster representatief is 4.000.000 kg overschrijdt, of

    een jaar is verstreken sinds:

    • 1°. het voorgaande verzamelmonster ter analyse is overgedragen aan een persoon of instelling als bedoeld in het tweede lid of

    • 2°. het tijdstip van de eerst bemonsterde vracht indien sprake is van monsterneming in het kader van het eerste verzamelmonster.

  • 2 Het verzamelmonster wordt voor analyse overgedragen aan een persoon of instelling die voldoet aan het bepaalde in artikel 11h, derde lid, van het besluit. De overdracht geschiedt overeenkomstig NEN 5861.

  • 3 Bij de overdracht wordt aangegeven dat in het eluaat de volgende parameters worden bepaald:

    • a. in geval van een verzamelmonster dat nog niet het tiende opeenvolgende verzamelmonster is: de overeenkomstig artikel 18, tweede lid, bepaalde kritische parameters;

    • b. bij elk tiende verzamelmonster: alle parameters waarvoor in de bijlage bij het besluit grenswaarden zijn opgenomen;

    • c. voor elke afvalstroom, of indien toepassing is gegeven aan artikel 21, voor de desbetreffende afvalstromen: het zuurbindend vermogen (ZBV) tot een neutrale pH van een vracht, waarbij tevens wordt aangegeven dat die parameter één keer per jaar moet worden bepaald.

  • 4 Een parameter wordt ook geanalyseerd indien deze parameter niet meer kritisch is. Analyse van deze parameter vindt niet meer plaats als vijf keer achtereenvolgens wordt vastgesteld dat de k-waarde voor de parameter hoger is dan 3,40 of, indien toepassing is gegeven aan artikel 21, de k-waarde voor de parameter zo hoog is dat deze niet meer kritisch is ingevolge de tabel behorende bij artikel 20.

§ 3.3. Analyse van monsters

Artikel 30

De analyse van monsters, bedoeld in artikel 11h, eerste lid, van het besluit, wordt uitgevoerd overeenkomstig AP04-A, AP04-V, AP04-SB, AP04-U en AP04-E en door een laboratorium dat voor het betrokken accreditatieprogramma geaccrediteerd is.

Artikel 31

  • 1 Degene die de stortplaats exploiteert, draagt er zorg voor dat een heranalyse van monsters wordt uitgevoerd indien het laatste analyseresultaat lager is dan het gemiddelde over de daaraan voorafgaande vijf analyseresultaten verminderd met vijf keer de standaarddeviatie.

  • 2 De noodzaak tot heranalyse wordt vastgesteld op basis van een vergelijking van het laatst verkregen analyseresultaat met het gemiddelde van de vijf voorafgaande analyseresultaten.

§ 3.4. Registratie

Artikel 32

Degene die de stortplaats exploiteert, registreert voor zover van toepassing:

  • a. de bemonsterde vrachten, bedoeld in artikel 23;

  • b. de geschatte deeltjesgrootte, bedoeld in artikel 24, van de bemonsterde vrachten;

  • c. de laatste vijf analyseresultaten per geanalyseerde parameter en het gemiddelde daarvan, bedoeld in artikel 17;

  • d. de k-waarde van de geanalyseerde parameters, bedoeld in artikel 18, 19 of 21, tweede lid;

  • e. de kritische parameters, bedoeld in artikel 18, tweede lid;

  • f. de monsternemingsfrequentie, bedoeld in artikel 20;

  • g. de reden van overdracht van het verzamelmonster;

  • h. de te analyseren parameters, bedoeld in artikel 29, derde lid;

  • i. de reden van een heranalyse als bedoeld in artikel 31;

  • j. de verschillende afvalstromen waaruit het verzamelmonster is samengesteld.

Hoofdstuk 3a. Tijdelijke opslag van metallisch kwik dat als afval wordt beschouwd op stortplaatsen gedurende meer dan één jaar

Artikel 32a

  • 2 Alleen vaten die voldoen aan de eisen, genoemd in artikel 32c, worden geaccepteerd.

  • 3 De vaten worden vóór de opslag visueel onderzocht door of namens degene die de stortplaats exploiteert.

  • 4 Beschadigde, lekkende of gecorrodeerde vaten worden niet geaccepteerd.

Artikel 32b

  • 1 Het kwikgehalte van metallisch kwik dat wordt opgeslagen is hoger dan 99,9 gewichtsprocent.

  • 2 Het kwik bevat geen onzuiverheden die koolstofstaal of roestvrij staal kunnen corroderen.

  • 3 Metallisch kwik wordt apart van andere afvalstoffen opgeslagen.

  • 4 Metallisch kwik wordt gedurende een periode van ten hoogste vijf jaar opgeslagen, met dien verstande dat een tussentijdse onderbreking van de opslag niet leidt tot onderbreking van deze periode.

Artikel 32c

  • 1 De vaten die voor de tijdelijke opslag van metallisch kwik worden gebruikt zijn:

    • a. corrosie- en schokbestendig en hebben geen lasverbindingen;

    • b. gemaakt van koolstofstaal of roestvrij staal dat geschikt is voor de opslag van metallisch kwik, en

    • c. gas- en vloeistofdicht.

  • 2 De buitenkant van de vaten, bedoeld in het eerste lid, is bestand tegen de opslagomstandigheden.

  • 3 Het ontwerptype van de vaten, bedoeld in het eerste lid, heeft met succes de valproef en de dichtheidsproef doorstaan, zoals omschreven in de deel 6, hoofdstukken 6.1.5.3 en 6.1.5.4, van de ‘Requirements for the Construction and testing of packagings, intermediatie bulk containers (IBC’s), large packagings, tanks and bulk containers’, als onderdeel van de ‘UN Recommendations on the Transport of Dangerous Goods, Manual of Tests and Criteria (fifth revised edition)’.

  • 4 De vullingsgraad van de vaten, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 80 volumeprocent per vat.

  • 5 De vaten, bedoeld in het eerste lid, dragen een duurzaam merkteken, aangebracht door ponsing, waarop het identificatienummer van het vat, het constructiemateriaal, het leeggewicht, de referentie van de fabrikant en de datum van fabricage vermeld staan.

  • 6 Ieder vat dat voor de tijdelijke opslag van metallisch kwik wordt gebruikt is voorzien van een certificaat als bedoeld in artikel 32d, en draagt een permanent op het vat bevestigd plaatje waarop het identificatienummer van het certificaat vermeld staat.

Artikel 32d

  • 1 Het certificaat, bedoeld in artikel 32c, zesde lid, bevat de volgende gegevens:

    • a. naam en adres van de afvalproducent;

    • b. naam en adres van de voor het vullen van de vaten verantwoordelijke persoon;

    • c. plaats en datum van het vullen van de vaten;

    • d. hoeveelheid kwik per vat in liters;

    • e. de zuiverheid van het kwik en, indien relevant, een beschrijving van de onzuiverheden en bijbehorend analyserapport;

    • f. de vermelding dat de vaten uitsluitend voor het vervoer en de opslag van kwik zijn gebruikt, en

    • g. de identificatienummers van de vaten.

  • 2 Het certificaat bevat voldoende ruimte voor eventuele specifieke opmerkingen.

  • 3 De certificaten worden afgegeven door de producent van de afvalstoffen of, bij het ontbreken daarvan, door de persoon die verantwoordelijk is voor het beheer ervan.

Artikel 32e

  • 1 De vaten met daarin het metallisch kwik worden opgeslagen in een opslagvoorziening voor metallisch kwik.

  • 2 Opslagvoorzieningen voor metallisch kwik zijn op passende wijze gecoat, zodat zij vrij zijn van scheuren en gaten en geen metallisch kwik doorlaten.

  • 3 De capaciteit van iedere opslagvoorziening voor metallisch kwik is toereikend voor de totale opgeslagen hoeveelheid kwik in de betreffende opslagvoorziening.

  • 4 Iedere opslagvoorziening voor metallisch kwik is zodanig ingericht dat alle vaten gemakkelijk bereikbaar zijn.

Artikel 32f

  • 1 De opslaglocatie voor metallisch kwik is voorzien van kunstmatige of natuurlijke barrières die geschikt zijn om het milieu tegen kwikemissies te beschermen.

  • 2 De capaciteit van de barrières, genoemd in het eerste lid, is toereikend voor de totale opgeslagen hoeveelheid kwik.

  • 3 De vloer van de opslaglocatie voor metallisch kwik is bedekt met een kwikbestendige coating.

  • 4 De vloer van de opslaglocatie voor metallisch kwik heeft een hellend oppervlak. Er is een vergaarbekken aanwezig, waarin eventueel gelekt kwik opgevangen wordt.

  • 5 De opslaglocatie voor metallisch kwik is uitgerust met een toereikend brandbeveiligingssysteem.

Artikel 32g

Op de opslaglocatie voor metallisch kwik is een permanent meetsysteem voor kwikdamp met een gevoeligheid van ten minste 0,02 mg kwik/m3 geïnstalleerd, waarbij:

  • a de sensoren van het meetsysteem op het grondniveau en op hoofdhoogte worden opgesteld, en

  • b het meetsysteem een visueel en akoestisch alarmmechanisme omvat en jaarlijks onderhouden wordt.

Artikel 32h

  • 1 De opslaglocatie voor metallisch kwik en de vaten worden ten minste eenmaal per maand visueel onderzocht door of namens degene die de stortplaats exploiteert.

  • 2 Wanneer lekkage van kwik wordt vastgesteld, onderneemt degene die de stortplaats exploiteert onmiddellijk de nodige maatregelen om elke kwikemissie in het milieu te voorkomen en de veiligheid van de opslag van het kwik te herstellen en stelt deze het bevoegd gezag onmiddellijk van de lekkage in kennis.

Artikel 32i

Op de opslaglocatie voor metallisch kwik staan noodplannen met het oog op mogelijke optredende calamiteiten en passende beschermende uitrusting voor het hanteren van metallisch kwik ter beschikking.

Artikel 32j

  • 1 De gegevens betreffende het bepaalde in de artikelen 32a, 32b, eerste en tweede lid, 32c, 32d, 32g, 32h en 32i worden door middel van het bijhouden en archiveren van daartoe geschikte documenten, al dan niet in elektronische vorm, vastgelegd en ter beschikking gehouden van het bevoegd gezag.

  • 2 De documenten genoemd in het eerste lid worden gedurende ten minste drie jaar na het einde van de tijdelijke opslag bewaard door degene die de stortplaats exploiteert.

  • 3 Alle documenten betreffende de afvoer van metallisch kwik na de tijdelijke opslag ervan en documenten betreffende de bestemming en voorgenomen behandeling, zoals bedoeld in artikel 10.38, eerste lid, van de Wet milieubeheer, worden gedurende ten minste vijf jaar na het einde van de tijdelijke opslag bewaard.

Artikel 32k

  • 1 Metallisch kwik wordt na de tijdelijke opslag van een periode van maximaal vijf jaar afgevoerd naar een locatie voor permanente opslag van metallisch kwik.

  • 2 Metallisch kwik dat in het buitenland gedurende een periode van maximaal vijf jaar opgeslagen is geweest op een tijdelijke opslaglocatie voor metallisch kwik, wordt niet geaccepteerd voor tijdelijke opslag van metallisch kwik in Nederland.

Hoofdstuk 4. Overige bepalingen

Artikel 33

De in deze regeling opgenomen verwijzingen naar NEN-normen hebben betrekking op de laatst uitgegeven NEN-normen met de daarop uitgegeven aanvullingen en correctiebladen. Een uitgegeven aanvulling, onderscheidenlijk correctieblad, wordt eerst van toepassing op 1 januari van het kalenderjaar volgende op dat waarin de uitgifte heeft plaatsgevonden.

Artikel 34

Deze regeling berust tevens op Richtlijn 2011/97/EU van de Raad van 5 december 2011 tot wijziging van Richtlijn 1999/31/EG met betrekking tot specifieke criteria voor opslag van metallisch kwik dat als afval wordt beschouwd (PbEU 2011, L328/49) en op artikel 11f, zevende lid, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen.

Artikel 36

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling acceptatie afvalstoffen op stortplaatsen.

Deze regeling zal met de bijbehorende toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 9 juli 2009

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

Bijlage

In deze bijlage zijn de emissiewaarden uitgedrukt in mg/m2. De in artikel 10 bedoelde proef met een proefstuk duurt totaal 64 dagen, waarbij het proefstuk vrijwel voortdurend in contact is met water dat tijdens die periode op gezette tijden wordt ververst. De uitloogwaarden in de tabel betreffen het aantal mg, per parameter, dat na 64 dagen is vrijgekomen in verhouding met het totale oppervlak van het proefstuk.

Parameter

Emissiewaarden in mg/m2

As

50

Ba

1500

Cd

5

Co

60

Cr

500

Cu

500

Hg

1

Mo

900

Ni

400

Pb

5000

Sb

50

Se

60

Sn

50

V

1500

W

250

Zn

800

Br

5000

Cl

250000

CN-com

220

CN-vrij

20

F

2500

SO4

250000

Naar boven