Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009

Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 01-08-2022 t/m heden

Besluit van 4 mei 2009, houdende vaststelling van regels met betrekking tot het geven van rijonderricht in het besturen van motorvoertuigen (Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 16 december 2008, nr. CEND/HDJZ-2008/1726 sector AWW;

Gelet op de artikelen 5, 9, eerste lid, onderdelen a en b, en vijfde lid, 10, eerste lid, 12a, derde lid, 12b, derde lid, 12c, tweede lid, 17, tweede lid, 21, eerste en derde lid, 22, eerste lid, en 23, vierde lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 en artikel 3, eerste lid, van het Vacatiegeldenbesluit 1988;

De Raad van State gehoord (advies van 12 februari 2009, nr. W09.08.0588/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 27 april 2009, nr. CEND/HDJZ-2009/411 sector AWW;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk II. Categorieën certificaten

Artikel 2

  • 1 Certificaten worden afgegeven voor het geven van rijonderricht voor de motorrijtuigcategorieën A, B, C, D, E bij B, E bij C, E bij D, of T.

  • 2 Een certificaat voor:

    • a. motorrijtuigcategorie A geeft tevens de bevoegdheid tot het geven van rijonderricht voor de motorrijtuigcategorieën AM, voor zover het tweewielige bromfietsen betreft, A1 en A2;

    • b. motorrijtuigcategorie B geeft tevens de bevoegdheid tot het geven van rijonderricht voor motorrijtuigcategorie AM, voor zover het drie- of vierwielige bromfietsen betreft;

    • c. motorrijtuigcategorie C geeft tevens de bevoegdheid tot het geven van rijonderricht voor motorrijtuigcategorie C1;

    • d. motorrijtuigcategorie D geeft tevens de bevoegdheid tot het geven van rijonderricht voor motorrijtuigcategorie D1;

    • e. motorrijtuigcategorie E bij B geeft tevens de bevoegdheid tot het geven van rijonderricht voor het besturen van een samenstel van een motorrijtuig van de motorrijtuigcategorie B en een aanhangwagen of oplegger waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 750 kg, waarbij de toegestane maximummassa van het samenstel van trekkend motorrijtuig en aanhangwagen of oplegger meer bedraagt dan 3.500 kg, maar niet meer dan 4.250 kg;

    • f. motorrijtuigcategorie E bij C of E bij D geeft tevens de bevoegdheid tot het geven van rijonderricht voor motorrijtuigcategorie E bij C1 respectievelijk E bij D1.

Artikel 3

De in artikel 5, eerste lid, van de wet bedoelde ambtenaren doen aan het instituut ten behoeve van het bijhouden van het register mededeling omtrent onbevoegd in certificaten aangebrachte wijzigingen als bedoeld in de artikelen 14 en 19 van de wet.

Hoofdstuk III. Rijonderricht

Paragraaf 1. Vooropleiding

Artikel 4

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet ten aanzien van de aanvrager die reeds beschikt over een geldig certificaat voor het geven van rijonderricht.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. de inrichting en de inhoud van de geschiktheidstest, en

    • b. de beoordeling van de competenties van de betrokkene en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.

Paragraaf 2. Bekwaamheidseisen

Artikel 5

  • 1 De eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zijn voor motorrijtuigcategorie B:

    • a. Fase 1. Bekwaam in verkeersdeelname:

      • 1°. de rijinstructeur kan met een motorrijtuig veilig, vlot en milieubewust aan het verkeer deelnemen volgens de rijprocedure; en

      • 2°. de rijinstructeur is zich bewust van de taakprocessen die hij doorloopt tijdens uitvoering van de rijtaken en kan deze processen verwoorden in verschillende lessituaties; en

    • b. Fase 2. Didactische voorwaarden:

      • 1°. de rijinstructeur kan aan de hand van de leergang en het lesplan een individueel lesprogramma voor de leerling vaststellen en verantwoorden;

      • 2°. de rijinstructeur kan de lessen inhoudelijk en didactisch voorbereiden zodanig dat voor de leerlingen een krachtige leeromgeving wordt gerealiseerd;

      • 3°. de rijinstructeur kan lessituaties zodanig organisatorisch plannen en inrichten dat de lesactiviteiten een vloeiend verloop kennen, verstoringen kunnen worden voorkomen of opgelost en de beschikbare les- en leertijd taakgericht wordt besteed;

      • 4°. de rijinstructeur kan zodanig instructie geven dat de leerling in aansluiting op zijn actuele beheersingsniveau de verschillende deeltaken stapsgewijs steeds zelfstandiger leert uitvoeren;

      • 5°. de rijinstructeur kan ontwikkelingen in het leerproces van de leerling signaleren en hem ondersteunen en begeleiden in het zelfstandig en met vertrouwen leren aanpakken van de rijtaken en oplossen van problemen; en

      • 6°. de rijinstructeur kan de ontwikkeling in de rijvaardigheid van de leerling beoordelen door zelf het beoordelingsniveau van de leerling te toetsen of door gebruik te maken van het oordeel van andere rijinstructeurs of van rijexaminatoren.

  • 2 De eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zijn voor de motorrijtuigcategorieën A, C, D, E bij B, E bij C en E bij D, de eisen, genoemd in het eerste lid, onderdeel a.

  • 3 Voor de motorrijtuigcategorie T zijn:

    • a. de eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de wet, indien de aanvrager niet beschikt over een certificaat voor motorrijtuigcategorie B, de eisen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b;

    • b. de eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de wet, indien de aanvrager beschikt over een certificaat voor motorrijtuigcategorie B en niet over een certificaat voor de motorrijtuigcategorie E bij C, de eisen, genoemd in het eerste lid, onderdeel a;

    • c. de eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de wet, indien de aanvrager mede beschikt over een certificaat voor motorrijtuigcategorie E bij C, de eisen, genoemd in het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 6b

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de eisen, genoemd in artikel 5.

Paragraaf 3. Stage

Artikel 7

De eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet, voor de motorrijtuigcategorieën A, B, C, D en T, alsmede de eisen, bedoeld in artikel 9a, tweede lid, van de wet, zijn:

Fase 3. Bekwaam handelen als rijinstructeur in authentieke lessituaties:

  • a. de rijinstructeur heeft als tweede bestuurder beheersing over het lesvoertuig;

  • b. de rijinstructeur kan zodanig instructie geven dat de leerling in aansluiting op zijn actuele beheersingsniveau de verschillende deeltaken stapsgewijs steeds zelfstandiger leert uitvoeren;

  • c. de rijinstructeur kan ontwikkelingen in het leerproces van de leerling signaleren en hem ondersteunen en begeleiden in het zelfstandig en met vertrouwen leren aanpakken van de rijtaken, en oplossen van problemen;

  • d. de rijinstructeur kan de ontwikkeling in de rijvaardigheid van de leerling beoordelen door zelf het beoordelingsniveau van de leerling te toetsen of door gebruik te maken van het oordeel van andere rijinstructeurs of rijexaminatoren; en

  • e. de rijinstructeur kan reflecteren op zijn handelen als opleider en zodanig evalueren dat de resultaten daarvan aanwijzingen geven voor bijstelling van dat handelen.

Artikel 8

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. de inhoud, de duur en de mogelijke verlenging van de stage in verband met bijzondere omstandigheden, en de wijze waarop die wordt doorlopen,

    • b. de beoordeling van de stagiair en de wijze waarop de beoordeling plaatsvindt, en

    • c. de aanwijzing van stagebegeleiders.

  • 2 Het instituut kan, indien de stagiair niet handelt overeenkomstig de in artikel 12a, derde lid, van de wet bedoelde eisen, het deel van de stage dat tot het constateren van dat handelen is gevolgd ongeldig verklaren.

Paragraaf 4. Bijscholing

Artikel 9

  • 3 Het instituut registreert de gevolgde theoretische bijscholing als de daarbij behorende omvang in dagdelen volledig is gevolgd.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de theoretische bijscholing.

Artikel 10

  • 2 Degene wiens praktijkbegeleiding niet als voldoende is beoordeeld, volgt in de in het eerste lid bedoelde periode een tweede praktijkbegeleiding. Degene wiens tweede praktijkbegeleiding niet als voldoende is beoordeeld, volgt in de in het eerste lid bedoelde periode een derde praktijkbegeleiding.

  • 3 De praktijkbegeleiding wordt door het instituut beoordeeld. Indien de praktijkbeoordeling niet als voldoende wordt beoordeeld, geeft het instituut aan welke competenties onvoldoende zijn aangetoond.

Artikel 10a

  • 2 Bijlessen die gevolgd zijn in de in het eerste lid bedoelde periode zijn alleen geldig voor diezelfde periode.

  • 3 Het instituut registreert de gevolgde bijlessen als de daarbij behorende omvang in dagdelen volledig is gevolgd.

Artikel 11

Onverminderd artikel 12b, eerste lid, tweede zin, van de wet, voldoet de aanvrager voor de afgifte van een certificaat in verband met het verstrijken van de geldigheidsduur van een eerder aan de aanvrager afgegeven certificaat aan de eisen, bedoeld in de artikelen 9, 10 en 10a.

Artikel 12

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

  • a. de omvang en de inhoud van de gecertificeerde cursussen en de verplichtingen van degene die de gecertificeerde cursussen verzorgen,

  • b. de omvang, de inhoud, de duur en de mogelijke verlenging van de praktische bijscholing in verband met bijzondere omstandigheden, waarbij verschillende regels worden gesteld indien er sprake is van een verlenging als bedoeld in artikel 10a, en

  • c. de beoordeling van de competenties van degene die rijonderricht geeft en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.

Paragraaf 5. Herintreding

Artikel 13

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. de omvang en de inhoud van het herintrederstraject, en

    • b. de beoordeling van de competenties van de herintreder en de wijze waarop die beoordeling plaatsvindt.

Hoofdstuk IV. Scholing educatieve maatregel

Artikel 14

De hoofdopleiding, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van de wet, is een opleiding op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs of het hoger beroepsonderwijs, waarbij is geëxamineerd in psychologie, pedagogiek, andragogiek, voorlichtingskunde, onderwijskunde of een gelijksoortig vak.

Artikel 16

De aanvullende eisen van bekwaamheid voor het geven van scholing educatieve maatregel, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel c, van de wet zijn indien de scholing de geestelijke of lichamelijke geschiktheid van de houder van een rijbewijs betreft:

  • 1. kennis van de hoofdlijnen van de verkeerswetgeving en van het oplossen van verkeersopgaven;

  • 2. kennis van probleemgedrag en verkeersongevallen in relatie tot psychologische, sociale en medische factoren;

  • 3. kennis van probleemgedrag en verkeersongevallen in relatie tot de factoren voertuig en omgeving;

  • 4. kennis van en vaardigheid in het organiseren, geven en evalueren van scholing educatieve maatregel.

Hoofdstuk V. Maatregelen vakbekwaamheid

Artikel 18

  • 1 Het tijdstip en de plaats van het onderzoek, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de wet, worden vastgesteld door de aangewezen deskundige of deskundigen en aan betrokkene bij aangetekende brief medegedeeld.

  • 2 Indien betrokkene wegens een geldige reden van verhindering niet op het vastgestelde tijdstip op de vastgestelde plaats aanwezig is, worden door de deskundige of deskundigen opnieuw een tijdstip en plaats vastgesteld, die bij aangetekende brief aan betrokkene worden medegedeeld.

  • 3 Indien betrokkene zonder geldige reden van verhindering niet op het vastgestelde tijdstip op de vastgestelde plaats aanwezig is, wordt dat door de deskundige of deskundigen vastgesteld en bij aangetekende brief aan betrokkene medegedeeld.

Hoofdstuk VI. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 19

In afwijking van artikel 4, aanhef en onderdeel a, kan de aanvrager bij de aanvraag voor het afleggen van het examen rijinstructeur een bewijsstuk aan het instituut overleggen waaruit blijkt dat deze met goed gevolg een opleiding heeft gevolgd op het niveau van ten minste lager dan wel voorbereidend beroepsonderwijs of individueel beroepsonderwijs, indien de aanvrager vóór de inwerkingtreding van het Besluit van 29 januari 2020 tot wijziging van het Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009 in verband met wijzigingen ten aanzien van de vooropleiding, de bijscholing en het herintrederstraject en enige andere wijzigingen (Stb. 2020, 37) een examen rijinstructeur heeft afgelegd.

Artikel 20

Voor degenen die aan het herintrederstraject, bedoeld in artikel 12c, eerste lid, van de wet zijn begonnen vóór de inwerkingtreding van het Besluit van 29 januari 2020 tot wijziging van het Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009 in verband met wijzigingen ten aanzien van de vooropleiding, de bijscholing en het herintrederstraject en enige andere wijzigingen (Stb. 2020, 37), blijft artikel 13 van dit besluit zoals dat luidde voor inwerkingtreding van het voornoemde besluit van kracht tot zes maanden na de datum van inwerkingtreding.

Artikel 21

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009.

Artikel 23

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 mei 2009

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C. M. P. S. Eurlings

Uitgegeven de zesentwintigste mei 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven