3.6.2. Toepassing van de heffingsmogelijkheden bij geen herziening van ten onrechte
gefactureerde omzetbelasting
[Regeling vervallen per 30-06-2012]
Wanneer de ten onrechte of teveel in rekening gebrachte omzetbelasting niet is voldaan,
kan de inspecteur die belasting bij de opsteller van de factuur (hierna: leverancier)
naheffen. Hij kan ook de btw naheffen bij de ontvanger (hierna: de afnemer) van de
factuur, als deze de btw ten onrechte heeft afgetrokken. Het ligt voor de hand dat
de inspecteur in het algemeen niet beide mogelijkheden benut, maar een keuze maakt
tussen de leverancier en de afnemer. De inspecteur wendt zich eerst tot de leverancier
als degene door wie de verschuldigdheid op grond van artikel 37 van de wet is ontstaan. Hij is verantwoordelijk voor het opstellen van de factuur. De keuze
om zich eerst te wenden tot de leverancier betekent echter niet, dat er geen vrijheid
meer zou bestaan om bij de afnemer de in aftrek gebrachte omzetbelasting na te heffen.
Zeker niet als aannemelijk is dat naheffing bij de leverancier zonder resultaat blijft.
De afnemer heeft immers een eigen verantwoordelijkheid om te beoordelen of hem terecht
een bedrag aan btw in rekening is gebracht. Hij dient dan ook de mogelijk daaruit
voortvloeiende schade zelf te dragen. Hij moet ook erop toezien dat de aan hem uitgereikte
factuur correct is. Er zijn echter ook omstandigheden denkbaar waaronder de aftrek
bij de afnemer in stand kan blijven. Hiervan is sprake als de afnemer niet kan worden
verweten dat hij bij de beoordeling van de aan hem uitgereikte factuur niet voldoende
zorgvuldig is geweest. Dit is bijvoorbeeld het geval als hij wist of kon weten dat
de leverancier de omzetbelasting verschuldigd was.
Wanneer aannemelijk is dat de naheffing bij de leverancier zonder resultaat zal blijven,
kan in sommige situaties sprake zijn van een zodanige verwijtbaarheid van de afnemer
dat steeds de in aftrek gebrachte omzetbelasting bij de afnemer moet worden nageheven.
Dit doet zich onder meer voor als sprake is van kwade trouw. Dat is bijvoorbeeld het
geval als een afnemer de transactie is aangegaan om aftrek van omzetbelasting te creëren
in de wetenschap dat deze omzetbelasting door de andere partij niet wordt voldaan.
Bestaat tussen leverancier en afnemer een zodanige financiële verwevenheid dat naheffing
bij de afnemer uit een oogpunt van heffing van omzetbelasting geen schade berokkent
en blijkt dat naheffing bij de leverancier zonder resultaat blijft, dan moet de in
aftrek gebrachte omzetbelasting worden nageheven.
Wat betreft de bij de afnemer te eisen zorgvuldigheid bij de beoordeling van de uitgereikte
factuur kan nog het volgende worden opgemerkt.
Als het gaat om de beoordeling van de juistheid van de op een factuur vermelde omzetbelasting
zal de afnemer voor de niet direct vaststaande feiten en omstandigheden meestal afgaan
op wat hem daarover door de leverancier wordt verteld. Te denken valt aan de hoedanigheid
van de leverancier of de datum van eerste ingebruikneming van een onroerende zaak.
Van de afnemer mag worden verlangd dat hij niet zonder meer vertrouwt op de verklaringen
van de contractspartner. Dit geldt vooral in de gevallen waarin bij hem gerede twijfel
had moeten bestaan over de juistheid van de door de leverancier verstrekte gegevens.
Van de afnemer mag dan worden gevraagd dat hij pogingen onderneemt om verificatie
van deze gegevens te verkrijgen. Zo kan bijvoorbeeld de datum van een vorige transportakte
meer inzicht verschaffen over het tijdstip van eerste ingebruikneming van een onroerende
zaak. In dit verband ontmoet het bij mij geen bezwaar dat aan ondernemers, na een
daartoe gedaan verzoek, door de inspecteur de nodige inlichtingen worden verstrekt
betreffende het ondernemerschap van derden, het aanwezig zijn van een vaste inrichting
hier te lande, de datum van eerste ingebruikneming van een onroerende zaak, etc. Het
verstrekken van inlichtingen door de inspecteur geldt voor zover de desbetreffende
gegevens van belang zijn en ook bekend zijn bij de inspecteur die bevoegd is voor
de belastingheffing van de derde. Onder die omstandigheden is voldaan aan de voorwaarde
in artikel 67, eerste lid, van de AWR, dat het verstrekken van de inlichtingen nodig is voor de uitvoering van de belastingwet.
In de weging van de mate van zorgvuldigheid aan de kant van de afnemer kan ook een
rol spelen de bij hem (of zijn adviseur) aanwezig te achten kennis over de van toepassing
zijnde wettelijke bepalingen. Zo dient het een ondernemer bekend te zijn welke goederen
en diensten onder het algemene tarief vallen en welke onder het verlaagde tarief en
dient een ondernemer ook op de hoogte te zijn van de tariefwijzigingen, nu het gebruikelijk
is dat daaraan op het tijdstip van invoering voldoende publiciteit wordt gegeven.
Eigen kennis bij de afnemer mag worden voorondersteld als de toepasselijkheid van
de wettelijke bepalingen in sterke mate afhankelijk is van de kenmerken van zijn onderneming.
Een goede oriëntatie betreffende de fiscale positie van de eigen onderneming behoort
immers tot de normale bedrijfsvoering. Zo is het een afnemer aan te rekenen als hij
zich bijvoorbeeld niet bewust is geweest van het feit dat de onderneming deel uitmaakte
van een fiscale eenheid of optrad als (hoofd-) aannemer in de zin van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, van het besluit.
Voor wat betreft de bij de toepassing van artikel 31 van de wet ten onrechte in aftrek gebrachte omzetbelasting is naar mijn mening aan de kant van
de afnemer sprake van onzorgvuldigheid als buiten twijfel is, dat dit artikel van toepassing is. Dat geldt ook als de afnemer de toepasselijkheid van dit artikel
niet duidelijk voor ogen stond, maar er zodanige signalen aanwezig waren dat hij ten
onrechte heeft nagelaten zich hierover, bijvoorbeeld door de Belastingdienst, te laten
informeren. Zo kan de transactie een zodanige omvang hebben, dat een goede bedrijfsvoering
noopt tot een gedegen onderzoek naar de fiscale gevolgen.