Subsidieregeling sterktes in innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014.]
Geraadpleegd op 08-05-2024.
Geldend van 29-07-2009 t/m 31-08-2009

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 3 december 2008, nr. WJZ/8187136, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten op het terrein van sterktes in innovatie (Subsidieregeling sterktes in innovatie)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • geïndustrialiseerde landen: Canada, Japan, Singapore en de Verenigde Staten van Amerika;

  • innovatie: technologische innovatie, met inbegrip van niet-technologische aspecten voor zover ze dienstbaar zijn aan technologische innovatie;

  • innovatieproject: een samenhangend geheel van activiteiten, dat is gericht op innovatie voor Nederland en een bijdrage kan leveren aan duurzame economische groei in Nederland;

  • innovatiesamenwerkingsverband: een samenwerkingsverband waarvan de activiteiten bestaan uit de uitvoering van een innovatieproject;

  • minister: de Minister van Economische Zaken;

  • opkomende markt: Brazilië, China, India, Indonesië, Maleisië, Thailand, Zuid-Afrika, Zuid-Korea.

Artikel 1.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 Als rapport als bedoeld in artikel 12, vierde lid, wordt aangewezen een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen van een externe accountant inzake de actueel gebruikte methode voor berekening van de personeelskosten en indirecte kosten dat is opgesteld in het kader van verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor verspreiding van onderzoeksresultaten (2007–2013) (PbEU L 391) en, indien de subsidie-ontvanger daarover beschikt, een afschrift van de goedkeuring door de Europese Commissie van dat rapport.

Artikel 1.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De vaste opslag voor indirecte kosten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, bedraagt 50 procent van de loonkosten.

Artikel 1.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze regeling valt onder de verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’) (PbEU L214).

Hoofdstuk 2. Internationaal innoveren

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • EUREKA-innovatieproject: een innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een EUREKA-label;

  • geïndustrialiseerde landen innovatieproject: een innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband en een samenwerkingsverband betreft met een van de geïndustrialiseerde landen;

  • internationaal innovatiesamenwerkingsverband: een samenwerkingsverband waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is en ten minste één van de partijen een ondernemer of onderzoeksorganisatie is die is gevestigd in een opkomende markt, een geïndustrialiseerd land of een land dat deelneemt aan het EUREKA-programma;

  • opkomende markten innovatieproject: een innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een internationaal innovatiesamenwerkingsverband en een samenwerkingsverband betreft met een van de opkomende markten.

Artikel 2.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een internationaal innovatiesamenwerkingsverband dat een EUREKA-innovatieproject, een geïndustrialiseerde landen innovatieproject of een opkomende markten innovatieproject uitvoert.

Artikel 2.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer.

Artikel 2.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten van een innovatieproject voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onder b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

Artikel 2.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, komen kosten slechts voor subsidie in aanmerking voor zover ze na aanvang van een EUREKA-innovatieproject, een geïndustrialiseerde landen innovatieproject of een opkomende markten innovatieproject zijn gemaakt of, indien indiening van de aanvraag tot verlening van subsidie plaatsvindt na aanvang van een innovatieproject, voor zover ze na de indiening van die aanvraag zijn gemaakt.

Artikel 2.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijftien leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 2.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. indien van het innovatieproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • b. afkomstig van een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft.

Artikel 2.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. een innovatieproject meer bijdraagt aan technologische vernieuwing of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. de bijdrage aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van een innovatieproject, de nieuwheid van een samenwerkingsverband en de betrokkenheid van onderzoeksorganisaties groter zijn;

    • c. de projectresultaten meer economische waarde creëren voor Nederland;

    • d. meer wordt aangesloten bij de doelstellingen van de deelnemende ondernemingen en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten uitgebreider zijn.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 2.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies brengen de subsidie-ontvangers gezamenlijk steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het innovatieproject met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de beschikking tot subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatieonderzoek van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de dag waarop subsidie wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 3. IOP’s

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • IOP: een op innovatie gericht onderzoeksprogramma als bedoeld in artikel 3.7 met als zwaartepunt fundamenteel onderzoek en bestaande uit een samenhangend geheel van onderzoeksprojecten welke door publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en ondernemers worden uitgevoerd;

  • IOP-project: een onderzoeksproject passend binnen een innovatiegericht onderzoeksprogramma, bestaande uit een voor Nederland nieuw, planmatig en met elkaar samenhangend geheel van activiteiten op het terrein van fundamenteel onderzoek of een combinatie van fundamenteel onderzoek met industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

  • IOP-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en ondernemers, waaronder ten minste een in Nederland gevestigde publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie en ten minste twee in Nederland gevestigde ondernemers.

Artikel 3.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een IOP-samenwerkingsverband dat een IOP-project uitvoert dat past in een IOP.

Artikel 3.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie.

Artikel 3.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Een aanvraag wordt niet ingediend dan nadat daarover namens de commissie, genoemd in artikel 3.9, aan de aanvrager advies is uitgebracht op basis van een vooraanmelding.

Artikel 3.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De subsidie bedraagt voorts:

    • a. een forfaitaire bijdrage van € 7.000 per onderzoeker in geval van een stage van een onderzoeker in het buitenland van minimaal drie maanden;

    • b. 50 procent van de kosten van octrooiaanvragen van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en MKB-ondernemers, tot een maximum van € 8.000 per octrooi.

Artikel 3.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Als IOP’s zijn de volgende onderzoeksprogramma’s aangewezen:

  • a. genomics;

  • b. elektromagnetische vermogenstechniek (EMVT);

  • c. precisietechnologie;

  • d. integrale productcreatie en -realisatie (IPCR);

  • e. mens-machine interactie (MMI);

  • f. self healing materials;

  • g. generieke communicatie;

  • h. oppervlaktetechnologie;

  • i. beeldverwerking;

  • j. photonic devices.

Artikel 3.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste twaalf leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vijf jaar.

Artikel 3.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. van het onderzoek onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • b. er een aanzienlijke kans is dat de uitvoering of het resultaat van het onderzoek zal leiden tot een ernstige aantasting van milieu of leefomgeving.

Artikel 3.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. de bijdrage aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van een IOP groter is;

    • b. het IOP-project meer voldoet aan kwaliteit en innovativiteit;

    • c. het IOP-project meer mogelijkheden bevat voor economisch perspectief van de voorziene resultaten van het project;

    • d. het IOP-project een bijdrage kan leveren aan duurzame ontwikkeling.

  • 2 Voor de rangschikking weegt het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde criterium mee voor 3/9, het in het eerste lid, onderdeel b, genoemde criterium voor 3/9, het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde criterium voor 2/9 en het in het eerste lid, onderdeel d, genoemde criterium voor 1/9.

Artikel 3.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan de evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde IOP-project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 3.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies brengt een subsidie-ontvanger steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het IOP-project met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan, de bij de beschikking tot subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten, van de aangevraagde en overgedragen IE-rechten en over de toepassing van de resultaten van het IOP-project.

Artikel 3.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger draagt, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, met betrekking tot de resultaten van het onderzoek, zorg voor:

    • a. de verwerving en de tenaamstelling op eigen naam van rechten van intellectuele eigendom op de resultaten die daarvoor in aanmerking komen;

    • b. de instandhouding en exploitatie van de rechten, bedoeld in onderdeel a;

    • c. de instandhouding en exploitatie van overige daarvoor in aanmerking komende kennis die uit het onderzoek wordt gegenereerd.

  • 2 Indien de subsidie-ontvanger niet zelf de in het eerste lid, onder a, bedoelde rechten benut, draagt hij deze over aan één of meer deelnemers in het IOP-project.

  • 3 Indien de in het tweede lid bedoelde deelnemers geen interesse hebben in de in het eerste lid, onder a, bedoelde rechten kan de subsidie-ontvanger, alleen na voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister en behoudens de situatie dat de minister bij de subsidieverlening een verplichting heeft opgelegd met betrekking tot het geven van bekendheid aan het onderzoek en de resultaten ervan, ter beschikking stellen aan derden:

    • a. rechten van intellectuele eigendom op de resultaten van het onderzoek;

    • b. aanspraken op een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het onderzoek;

    • c. rechten die voortvloeien uit een aanvraag om een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het onderzoek.

  • 4 De subsidie-ontvanger belast, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, de in het derde lid bedoelde rechten en aanspraken niet met een zekerheidsrecht ten behoeve van een derde.

  • 5 De minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste, derde of vierde lid voorschriften verbinden.

Artikel 3.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Hoofdstuk 4. Life Sciences & Health

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen Life Sciences & Health

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 4.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • ETB-samenwerkingsverband: een internationaal samenwerkingverband dat een LSH-project uitvoert en:

    • a. dat uit minimaal twee MKB-ondernemers bestaat waarbij de ene in Nederland is gevestigd en de andere deelneemt aan het Euro Trans Bio netwerk,

    • b. waarin de inbreng van de MKB-ondernemers gezamenlijk minimaal 50 procent van de totale subsidiabele kosten van het LSH-project bedraagt,

    • c. waarin de inbreng van één land of samenwerkingspartner niet hoger is dan 70 procent van de subsidiabele kosten van het LSH-project en

    • d. waarvan de projectcoördinator een MKB-ondernemer is;

  • EuroNanoMed-samenwerkingsverband: een internationaal samenwerkingsverband dat een LSH-project uitvoert en:

    • a. dat bestaat uit minimaal drie deelnemers waarbij één deelnemer in Nederland is gevestigd als MKB-ondernemer en de andere deelnemers afkomstig zijn uit landen die deelnemen aan het EuroNanoMed netwerk;

    • b. waarin de inbreng van de deelnemers uit één land of van een deelnemer afzonderlijk niet hoger is dan 70 procent van de subsidiabele kosten van het LSH-project;

  • internationaal MKB-samenwerkingsverband: een internationaal samenwerkingverband dat een LSH-project uitvoert en:

    • a. dat bestaat uit minimaal twee deelnemers waarbij de ene in Nederland is gevestigd als MKB-ondernemer en de andere in een land, genoemd in bijlage 4.1;

    • b. waarin de inbreng van één land of samenwerkingspartner niet hoger is dan 70 procent van de subsidiabele kosten van het LSH-project en

    • c. waarvan de projectcoördinator een MKB-ondernemer is.

  • LSH-project: een internationaal innovatieproject op het gebied van:

    • a. geneesmiddelenontwikkeling,

    • b. ontwikkeling van medische technologie welke leidt tot specifieke behandelmethodes of diagnostiek of

    • c. ontwikkeling van biomedische materialen of producten gebaseerd op deze materialen, dat past binnen bijlage 4.2.

§ 2. Subsidie aan ETB-samenwerkingsverbanden

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 4.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een ETB-samenwerkingsverband dat een LSH-project uitvoert.

Artikel 4.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 4.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

Artikel 4.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 4.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste twee en ten hoogste vijf leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 4.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. niet ten minste 35 procent van de op grond van dit hoofdstuk subsidiabele kosten ten laste komen van deelnemende MKB-ondernemers;

  • b. het ETB-samenwerkingsverband na indiening van de aanvraag niet meer voldoet aan artikel 4.1 of de financiering van het totale project onvoldoende blijkt;

  • c. van het LSH-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 4.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. meer wordt bijgedragen aan technologische of wetenschappelijke vernieuwing of aan wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. het economische en sociale perspectief van het LSH-project groter is;

    • c. de internationale samenwerking binnen het project doelmatiger en doeltreffender is;

    • d. de beschikbaarheid van de benodigde menskracht, de financiële draagkracht en faciliteiten zoals laboratoria en gespecialiseerde apparatuur meer is aangetoond.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 4.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem mag worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. Subsidie aan internationale MKB-samenwerkingsverbanden

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 4.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een internationaal MKB-samenwerkingsverband dat een LSH-project uitvoert.

Artikel 4.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 4.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

Artikel 4.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 4.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste twee en ten hoogste vijf leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 4.17

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. niet ten minste 35 procent van de op grond van dit hoofdstuk subsidiabele kosten ten laste komen van deelnemende MKB-ondernemers;

  • b. het internationaal MKB-samenwerkingsverband na indiening van de aanvraag niet meer voldoet aan artikel 4.1 of de financiering van het totale project onvoldoende blijkt;

  • c. van het LSH-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 4.18

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. meer wordt bijgedragen aan technologische of wetenschappelijke vernieuwing of aan wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. het economische en sociale perspectief van het LSH-project groter is;

    • c. de internationale samenwerking binnen het project doelmatiger en doeltreffender is;

    • d. de beschikbaarheid van de benodigde menskracht, de financiële draagkracht en faciliteiten zoals laboratoria en gespecialiseerde apparatuur meer is aangetoond.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 4.19

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem mag worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 4. Subsidie aan EuroNanoMed-samenwerkingsverbanden

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 4.20

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een EuroNanoMed-samenwerkingsverband dat een LSH-project uitvoert.

Artikel 4.21

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 4.22

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdelen b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

Artikel 4.23

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 4.24

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De in artikel 4.6 bedoelde adviescommissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 4.26, en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 4.27.

Artikel 4.26

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. niet ten minste 35 procent van de op grond van dit hoofdstuk subsidiabele kosten ten laste komen van deelnemende MKB-ondernemers;

  • b. het EuroNanoMed-samenwerkingsverband na indiening van de aanvraag niet meer voldoet aan artikel 4.1 of de financiering van het totale project onvoldoende blijkt;

  • c. van het LSH-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 4.27

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. meer wordt bijgedragen aan technologische of wetenschappelijke vernieuwing of aan wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. het economische en sociale perspectief van het LSH-project groter is;

    • c. de internationale samenwerking binnen het project doelmatiger en doeltreffender is;

    • d. de beschikbaarheid van de benodigde menskracht, de financiële draagkracht en faciliteiten zoals laboratoria en gespecialiseerde apparatuur meer is aangetoond.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 4.28

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde LSH-project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem mag worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Hoofdstuk 5. Food & Nutrition Delta

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen Food & Nutrition Delta

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 5.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • FND-haalbaarheidsproject: een samenstel van activiteiten, dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van een FND-innovatieproject;

  • FND-innovatieproject: een innovatieproject, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat past binnen bijlage 5.1;

  • FND-MKB-innovatieproject: een FND-innovatieproject, uitgevoerd door een FND-MKB-samenwerkingsverband;

  • FND-MKB-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, welk verband is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een FND-MKB-innovatieproject waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde MKB-ondernemer is;

  • FND-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, opgericht ten behoeve van de uitvoering van een FND-innovatieproject, dat bestaat uit ten minste twee niet in een groep verbonden partijen, waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is en een andere partij ofwel een ondernemer ofwel een onderzoeksorganisatie is.

§ 2. FND-haalbaarheidsprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 5.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een MKB-ondernemer die een FND-haalbaarheidsproject uitvoert.

Artikel 5.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 5.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 5.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. het FND-innovatieproject waarop het FND-haalbaarheidsproject betrekking heeft technisch onvoldoende risicovol is;

  • b. van het FND-haalbaarheidsproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • c. het FND-haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten.

Artikel 5.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Een subsidie-ontvanger is verplicht bekendheid aan het project en de resultaten ervan te geven.

Artikel 5.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde FND-haalbaarheidsproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. FND-innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 5.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer, in een FND-samenwerkingsverband dat een FND-innovatieproject uitvoert.

Artikel 5.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer die deelneemt aan het FND-samenwerkingsverband.

Artikel 5.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een FND-innovatieproject:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages genoemd in het eerste lid, onder b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

Artikel 5.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 5.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien van het FND-innovatieproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 5.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate het FND-innovatieproject meer bijdraagt aan:

    • a. de technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

    • c. de kwaliteit van de technologische samenwerking, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de mate van toereikendheid van de capaciteiten van de deelnemers en de mate van de kwaliteit van de projectorganisatie;

    • d. de verbetering van de ecologische of sociale prestaties van een deelnemer in een samenwerkingsverband, dan wel van de ecologische of sociale aspecten van de samenleving, waarbij onder verbetering van de sociale prestaties of van de sociale aspecten mede verstaan wordt: het realiseren van een bijdrage aan de volksgezondheid.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 5.17

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Een subsidie-ontvanger is verplicht bekendheid aan het project en de resultaten ervan te geven.

Artikel 5.18

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 4. FND-MKB-innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 5.19

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een FND-MKB-samenwerkingsverband dat een FND-MKB-innovatieproject uitvoert.

Artikel 5.20

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer die deelneemt aan het FND-MKB-samenwerkingsverband.

Artikel 5.21

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een FND-MKB-innovatieproject:

    • a. 35 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages genoemd in het eerste lid, onderdeel a en b, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

Artikel 5.22

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 5.24

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien het FND-MKB-innovatieproject niet voldoende bijdraagt aan:

  • a. de technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

  • b. het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

  • c. de kwaliteit van de technologische samenwerking, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de mate van toereikendheid van de capaciteiten van de deelnemers en de mate van de kwaliteit van de projectorganisatie;

  • d. de verbetering van de ecologische of sociale prestaties van een deelnemer in een samenwerkingsverband, dan wel van de ecologische of sociale aspecten van de samenleving, waarbij onder verbetering van de sociale prestaties of van de sociale aspecten mede verstaan wordt: het realiseren van een bijdrage aan de volksgezondheid.

Artikel 5.25

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Hoofdstuk 6. HTAS-innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen HTAS-innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 6.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • HTAS-doorbraakproject: een samenhangend geheel van activiteiten,al dan niet opgesplitst in opeenvolgende deelprojecten, dat de strategische hoofddoelen van het innovatieprogramma High Tech Automotive Systems (HTAS) zoals genoemd in bijlage 6.1 haalbaar kan maken, en is gericht op de in de roadmap van HTAS benoemde prioriteiten zoals genoemd in bijlage 6.2, waarbij het gaat om een in internationaal perspectief nog niet gerealiseerde integrale technologie of innovatieve integratie van technieken;

  • HTAS-doorbraaksamenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit tenminste één MKB-ondernemer en tenminste één onderzoeksorganisatie en dat voor gezamenlijke rekening en risico een HTAS-doorbraakproject uitvoert;

  • HTAS-internationaal innovatieproject: een innovatieproject dat wordt uitgevoerd door een HTAS- internationaal innovatiesamenwerkingsverband en is voorzien van een Eureka-label of betreffende een samenwerkingsverband met Canada, Japan, Singapore of de Verenigde Staten van Amerika of een samenwerkingsverband op basis van een bilaterale samenwerkingsovereenkomst en dat bijdraagt aan en past binnen de doelstellingen en focusgebieden van het HTAS-programma zoals genoemd in bijlage 6.1;

  • HTAS- internationaal innovatiesamenwerkingsverband: een internationaal innovatiesamenwerkingsverband waarbij:

    • 1°. ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is die een HTAS-internationaal innovatieproject uitvoert, en

    • 2°. ten minste één van de partijen die deelnemen aan het HTAS-internationaal innovatiesamenwerkingsverband gevestigd is in een staat die deelneemt aan het Eureka-programma, in Canada, Japan, Singapore of de Verenigde Staten van Amerika of in een staat die deelneemt aan een bilaterale samenwerkingsovereenkomst en een HTAS-internationaal innovatieproject uitvoert.

§ 2. HTAS-doorbraakprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 6.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een HTAS-doorbraaksamenwerkingsverband dat een HTAS-doorbraakproject uitvoert.

Artikel 6.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een deelnemer in het HTAS-doorbraaksamenwerkingsverband.

Artikel 6.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een HTAS-doorbraakproject:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

Artikel 6.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 6.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 6.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. van een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft;

  • b. indien de subsidiabele kosten van een HTAS-doorbraakproject minder dan € 1.500.000 bedragen;

  • c. indien het in onvoldoende mate gaat om het realiseren van een technologische doorbraak en er in onvoldoende mate sprake is van in internationaal perspectief nog niet gerealiseerde integrale technologie of innovatieve integratie van technieken;

  • d. indien er geen daadwerkelijke inbreng van het MKB is;

  • e. indien van het HTAS-doorbraakproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

§ 3. HTAS-internationale innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 6.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een HTAS-internationaal innovatiesamenwerkingsverband dat een HTAS-internationaal innovatieproject uitvoert.

Artikel 6.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een deelnemer in het HTAS-internationaal innovatiesamenwerkingsverband.

Artikel 6.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een HTAS-internationaal innovatieproject:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

Artikel 6.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 6.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De adviescommissie, genoemd in artikel 6.6 heeft eveneens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 6.14 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 6.15.

Artikel 6.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag

  • a. van een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft;

  • b. wanneer het project niet past binnen de focusgebieden van het HTAS-innovatieprogramma zoals omschreven in bijlage 6.1;

  • c. indien van het HTAS-internationaal innovatieproject project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 6.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate een HTAS-internationaal innovatieproject meer voldoet aan de volgende criteria:

    • a. technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. de doelmatigheid en de doeltreffendheid van een project, de nieuwheid van een samenwerkingsverband en de betrokkenheid van de onderzoeksorganisaties;

    • c. de verwachte economische waarde van de projectresultaten, de aansluiting bij de doelstellingen van de deelnemers en de uitgebreidheid van de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten;

    • d. de in bijlage 6.1opgenomen doelstellingen en focusgebieden van het HTAS-innovatieprogramma.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid genoemde criteria even zwaar.

Artikel 6.17

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies brengt een subsidie-ontvanger steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het HTAS-internationaal innovatieproject, met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de beschikking tot subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten.

Hoofdstuk 7. InnoWATOR

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen InnoWATOR

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 7.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • innoWATOR-project: een innovatieproject, bestaande uit industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan, dat is gericht op de ontwikkeling van een product, proces of dienst en dat past binnen bijlage 7.1;

  • internationaal innoWATOR-project: een innovatieproject, bestaande uit industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan dat, hetzij is voorzien van een EUREKA-label, hetzij een samenwerkingsverband betreft met een van de geïndustrialiseerde landen, dat is gericht op de ontwikkeling van een product, proces of dienst en dat past binnen bijlage 7.1 van deze regeling;

  • innoWATOR-samenwerkingsverband: een innovatiesamenwerkingsverband dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een innoWATOR-project en waaraan ten minste één in Nederland gevestigde ondernemer deelneemt;

  • internationaal innoWATOR-samenwerkingsverband: een innovatie samenwerkingsverband dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een internationaal innoWATOR-project en waaraan ten minste één in Nederland gevestigde ondernemer deelneemt en één andere partij deelneemt die is gevestigd in een staat die deelneemt aan het Eureka-programma of die is gevestigd in een geïndustrialiseerd land.

§ 2. InnoWATOR-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 7.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een innoWATOR-samenwerkingsverband dat een innoWATOR-project uitvoert.

Artikel 7.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer.

Artikel 7.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een innoWATOR-project:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdelen b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een middelgrote onderneming en met 20 procentpunten indien subsidie wordt verleend aan een kleine onderneming.

Artikel 7.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen

Artikel 7.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste 21 leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 7.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 150.000;

  • b. het project onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 7.1;

  • c. er geen relevante potentiële eindgebruiker van de te ontwikkelen technologie bij het project betrokken is;

  • d. van het innoWATOR-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 7.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. de kwaliteit van de samenwerking beter is, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de mate van toereikendheid van de capaciteiten van de deelnemers, de mate van de kwaliteit van de projectorganisatie, de betrokkenheid van een MKB-ondernemer en van een onderzoeksorganisatie bij het innoWATOR-project;

    • b. het meer bijdraagt aan technologische innovatie, tenminste blijkend uit de mate waarin kennis uit een onderzoeksorganisatie wordt aangewend ten behoeve van het innoWATOR-project;

    • c. het meer bijdraagt aan het duurzaam Nederlands economisch perspectief, tenminste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten;

    • d. de betrokkenheid van een relevante beoogde eindgebruiker van de te ontwikkelen technologie, al of niet als deelnemer in het samenwerkingsverband, groter is.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 7.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde innoWATOR-project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. Internationale innoWATOR-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 7.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een internationaal innoWATOR-samenwerkingsverband dat een internationaal innoWATOR-project uitvoert.

Artikel 7.11a

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer.

Artikel 7.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een innoWATOR-project:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdelen b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een middelgrote onderneming en met 20 procentpunten indien subsidie wordt verleend aan een kleine onderneming.

Artikel 7.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 7.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De adviescommissie, genoemd in artikel 7.6 heeft eveneens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 7.16.

Artikel 7.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 150.000;

    • b. het internationaal innoWATOR-project onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 7.1;

    • c. er geen relevante potentiële eindgebruiker van de te ontwikkelen technologie bij het internationaal innoWATOR-project betrokken is;

    • d. van het Internationaal innoWATOR-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

    • e. hij het internationaal innoWATOR-project kwalitatief als onvoldoende aanmerkt, waarbij de kwaliteit uitsluitend wordt beoordeeld aan de hand van de volgende beoordelingscriteria:

      • 1°. de kwaliteit van het internationaal innoWATOR-samenwerkingsverband, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de mate van toereikendheid van de capaciteiten van de deelnemers, de mate van kwaliteit van de projectorganisatie en de betrokkenheid van een MKB-ondernemer en van een onderzoeksorganisatie bij het internationale innoWATOR-project;

      • 2°. de bijdrage aan technologische innovatie, tenminste blijkend uit de mate waarin kennis uit een onderzoeksorganisatie wordt aangewend ten behoeve van het internationale innoWATOR-project;

      • 3°. de bijdrage aan het duurzaam Nederlands economisch perspectief, tenminste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten;

      • 4°. de mate van betrokkenheid van een relevante beoogde eindgebruiker van de te ontwikkelen technologie, al of niet als deelnemer in het samenwerkingsverband.

  • 2 Aan de in het eerste lid, onderdeel e, vermelde beoordelingscriteria wordt hetzelfde gewicht toegekend.

Artikel 7.18

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies brengt de subsidie-ontvanger steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het internationaal innoWATOR-project met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de beschikking tot subsidieverlening vermelde raming van de subsidiabele kosten.

Artikel 7.19

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde internationaal innoWATOR-project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Hoofdstuk 8. Maritiem

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 8.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • maritiem innovatieproject: een samenhangend geheel van activiteiten bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, binnen de sectoren offshore en maritieme maakindustrie;

  • maritiem innovatiesamenwerkingsverband: een samenwerkingsverband dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een maritiem innovatieproject;

  • maritiem MKB-project: een samenhangend geheel van activiteiten dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van een innovatieproject;

  • maritiem MKB-samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband dat is opgericht voor de uitvoering van een maritiem MKB-project dat bestaat uit ten minste twee niet in een groep verbonden partijen, waarbij ten minste één van de partijen een MKB-ondernemer is en een andere partij een ondernemer of een onderzoeksorganisatie is.

§ 2. Maritieme MKB-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 8.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een maritiem MKB-samenwerkingsverband, dat een maritiem MKB-project uitvoert dat past binnen bijlage 8.1, of aan een MKB-ondernemer, die een maritiem MKB-project uitvoert dat past binnen bijlage 8.1.

Artikel 8.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 8.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 8.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 8.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. van het maritiem MKB-project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • b. het maritiem MKB-project onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen zoals opgenomen in bijlage 8.1;

  • c. het innovatieproject waarop het maritiem MKB-project betrekking heeft onvoldoende technisch risicovol is;

  • d. het innovatieproject waarop het maritiem MKB-project betrekking heeft onvoldoende economische perspectieven en toepassingsmogelijkheden biedt;

  • e. de MKB-ondernemer, die geen deel uitmaakt van een maritiem MKB-samenwerkingsverband, geen redelijk deel van de activiteiten heeft uitbesteed aan andere natuurlijke personen of rechtspersonen die niet met hem in een groep of andere economische eenheid zijn verbonden.

§ 3. Maritieme innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 8.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een maritiem innovatiesamenwerkingsverband, dat een maritiem innovatieproject uitvoert dat past binnen de kaders van bijlage 8.1, of aan een MKB-ondernemer, die een maritiem innovatieproject uitvoert dat past binnen de kaders van bijlage 8.1.

Artikel 8.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer.

Artikel 8.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een maritiem innovatieproject:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

Artikel 8.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 8.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste elf leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 8.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. van het maritiem innovatieproject onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • b. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 200.000;

  • c. onvoldoende samenhang in het project aanwezig is, gelet op de verhouding tussen de voorgenomen kosten en de omvang van de activiteiten van het maritiem innovatieproject;

  • d. de MKB-ondernemer, die geen deel uitmaakt van een maritiem innovatiesamenwerkingsverband, geen redelijk deel van de activiteiten heeft uitbesteed aan andere natuurlijke personen of rechtspersonen die niet met hem in een groep of andere economische eenheid zijn verbonden.

Artikel 8.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. de kwaliteit van de samenwerking hoger is;

    • b. zij meer bijdragen aan technologische innovatie;

    • c. het economisch perspectief, tenminste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten alsmede het perspectief op arbeidsplaatsen of kennisuitwisseling met human capital, beter is;

    • d. het meer bijdraagt aan duurzaamheid.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 8.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde maritiem innovatieproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Hoofdstuk 9. Point One

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen Point One

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 9.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • Europees Point One samenwerkingsverband: een consortium van ondernemingen en eventueel andere partners, bijvoorbeeld onderzoeksorganisaties, dat zich in ten minste twee EUREKA-landen bevindt;

  • Internationaal Point One R&D-project: een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een Internationaal R&D-samenwerkingsverband, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat is voorzien van een ITEA2, Catrene of MEDEA+ label en dat leidt tot een nieuw product, proces of tot een nieuwe dienst;

  • Internationaal Point One R&D-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden in Nederland gevestigde deelnemers, waaronder één ondernemer, dat onderdeel uitmaakt van een Europees samenwerkingsverband en dat is opgericht voor de uitvoering van een Internationaal Point One R&D-project;

  • Point One MKB-project: een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een Point One MKB-samenwerkingsverband, dat leidt tot een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van een Point One R&D-project;

  • Point One MKB-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden in Nederland gevestigde deelnemers, waaronder één MKB-ondernemer, dat is opgericht voor de uitvoering van een Point One MKB-project;

  • Point One R&D-project: een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een Point One R&D-samenwerkingsverband, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat leidt tot een nieuw product of proces of tot een nieuwe dienst;

  • Point One R&D-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden in Nederland gevestigde deelnemers, waaronder minstens twee ondernemers, waarvan één MKB-ondernemer, dat is opgericht voor de uitvoering van een Point One R&D-project;

  • Point One University-Industry Interaction project: een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een Point One University-Industry Interaction samenwerkingsverband, bestaande uit fundamenteel of industrieel onderzoek of een combinatie hiervan, dat leidt tot kennisopbouw voor de middellange of lange termijn ten behoeve van nieuwe producten, processen of diensten;

  • Point One University-Industry Interaction samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheidbezittend verband, bestaande uit tenminste één in Nederland gevestigde publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie en tenminste één in Nederland gevestigde ondernemer.

§ 2. Point One MKB-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 9.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een MKB-ondernemer in een Point One MKB-samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een Point One MKB-project dat past binnen de technologische gebieden zoals genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 9.1.

Artikel 9.2a

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 9.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 9.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 9.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. het Point One R&D-project waarop het Point One MKB-project betrekking heeft onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 9.1;

  • b. het Point One R&D-project waarop het Point One MKB-project betrekking heeft onvoldoende technisch risicovol is;

  • c. het Point One MKB-project onvoldoende economisch perspectief, toepassingsmogelijkheden en R&D-kansen van projectresultaten bevat.

Artikel 9.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. Point One R&D-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 9.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een Point One R&D-samenwerkingsverband die een Point One R&D-project uitvoert dat past binnen de technologische gebieden zoals genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 9.1.

Artikel 9.8a

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer.

Artikel 9.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

Artikel 9.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 9.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste drie en ten hoogste twintig leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 9.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 1.000.000;

  • b. het onaannemelijk is dat ten minste 20 procent van de werkzaamheden wordt uitgevoerd door MKB-ondernemers in het Point One R&D samenwerkingsverband;

  • c. onvoldoende samenhang in het project aanwezig is, gelet op de verhouding tussen de voorgenomen kosten en de omvang van de activiteiten van het Point One R&D-project;

  • d. van het project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 9.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate een Point One R&D-project meer bijdraagt aan:

    • a. de doelstellingen van bijlage 9.1;

    • b. een brede betrokkenheid van verschillende partijen bij het Point One R&D-project, met name van MKB-ondernemers;

    • c. de kwaliteit van de samenwerking in het Point One R&D-project met het oog op het bereiken van de Research & Development doelstellingen.

    • d. technologische- en procesinnovatie;

    • e. het duurzaam economisch perspectief, ten minste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten alsmede het perspectief op arbeidsplaatsen of kennisuitwisseling met human capital.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria a en b zwaarder dan de criteria c tot en met e.

Artikel 9.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger is verplicht zorg te dragen voor de openbaarmaking van de algemene kennis die voorvloeit uit de resultaten van het Point One R&D-project.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 9.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 4. Internationale Point One R&D-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 9.17

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een Internationaal Point One R&D-samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een Internationaal Point One R&D-project dat past binnen de technologische gebieden zoals genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 9.1.

Artikel 9.17a

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer.

Artikel 9.18

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

Artikel 9.19

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 9.20

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De in artikel 9.11 genoemde adviescommissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 9.22 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 9.23.

Artikel 9.22

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 1.000.000;

  • b. onvoldoende samenhang in het project aanwezig is, gelet op de verhouding tussen de voorgenomen kosten en de omvang van de activiteiten van het Internationaal Point One R&D-project;

  • c. van het project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 9.23

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate een Internationaal Point One R&D-project meer bijdraagt aan:

    • a. de doelstellingen van bijlage 9.1;

    • b. een brede betrokkenheid van verschillende partijen bij het Internationaal Point One R&D-project, met name van het MKB;

    • c. de kwaliteit van de samenwerking in het Internationaal Point One R&D-project met het oog op het bereiken van de Research & Development doelstellingen en strategische afstemming met andere clusters;

    • d. technologische- en procesinnovatie;

    • e. het duurzaam economisch perspectief, ten minste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten alsmede het perspectief op arbeidsplaatsen of kennisuitwisseling met human capital.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria a en b zwaarder dan de criteria c tot en met e.

Artikel 9.24

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger is verplicht zorg te dragen voor de openbaarmaking van de algemene kennis die voorvloeit uit de resultaten van het internationale Point One R&D-project.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 5. University-Industry Interaction

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 9.25

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een Point One University-Industry Interaction samenwerkingsverband dat een Point One University-Industry Interaction project uitvoert dat past binnen de technologische gebieden zoals genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 9.1.

Artikel 9.26

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer of een onderzoeksorganisatie.

Artikel 9.27

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, derde lid, van het kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek.

  • 2 De percentages genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

Artikel 9.28

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 9.29

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De in artikel 9.11 genoemde adviescommissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 9.31 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 9.32.

Artikel 9.31

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 100.000 per project;

  • b. de projectduur korter is dan een jaar;

  • c. de ondernemer of ondernemers in het samenwerkingsverband niet tenminste 75% van de projectkosten draagt of dragen.

Artikel 9.32

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate een Point One University-Industry Interaction project meer bijdraagt aan:

    • a. de doelstellingen van bijlage 9.1;

    • b. technologische innovatie op de middellange of lange termijn;

    • c. de kwaliteit van de samenwerking in het Point One University-Industry Interaction project;

    • d. het duurzaam economisch perspectief, tenminste blijkend uit kennisopbouw voor de middellange of lange termijn ten behoeve van nieuwe producten, processen of diensten.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 9.33

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger draagt zorg voor de openbaarmaking van algemene kennis die voortvloeit uit de resultaten van het Point One University-Industry Interaction project.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Hoofdstuk 10. Polymeren

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen polymeren

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • polymeren haalbaarheidsproject: een samenstel van activiteiten dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van een innovatieproject en dat past binnen bijlage 10.1;

  • polymeren innovatieproject: een innovatieproject bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat past binnen bijlage 10.1 en dat wordt uitgevoerd door een polymeren samenwerkingsverband;

  • polymeren MKB-innovatieproject: een innovatieproject bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, dat past binnen bijlage 10.1 en dat wordt uitgevoerd door polymeren MKB-samenwerkingsverband;

  • polymeren MKB-samenwerkingsverband: een innovatiesamenwerkingsverband, opgericht ten behoeve van de uitvoering van een polymeren MKB-innovatieproject waarvan ten minste één van de deelnemers in het polymeren MKB-samenwerkingsverband is een in Nederland gevestigde MKB-ondernemer en een andere partij is ofwel een ondernemer ofwel een onderzoeksorganisatie.

  • polymeren samenwerkingsverband: een innovatiesamenwerkingsverband, opgericht ten behoeve van de uitvoering van een polymeren innovatieproject bestaande uit ten minste vijf deelnemers, waarvan ten minste twee van de deelnemers in het polymeren samenwerkingsverband in Nederland gevestigde MKB-ondernemers zijn en de andere partijen zijn ofwel ondernemer ofwel onderzoeksorganisatie. Ten minste één van de deelnemende MKB-ondernemers is in Nederland gevestigd.

§ 2. Polymeren haalbaarheidsprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een MKB-ondernemer die een polymeren haalbaarheidsstudie uitvoert.

Artikel 10.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 10.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. van het innovatieproject waarop het polymeren haalbaarheidsproject betrekking heeft onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

    • b. het innovatieproject waarop het polymeren haalbaarheidsproject betrekking heeft technisch onvoldoende risicovol is;

    • c. het polymeren haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten.

Artikel 10.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3. Polymeren MKB-innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een polymeren MKB-samenwerkingsverband dat een polymeren MKB-innovatieproject uitvoert.

Artikel 10.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 10.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer.

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

Artikel 10.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 10.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de subsidiabele kosten van het polymeren MKB-innovatieproject minder dan € 50.000 bedragen;

    • b. er geen daadwerkelijke inbreng van het MKB is;

    • c. het polymeren MKB-innovatieproject geen wezenlijke bijdrage levert aan:

      • 1°. de doelstellingen van het Polymeren Innovatie Programma, zoals opgenomen in bijlage 10.1;

      • 2°. technologische vernieuwing of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

      • 3°. het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het polymeren MKB-innovatieproject en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

    • d. deze wordt ingediend door een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft.

Artikel 10.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 4. Polymeren innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een polymeren samenwerkingsverband dat een polymeren innovatieproject uitvoert.

Artikel 10.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een MKB-ondernemer.

Artikel 10.17

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages, genoemd in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

Artikel 10.18

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 10.20

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de subsidiabele kosten van het polymeren innovatieproject minder dan € 50.000 bedragen;

    • b. er geen daadwerkelijke inbreng van het MKB is;

    • c. het polymeren innovatieproject geen wezenlijke bijdrage levert aan:

      • 1°. de doelstellingen van het Polymeren Innovatie Programma, zoals opgenomen in bijlage 10.1;

      • 2°. technologische vernieuwing of wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

      • 3°. het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het polymeren innovatieproject en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

    • d. deze wordt ingediend door een overheid of overheidsinstelling, tenzij het een onderzoeksorganisatie betreft.

Artikel 10.21

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde project, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Hoofdstuk 10a. HighTech Topprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Begripsbepalingen HighTech Topprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10a.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • HighTech Topproject: een samenhangend geheel van activiteiten, uitgevoerd door een HighTech Topproject-samenwerkingsverband, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan en dat leidt tot een nieuw product, proces of tot een nieuwe dienst;

  • HighTech Topproject-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden in Nederland gevestigde deelnemers, waaronder ten minste één ondernemer, en dat is opgericht voor de uitvoering van een HighTech Topproject.

§ 2. HighTech Topprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10a.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een HighTech Topproject-samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een HighTech Topproject dat past binnen de technologische gebieden zoals genoemd in de bij deze regeling behorende bijlagen 6.1, 9.1, 10.1A of een combinatie daarvan.

Artikel 10a.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer.

Artikel 10a.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 40 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer die een omzet had in 2008 van minder dan € 500.000.000;

    • c. 35 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek en worden gemaakt door een ondernemer;

    • d. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De percentages genoemd in het eerste lid, onderdelen b en d, worden verhoogd met 10 procentpunten indien subsidie wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer.

Artikel 10a.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 10a.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Er is een adviescommissie HighTech Topprojecten die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de afwijzingsgronden, bedoeld in de artikelen 22 en 23, onderdelen e tot en met h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en in artikel 10a.8 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 10a.9.

Artikel 10a.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. hij de subsidiabele kosten raamt op minder dan € 20.000.000;

  • b. onvoldoende samenhang in het project aanwezig is, gelet op de verhouding tussen de voorgenomen kosten en de omvang van de activiteiten van het HighTech Topproject;

  • c. van het project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • d. het HighTech Topproject niet voor 1 september 2009 wordt gestart.

Artikel 10a.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate een HighTech Topproject meer bijdraagt aan:

    • a. de doelstellingen van bijlagen 6.1, 9.1, 10.1A of een combinatie daarvan;

    • b. een brede betrokkenheid van verschillende partijen bij het HighTech Topproject, met name van MKB-ondernemers;

    • c. de kwaliteit van de samenwerking in het HighTech Topproject met het oog op het bereiken van de Research & Development doelstellingen;

    • d. technologische- of procesinnovatie;

    • e. het duurzaam economisch perspectief, ten minste blijkend uit de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten alsmede het perspectief op de arbeidsplaatsen of kennisuitwisseling met human capital;

    • f. het op peil houden van R&D-investeringen op internationaal onderscheidende gebieden waarin Nederlandse bedrijven na de crisis een toppositie kunnen behouden of bereiken, door te werken aan nieuwe producten en diensten of door het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 10a.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger is verplicht zorg te dragen voor de openbaarmaking van de algemene kennis die voortvloeit uit de resultaten van het HighTech Topproject.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 10a.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 In afwijking van artikel 46, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt het voorschot aan een deelnemer in een HighTech Topprojecten-samenwerkingsverband 100% van het bedrag dat in de perioden volgend op de tijdstippen, bedoeld in het eerste lid, maximaal voor subsidie in aanmerking komt.

Hoofdstuk 10b. Kenniswerkers

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10b.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • jonge onderzoeker: onderzoeker die in 2008 of later het certificaat van de opleiding tot technologisch ontwerper of de graad van doctor heeft behaald of zal behalen;

  • kennisinstelling: een onderzoeksorganisatie of een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • onderzoeks- en detacheringsproject: een innovatieproject bestaande uit fundamenteel of industrieel onderzoek of een combinatie daarvan, dat past binnen een maatschappelijk thema als bedoeld in bijlage 10b.1, en dat wordt uitgevoerd door een onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband;

  • onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband: een samenwerkingsverband bestaande uit een of meer in Nederland gevestigde ondernemers en een of meer in Nederland gevestigde kennisinstellingen, waarbij, door alle aan het samenwerkingsverband deelnemende ondernemers, onderzoekers zijn gedetacheerd bij een aan het samenwerkingsverband deelnemende kennisinstelling.

Artikel 10b.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband dat een onderzoeks- en detacheringsproject uitvoert.

Artikel 10b.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De penvoerder is een ondernemer die deelneemt in het onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband.

Artikel 10b.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt de subsidie voor een deelnemer in een onderzoeks- en detacheringssamenwerkingverband 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze op hem betrekking hebben, waarbij niet meer dan 5,9 procent van de subsidiabele kosten die betrekking hebben op de deelnemende kennisinstellingen voor subsidie in aanmerking wordt genomen.

  • 2 De subsidie voor een kennisinstelling bedraagt voorts 9,375 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op de bij die kennisinstelling gedetacheerde onderzoekers van de in het samenwerkingsverband deelnemende ondernemers.

Artikel 10b.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door de loonkosten die de direct bij de uitvoering van het onderzoeks- en detacheringsproject betrokken onderzoekers ten behoeve van die uitvoering hebben gemaakt te verhogen met 50 procent als opslag voor indirecte kosten.

  • 3 Voor subsidie komen niet in aanmerking de loonkosten van direct bij de uitvoering van het onderzoeks- en detacheringsproject betrokken onderzoekers die:

    • a. een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen;

    • b. niet in dienst zijn van een in het project deelnemende ondernemer of kennisinstelling;

    • c. niet als jonge onderzoeker in dienst zijn van een in het project deelnemende kennisinstelling;

    • d. in het geval van detachering bij een in het project deelnemende kennisinstelling niet voor hun volledige dienstverband zijn gedetacheerd.

Artikel 10b.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 10b.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de aanleiding van het project niet gelegen is in een na 1 september 2008 ontstane en aan de financiële en economische crisis te wijten omzetdaling bij alle in het onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband deelnemende ondernemers;

    • b. onvoldoende is aangegeven op welke wijze het onderzoeks- en detacheringsproject zal bijdragen aan een of meer van de in bijlage 10b.1 genoemde thema’s;

    • c. onvoldoende is aangegeven op welke wijze het onderzoeks- en detacheringsproject zal worden aangestuurd en waar de uitvoering van het project zal plaatsvinden;

    • d. onvoldoende is aangegeven op welke wijze gedurende de looptijd van het onderzoeks- en detacheringsproject de uitwisseling van kennis en ervaring tussen de bij de uitvoering van het project betrokken onderzoekers zal worden bevorderd, in het bijzonder de uitwisseling van kennis en ervaring tussen werknemers van de ondernemers en de werknemers van de kennisinstellingen en tussen ervaren en jonge onderzoekers;

    • e. geen overeenkomst is bijgevoegd over de wijze waarop zal worden omgegaan met de overdracht van kennis en intellectuele eigendomsrechten of andere onderzoeksresultaten van het onderzoeks- en detacheringsproject met inbegrip van de toepassing van die onderzoeksresultaten;

    • f. onvoldoende is aangegeven op welke wijze andere ondernemers en andere kennisinstellingen kunnen deelnemen in het onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband en op welke wijze de deelnemers in dat samenwerkingsverband zullen voorzien in vacatures bij het onderzoeks- en detacheringsproject.

Artikel 10b.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt, in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. er een duidelijker verband bestaat tussen de omvang van het onderzoeks- en detacheringsproject en de aan de financiële en economische crisis te wijten omzetdaling bij de in het onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband deelnemende ondernemers;

    • b. de bijdrage aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van een maatschappelijk thema als bedoeld in bijlage 10b.1, groter is;

    • c. het onderzoeks- en detacheringsproject meer bijdraagt aan de uitwisseling van kennis en ervaring tussen de bij de uitvoering van het project betrokken onderzoekers, in het bijzonder de uitwisseling van kennis en ervaring tussen werknemers van de ondernemers en de werknemers van de kennisinstellingen en tussen ervaren en jonge onderzoekers.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde criteria even zwaar.

Artikel 10b.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De beschikking tot het verlenen van een subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat het onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband uiterlijk twee maanden na de beschikking is gestart met de uitvoering van het onderzoeks- en detacheringsproject.

Artikel 10b.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 10b.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde onderzoeks- en detacheringsproject, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende één jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 10b.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van artikel 46, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bedraagt het voorschot voor deelnemers in een onderzoeks- en detacheringssamenwerkingsverband aan wie voor de uitvoering van een onderzoeks- en detacheringsproject subsidie wordt verstrekt, 100 procent van het bedrag dat in het desbetreffende kwartaal maximaal als subsidie in aanmerking komt.

Hoofdstuk 11. Formulieren

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 11.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

  • a. subsidie voor projecten op grond van deze regeling is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 11.1;

  • b. subsidievaststelling voor projecten op grond van deze regeling is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 11.2;

  • c. een vooraanmelding als bedoeld in artikel 3.4 is opgenomen in bijlage 11.3.

Hoofdstuk 12. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 12.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Artikel 12.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling sterktes in innovatie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen 1.1, 11.1, 11.2 en 11.3, die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.

Den Haag, 3 december 2008

De

Minister

van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Bijlage 1.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

[Red: Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag.]

Bijlage 4.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Behorende bij artikel 4.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

China

Canada

Denemarken

India

Ierland

Japan

Verenigde Staten

Verenigd Koninkrijk

Zwitserland

Zweden

Bijlage 4.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Behorend bij artikel 4.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bedrijven en kennisinstellingen hebben samen met het ministerie van EZ het innovatieprogramma Life Sciences & Health (LSH) ontwikkeld. Het programma stimuleert jonge hightech bedrijven nieuwe medische producten (vaccins, geneesmiddelen), behandelingen (weefsel- en orgaanherstel, medische implantaten) en diagnostica te ontwikkelen. Nederland heeft een sterke kennispositie op dit gebied. Bedrijven als Organon, Philips Medical en DSM en diverse jonge, beursgenoteerde life sciences bedrijven als Crucell, Pharming, Octoplus en Galapagos zijn op hun gebied internationaal toonaangevend. De ambitie van het innovatieprogramma LSH is om Nederland een internationale hotspot te laten worden op het gebied van medisch en klinisch onderzoek, waar gezondheidsgerelateerde life sciences bedrijven goed kunnen werken en groeien.

Het ambitieniveau van dit innovatieprogramma is daarbij:

  • Verdubbeling van het aantal R&D georiënteerde LSH-bedrijven binnen 10 jaar van 150 naar 300.

  • Verdubbeling van de omzet van de LSH-sector binnen 10 jaar van 15 miljard euro naar 30 miljard euro.

  • Meer produkten (verder) in de klinische pijplijn (van onderzoek naar patiënt).

De kansen op het gebied van life sciences & health liggen vooral op de gebieden personalized medicine, preventieve diagnostiek en regeneratieve geneeskunde. Hier heeft Nederland met het genomics research en het lopende biomedisch onderzoek een goede kennispositie opgebouwd en zijn recent ook enkele belangrijke publiek-private samenwerkingen gestart. Dit betreft TIPharma, het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM) en het BioMedical Materials program (BMM), die zich richten op het pre-competitieve deel van de kennisontwikkeling.

De drie belangrijke knelpunten binnen de LSH-sector zijn de doorgroei van jonge hightech MKB-ers, netwerkvorming en knelpunten binnen het LSH klimaat (o.a. human capital en wet- en regelgeving). Deze knelpunten belemmeren de valorisatie van lopend en nieuw publiek en privaat onderzoek. Deze punten worden met onderstaande agenda aangepakt.

Actielijn 1: kapitaal voor ontwikkelingsprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Europese life sciences bedrijven hebben te maken met de zogenoemde ‘equity gap’. In de groeifase, waarbij nieuwe productconcepten de klinische onderzoeksfase ingaan, is het voor een life sciences bedrijf moeilijk financiering te vinden. In deze actielijn wordt dan ook gepleit voor een risicodragend krediet. Dit krediet moet de hefboom zijn om bedrijven in deze fase mede door een venture capitalist gefinancierd te laten worden.

Actielijn 2: (internationale) samenwerking stimuleren

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De valorisatiestap van concepten die voortkomen uit de publiek-private samenwerkingen is een belangrijke om uiteindelijk tot een medisch innovatief product te komen. De sector pleit dan ook voor ondersteuning bij samenwerking. Het gaat hierbij om ondersteuning bij (internationele) samenwerkingsprojecten en bij facility sharing van bijzondere apparatuur of productiefaciliteiten. Ook vallen netwerkevenementen die R&D-samenwerking stimuleren onder deze actielijn.

Actielijn 3: overige knelpunten (waaronder human capital, wet- en regelgeving en het stimuleren van ondernemerschap)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze actielijn is erop gericht om alle randvoorwaarden om innovaties tot stand te laten komen zo optimaal mogelijk te maken. Het klimaat in Nederland moet buitenlandse LSG-bedrijven aantrekken. Een voorbeeld hiervan is om ervoor te zorgen dat er voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar is (van MBO tot WO) en het verhogen van internationale bekendheid op dit terrein.

Dit hoofdstuk Life Sciences & Health van deze regeling is onderdeel van actielijn 2 van het innovatieprogramma LSH.

Bijlage 5.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Behorende bij artikel 5.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Achtergrond

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Diverse workshops en consultaties met de grootbedrijven, MKB bedrijven, brancheorganisaties en onderzoeksorganisaties vonden plaats om het Innovatieprogramma FND inhoudelijk vorm en focus te geven. Dit is eerst voor fase 1 en daarna voor fase 2 gedaan. Ten behoeve van het opzetten van de onderzoeksprogramma’s van fase 1, het TTI WCFS+, is een zorgvuldig proces doorlopen van het identificeren van consumentenbehoeften, via functionele en wetenschappelijke doelen tot het ontwikkelen van innovatiethema’s en -projecten. De consumentenbehoeften die zijn geïdentificeerd als belangrijke marktgebieden voor de toekomst zijn:

  • Lichaamsvorm

    mensen willen in alle fasen van hun leven een gezond lichaam. Dit varieert bijvoorbeeld van goede bot- en spieropbouw tijdens de groeifase tot het er goed uitzien.

  • Resistentie tegen ziektes

    het verhogen van de resistentie tegen ziektes is gericht op het verhogen van de kwaliteit van leven en het gezond opgroeien van kinderen.

  • Gevoel van welbevinden

    deze behoefte varieert van het gezond en vitaal voelen tot het bestrijden van depressies.

  • Kwaliteit van leven van ouderen

    dit is met name gericht op het verlengen van de levensduur en het verhogen van de kwaliteit van leven in de laatste levensjaren. Specifieke voorbeelden zijn het behouden van mentale vermogens en het behouden van een goede spierfunctie bij ouderen.

  • Gezondheid van kinderen

    voor gezond opgroeien is het van belang dat kinderen een gevarieerd en gezond eetpatroon hebben. In westerse landen wordt overgewicht van kinderen een steeds groter probleem.

  • Voorkomen van chronische ziektes

    diverse ziektes zijn gerelateerd aan voeding. Voorbeelden zijn hart- en vaatziektes, diabetes en obesitas. Functionele voeding kan bijdragen aan het verminderen van deze voedingsgerelateerde ziektes.

  • Smaak en gemak

    dit zijn belangrijke aspecten bij voeding. Dit hangt onder andere samen met het feit dat de westerse mens steeds minder tijd besteed aan het bereiden van zijn eten. Ook ten aanzien van gezonde voeding zijn deze aspecten van essentieel belang.

  • Voedselveiligheid

    dit is een basisvoorwaarde bij voeding. Aspecten die hier aan de orde zijn, zijn integrale controle in de keten, gedeelde verantwoordelijkheid bij ketenpartijen en heldere communicatie.

  • Beschikbaarheid en betaalbaarheid van voeding

    Het WCFS+ onderzoek is precompetitief van aard en omvat vijf innovatiethema ’s: Voeding en Gezondheid, Sensoriek en Structuur, Bio-ingrediënten en Functionaliteit, Consumentengedrag, en Veiligheid en Conservering.Tijdens de interactie met het MKB over de vormgeving van fase 2 van hetInnovatieprogramma FND bleek dat de wensen en behoeften van MKB bedrijven inhoudelijk grotendeels aansluiten bij de thema’s van de WCFS+-onderzoeksagenda. Echter er zijn ook een aantal aanvullende kennisbehoeftes geïdentificeerd die voor een belangrijk deel gericht zijn op aanpalende technologie die ondersteunend is voor procesinnovaties in Food & Nutrition. Deze betreffen: processing, ICT, logistiek.

Innovatiethema’s

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Binnen fase 2 van het Innovatieprogramma FND worden de volgende innovatiethema’s onderscheiden:

  • Voeding en Gezondheid

Er ontstaat steeds meer bewustzijn omtrent de rol van voeding en gezondheid van mensen. Dit leidt allereerst tot behoefte aan nieuwe kennis omtrent de relatie tussen voedingsmiddelen en gezondheid en de identificatie van gezondheidsbevorderende voedingsmiddelen en voedingscomponenten. Daarnaast leidt dit tot de vraag naar methoden en technologie om niet-invasief gezondheid, het ontstaan van ziekten in relatie tot voeding en het effect van gezondheidsbevorderende stoffen te monitoren. Verder zijn van belang methoden en technieken om de intrinsieke gezondheidswaarde van voedingsmiddelen te monitoren en behouden in de keten en deze gezondheidswaarde van producten actief te verhogen zonder dat dit ten koste gaat van andere gewenste eigenschappen.

Innovatieprioriteiten die in dit kader relevant zijn, zijn onder andere:

  • onderbouwing van gezondheid van inhoudsstoffen bijv. gericht op het voorkomen van hart en vaatziekten, het bevorderen van darmgezondheid, het ondersteunen mentale prestaties en het voorkomen van obesitas en diabetes,

  • de selectie en identificatie van gezondheidsbevorderende stoffen en methoden en technieken voor de selectie en ontwikkeling van gezondheidsbevorderende voedingsmiddelen en voedingscomponenten,

  • methoden, technieken en biomarkers om bijv. gezondheid, het ontstaan van ziekten in relatie tot voeding en het effect van gezondheidsbevorderende stoffen te monitoren. Dit is mede van belang om gepersonificeerd voedingsadvies mogelijk te maken,

  • (multi)analyse technieken ter identificatie/monitoring van inhoudstoffen in de keten,

  • beïnvloeden van niveaus van inhoudsstoffen middels innovatie en optimalisatie van uitgangsniveaus en behoud gedurende verdere schakels in de keten,

  • (multi)analyse/in-line technieken ten behoeve van tracking en tracing in de keten van componenten die gerelateerd zijn aan gezondheid.

  • Sensoriek en structuur

Naast gezondheid zijn structuur en sensoriek van voedingsmiddelen belangrijke kwaliteitsaspecten die de keuze van de consument bepalen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de invloed van structuur van voedingsmiddelen op het mondgevoel en vrijkomen van geur- en smaakstoffen tijdens consumptie. Een goede controle over beide aspecten is een belangrijke vereiste om de beoogde producten met hoge toegevoegde waarde te kunnen realiseren.

Innovatieprioriteiten die in dit kader relevant zijn, zijn onder andere:

  • onderbouwing van effect van inhoudsstoffen of processing op structuur en sensoriek,

  • beïnvloeding/optimalisatie/behoud van structuur/sensoriek door middel van innovatie en of optimalisatie van processing, bijvoorbeeld om op maat gezonde voedingsproducten te kunnen maken die zijn gericht op specifieke doelgroepen als kinderen of ouderen,

  • (multi) analyse technieken ter identificatie/monitoring van structuur en sensoriek gedurende processing in de keten.

  • Bio-ingrediënten en Functionaliteit

Zowel de selectie, de winning en exploitatie van functionele bio-ingrediënten, als de selectie en exploitatie van enzymen en micro-organismen die betrokken zijn bij het verkrijgen van bioactieve moleculen, als het borgen van de gewenste bio-activiteit op het moment van gebruik zijn belangrijke uitdagingen in de ontwikkeling van gezonde en functionele voedingsmiddelen.

Innovatieprioriteiten die in dit kader relevant zijn, zijn onder andere:

  • De selectie, winning en toepassing van functionele bio-ingrediënten,

  • Enzymatische en microbiële conversie van grondstoffen om te komen tot functionele bio-ingrediënten en een optimale kwaliteit van voedingsmiddelen,

  • De selectie en optimalisatie van micro-organismen die een specifiek gezondheidsbevorderend effect hebben,

  • Methodes voor een optimale productie van functionele bio-ingrediënten.

  • Veiligheid en Conservering

Gegarandeerde beschikbaarheid van veilig voedsel is een van de eerste vereisten waaraan de sector moet kunnen voldoen. Om gezonde voedingsmiddelen te produceren met een optimale kwaliteit (smaak, geur en structuur) en veiligheid zijn verbeterde (minimal processing) conserveringstechnieken nodig. Veranderende consumentenbehoeften en de in het kader van deze behoeften ontwikkelde nieuwe producten en productieprocessen vereisen technologie om de veiligheid, kwaliteit en functionaliteit van voedingsmiddelen gedurende processing en in de keten te kunnen borgen.

Innovatieprioriteiten die in dit kader relevant zijn, zijn onder andere:

  • (multi)analyse/in-line technieken ten behoeve van tracking en tracing in de keten van componenten die gerelateerd zijn aan veiligheid, kwaliteit en functionaliteit,

  • methoden en technieken voor het verbeteren van houdbaarheid en conservering van voedingsmiddelen,

  • intelligente verpakkingen voor o.a. versproducten.

  • Consumentengedrag

De ontwikkeling van onderscheidende nieuwe processen en producten vergt dermate veel geld en de terugverdientijd is zodanig lang dat het van groot belang is om de behoefte en het gedrag van de consument van morgen goed te kunnen voorspellen.

Onderzoeksprioriteiten die in dit kader relevant zijn, zijn onder andere:

  • technieken ter ondersteuning van het onderzoek naar consumentengedrag.

  • innovaties ter beïnvloeding van het consumentengedrag (bijv. Life style in het kader van gezondheid).

  • Aanpalende Technologie voor Food & Nutrition

Vooral voor MKB bedrijven zijn niet food gerelateerde technologische innovaties van groot belang om op het gebied van Food & Nutrition te komen tot nieuwe producten, processen en diensten.

Voorbeelden zijn technologie op het gebied van ICT, scheidingen, in line analyse voor processen, miniaturisering van productietechnologie, producttracering en intelligente verpakkingen.

Bijlage 6.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Behorende bij de artikelen 6.1, 6.15 en 6.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De Strategische doelen en focusgebieden

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het Nederlandse cluster van automotive bedrijven heeft de ambitie om binnen vijf jaar één van de leidende innovatieprogramma’s in Europa te worden op het gebied van automotive technologie.

De strategische doelstellingen zijn:

  • 20% reductie van brandstofverbruik

  • 20% reductie van CO[2]-uitstoot van vrachtwagens;

  • 25% reductie van reistijd;

  • verhoging van de verkeersveiligheid;

  • banengroei in de sector met 10.000 FTE;

  • een omzetgroei van EUR 12 miljard naar EUR 20 miljard in 2015.

De automotive sector wil deze ambitie en doelstellingen bereiken door in te zetten op twee focusgebieden waarin Nederland internationaal kan excelleren. Deze focusgebieden betreffen Driving guidance en Vehicle efficiency.

Driving guidance

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Driving guidance betreft begeleiding- en informatiesystemen voor de verbetering van de mobiliteit. Het beïnvloedt het rijgedrag van de bestuurder voor een betere doorstroming van het verkeer, de verhoging van de actieve- en passieve veiligheid en het ontzien van het milieu. Binnen het focusgebied Driving guidance zijn er drie nadere thema’s vastgesteld:

  • Connected car. Het gaat hier om de draadloze verbinding van de auto met de buitenwereld voor veiligheid, verkeersmanagement (bijv. autopositionering, navigatie, rekeningrijden etc.) infotainment download, internet, reparatie-informatie.

  • Vehicle dynamics control. Hieronder wordt verstaan de toepassing van geavanceerde intelligente chassis controle systemen (bijv. rem- en besturing assistentie) waardoor eerder en geassocieerd geanticipeerd kan worden op kritische verkeerssituaties

  • Integrated human machine interaction (HMI). Het betreft het gebruik van verkeersveiligheid en bestuurderondersteunende comfortsystemen die overbelasting van de bestuurder kunnen veroorzaken. Een geïntegreerde en adaptieve HMI zal in staat zijn de verschillende functies onderling af te stemmen en op maat gesneden te kunnen worden op de gemoedstoestand van de bestuurder. Geavanceerde HMI is de toegevoegde waarde van ondersteunende- en waarschuwingssystemen, waardoor de mogelijkheid tot het voorkomen van verkeersongevallen verbeterd wordt.

Vehicle efficiency

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bij Vehicle efficiency wordt door verbetering van het totale aandrijvingsysteem het brandstofverbruik verminderd. Binnen het focusgebied Vehicle efficiency zijn twee nadere thema’s vastgesteld:

  • Efficient powertrain. Dit betreft een integrale aanpak van de totale powertrain, waarbij geavanceerde verbrandingstechnieken, uitlaatgasnabehandelingssystemen en (hybride) automatische transmissieconcepten een belangrijke rol spelen. Het doel is om het brandstofverbruik met 20% te verminderen.

  • Light constructions. Het gaat hier om de samenwerking tussen systeemleveranciers, materiaalleveranciers en onderzoeksorganisaties om te komen tot constructies die leiden tot significantie gewichtsverminderingen. Naast de vermindering van het brandstofverbruik wordt hierbij een betere voertuigbeheersing (rijeigenschappen), een lager geluidsniveau en een bredere toepassing van kunststoffen en andere nieuwe materialen nagestreefd.

Bijlage 6.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Behorende bij artikel 6.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De prioriteiten voor 2009 zijn:

Efficient powertrain, Connected car en Vehicle dynamics control.

Deze onderwerpen zijn uitwerkt in de bijlage 6.1.

Bijlage 7.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Behorende bij de artikelen 7.1, 7.8 en 7.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Achtergrond

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Wereldwijd is sprake van een toenemende behoefte aan nieuwe watertechnologie. Onder watertechnologie wordt hier verstaan: alle technologieën en technieken ten behoeve van het bereiden, transporteren, leveren, verzamelen, behandelen en (her)gebruiken van drinkwater, proceswater en afvalwater voor en van burgers, huishoudens, industrie, land- en tuinbouw, recreatie en toerisme. Deze toenemende behoefte wordt onder meer veroorzaakt door de groei van de bevolking en de welvaart, de verandering van het klimaat met periode van extreme droogte en neerslag en door de toenemende en nieuwe verontreinigingen van het milieu en daarmee het oppervlakte- en grondwater. Deze ontwikkelingen vereisen een duurzame oplossing.

Door deze maatschappelijke opgave ontstaat de komende jaren een omvangrijke en snelgroeiende vraag op de wereldmarkt. In 2001 bedroeg de omzet op de wereldmarkt 292 miljard euro en was het groeipercentage 11%.

Als dichtbevolkt land aan de monding van grote rivieren beschikt Nederland noodzakelijkerwijs over veel wetenschap en ervaring op het gebied van watertechnologie. Op de wereldranglijst met octrooiaanvragen staat Nederland bijvoorbeeld op de zevende plaats. Verhoudingswijs wordt deze kennis en kunde echter onvoldoende verzilverd op de buitenlandse markten.

Dit wordt onder meer veroorzaakt door de bijzondere kenmerken van de thuismarkt: de vraagzijde lijkt vrijwel verzadigd en wordt gedomineerd door risicomijdende monopolisten (bestuurd worden door overheden) zonder commerciële exportambities; de aanbodzijde is zeer heterogeen en bestaat uit vele middelgrote en kleine productiebedrijven en enkele middelgrote adviesbureaus.

De omzet van de Nederlandse waterzuiveringsector bedroeg in 2003 ongeveer EUR 9,1 miljard per jaar, waarvan 2,1 miljard op buitenlandse markten.

De komende jaren staat de Nederlandse waterzuiveringsector voor grote opgaven, bijvoorbeeld het zuiveren van de toenemende vervuiling, voldoen aan strengere wet- en regelgeving zoals de Europese Kaderrichtlijn Water en het benutten van de grote exportpotentie, inclusief de Millennium Development Goals.

De Nederlandse watersector wil bovengenoemde maatschappelijke opgaven en economische kansen benutten door gebruik te maken van haar sterke uitgangspunten en door het verminderen en wegnemen van de belemmeringen. Het verwezenlijken van deze ambities vereist innovatie.

In september 2005 presenteerde de watersector haar visie op de toekomst in de brochure: ‘een wereld om water, naar een nieuwe aanpak voor de watersector’. Teneinde een prominente positie te veroveren binnen deze toekomstvisie wil de watersector op een nieuwe manier gaan samenwerken en zich daarbij richten op kansrijke thema’s (focus en massa). De strategie om deze ambitie en positie op het gebied van watertechnologie te bereiken is vervolgens weergegeven in de brochure ‘een wereld om water, innovatieprogramma watertechnologie (april 2006)’.

Uitdagingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De uitdagingen en kansen voor die de Nederlandse watertechnologiesector met behulp van innovatie wil benutten zijn onder meer:

  • Verbetering van de maatschappelijke baten tegen geringe publieke kosten.

    De Nederlands watertechnologiesector wil bijdragen aan het overheidsbeleid op het gebied van volksgezondheid en milieu door het ontwikkelen en toepassen van innovaties met een gunstige prijs/kwaliteitverhouding.

  • Vergroten van het aandeel op de snelgroeiende wereldmarkt.

    De Nederlandse watertechnologiesector wil optimaal profiteren van de mondiale groei en wil haar positie op de wereldmarkt aanzienlijk verbeteren. Dit vereist een toename van de omzet en de export. Meer van hetzelfde volstaat dan niet, innovatie is nodig. Bovendien vragen de partijen op de wereldmarkt steeds vaker om totaaloplossingen: Design, Finance, Built and Operate

  • Implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water.

    De uitvoering van nieuwe wet- en regelgeving in Europa vereist innovatie. Door als eerste met de beste oplossingen te komen kan de Nederlandse watertechnologiesector zich onderscheiden en een groot de van de Europese markt bedienen.

  • Millennium Development Goals.

    De Nederlandse watertechnologiesector wil een bijdrage leveren aan de Millennium Development Goals. Wereldwijd moeten voor het jaar 2015 nog 1,2 miljard mensen toegang krijgen tot drinkwater en 2,6 miljard mensen tot sanitaire voorzieningen. De Nederlandse overheid heeft aangekondigd hiervan 50 miljoen mensen duurzaam toegang te beiden tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen.

Doelstelling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het hoofddoel van het Innovatieprogramma Watertechnologie luidt:

Nederland beschikt over een excellente watertechnologiesector die economische en maatschappelijke doelen dient, zowel in Nederland als in het buitenland.

Dit hoofddoel is vertaald in vier subdoelen:

  • 1. De Nederlandse watertechnologiesector realiseert een groei die minimaal gelijk is aan de mondiale groei.

  • 2. De Nederlandse watertechnologiesector opereert in grote samenhang.

  • 3. De Nederlandse watertechnologiesector onderscheidt zich doordat maatschappelijke en economische doelen elkaar versterken.

  • 4. De Nederlandse watertechnologiesector kent in 2012 tenminste vier innovatieve clusters die tot de mondiale top behoren.

Het verwezenlijken van deze (sub) doelen vereist de ontwikkeling en toepassing van nieuwe kennis, technologieën, processen, producten en diensten. De noodzakelijke innovatie wordt echter verhinderd door diverse belemmeringen.

Focus op vier kansrijke clusters

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De Nederlandse watertechnologiesector wil haar inspanningen met betrekking tot innovatie concentreren op vier kansrijke clusters en de daarbijbehorende technologievelden, namelijk:

  • 1. Drink- en industriewatervoorziening:

    • a. ontzilting,

    • b. blue energy,

    • c. waterproductietechnologie,

    • d. waterverdeling en kwaliteit.

  • 2. Afvalwatertechnologie:

    • a. koolstof/stikstof-cyclus

    • b. terugwinning van energie en componenten,

    • c. scheiden aan de bron,

    • d. membranen en bioreactoren

  • 3. Sensoring-technologie, monitoring en control:

    • a. veiligheid en milieu,

    • b. procesbewaking en control.

  • 4. Interactie met natuurlijke systemen:

    • a. waterverdeling en -kwaliteit,

    • b. ondergrondse water/energie-opslagsystemen.

Belemmeringen en knelpunten bij innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De belemmeringen voor innovatie op het gebied van watertechnologie vinden hun oorsprong en oorzaak onder meer in:

  • 1. De specifieke kenmerken van de Nederlandse watertechnologiesector.

    De Nederlandse watertechnologiesector bestaat uit ongeveer 1400 veelal middelgrote en kleine bedrijven en instellingen, met ieder hun eigen nichemarkten en plaats in de innovatieketen. Deze beperkte schaalgrootte en vergaande specialisaties belemmert de noodzakelijke onderlinge samenwerking bij onderzoek en ontwikkeling. Ook de totstandkoming van exportconsortia die wereldwijd totaaloplossingen aanbieden wordt hierdoor belemmerd.

  • 2. De specifieke kenmerken van de Nederlandse watertechnologiemarkt.

    Afnemers van watertechnologie in Nederland zijn, naast de watergebruikende industrie, vooral de drinkwaterbedrijven en waterschappen. Deze publieke instellingen zijn eigendom van en worden bestuurd door overheden. Zij hebben ieder een wettelijke zorg- en leveringsplicht voor een beperkt deel van Nederland. Mede hierdoor hebben zij geen commerciële exportambitie. Door hun monopoliepositie en hun gebonden klanten is de onderlinge concurrentie gering en voelen zij geen sterke prikkel om taken uit te besteden aan commerciële partijen. Gelet op hun verantwoordelijkheid voor volksgezondheid en milieu zijn zij terughoudend in het toepassen van nieuw technologie.

  • 3. De specifieke kenmerken van de Nederlandse kennisinfrastructuur.

    De onderzoeksactiviteiten op het gebied van watertechnologie zijn in Nederland verdeeld over verschillende onderzoeksorganisaties zoals technische universiteiten (Delft, Twente, Wageningen), TNO, Wetsus, Kiwa, Unesco-IHE, enzovoort. Door deze versnippering ontbreekt een gemeenschappelijke visie op en sturing van het lange termijn onderzoek. Deze versnipperde kennisinfrastructuur enerzijds en de kleinschalige, verdeelde watertechnologiesector anderzijds belemmeren bovendien de totstandkoming van een gemeenschappelijk en vraaggestuurd innovatieprogramma.Deze specifieke kenmerken van de sector, de kennisinfrastructuur en de markt leiden tot een gebrek aan:

    • focus, massa en samenwerking bij onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van doorbraaktechnologieën

    • snelle toepassing van kennis in nieuwe processen, producten en diensten met een hoge toegevoegde waarde,

    • launching customers die als eerste een nieuwe technologie willen toepassen,

    • samenwerking bij export.

Instrumenten ter bevordering van innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Om bovengenoemde belemmeringen en knelpunten zoveel mogelijk weg te nemen heeft de Stuurgroep Watertechnologie in haar Innovatieprogramma de volgende instrumenten voorgesteld:

  • De oprichting van een Technologisch Top Instituut Watertechnologie, bedoeld voor de ontwikkeling van precompetitieve en vraaggestuurde kennis ten behoeve van doorbraaktechnologieën.

  • De Subsidieregeling innoWATOR-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten ten behoeve industrieel onderzoek en/of preconcurrentiële ontwikkeling door samenwerkingsverbanden. Projecten dienen te liggen op het terrein van de eerder genoemde kansrijke clusters en aandachtsgebieden.

  • Steun aan Nederlandse partijen die deelnemen aan internationale samenwerkingsverbanden voor onderzoek en ontwikkeling.

  • Een ondersteunende faciliteit voor launching customers, bedoeld om op de thuismarkt proefprojecten en referentieprojecten te realiseren waarin de werking en betrouwbaarheid van innovaties wordt gedemonstreerd en bewezen.

  • Steun aan Nederlandse consortia die wereldwijd totaaloplossingen aanbieden, bijvoorbeeld Design, Finance, Built en Operate.

Bijlage 8.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Behorende bij de artikelen 8.2, 8.8 en 8.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Nederland heeft een sterke maritieme sector. Deze sector omvat een aantal belangrijke wereldspelers in de offshore en de maritieme maakindustrie, een groot aantal kleine bedrijven en enkele internationaal bekende kennisinstituten. De sector vormt als cluster binnen Nederland een goed georganiseerd geheel waarin zowel wetenschappelijke kennis, toepassingskennis als commerciële kennis van de wereldmarkt wordt verenigd. De maritieme cluster is een onderdeel van het zogenaamd sleutelgebied ‘Water’, zoals gedefinieerd door het Nederlandse Innovatieplatform.

2. Doelstelling Maritiem Innovatie Programma

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het Maritiem Innovatie Programma heeft tot doel te bereiken dat de bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties in de offshore en maritieme maakindustrie een toonaangevende positie van Nederland op het gebied van productleiderschap en regievoering behouden en versterken. Dit op basis van onderscheidende technologie en een concurrerend positie in prijs/kwaliteit verhouding gebaseerd op een sterke kennisbasis en een hechte samenwerking in de maritieme cluster, rekening houdend met de maatschappelijke randvoorwaarden.

3. Focus Maritiem Innovatie Programma

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In het Visiedocument 2020 van juni 2006, schetst de maritieme cluster de innovatiekansen en knelpunten. Op basis van dit document is er in twee werkgroepen een strategische agenda opgesteld voor de Nederlandse offshore- en de maritieme maakindustrie. Het zal grote inspanningen vergen om enerzijds de kansen te benutten, en anderzijds de knelpunten die deze kansen in de weg staan, op te oplossen. Voor de maritieme maak- en de offshore industrie zijn deze uitdagingen in het Maritiem Innovatie Programma vastgelegd. De sleutelwoorden in dit programma zijn: innovatie en concurrentiekracht alsmede energie, milieu, veiligheid en transport.

De vier speerpunten waarop de maritieme cluster zijn positie wil versterken zijn:

1. LNG supply chain

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Toelichting: het aandeel van LNG (liquefied natural gas, vloeibaar aardgas) in de energievoorziening van de middenlange termijn zal sterk toenemen. De Nederlandse offshore bedrijven hebben de ambitie om daarbij een significante rol te spelen bij zowel de vaste als drijvende LNG-terminals in de leveringsketen;

2. Olie en gaswinning onder extreme omstandigheden (zoals zeer diep water en ontoegankelijke omgeving);

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Toelichting: de groei van de wereldeconomie heeft de vraag naar olie en gas sterk doen toenemen, terwijl de makkelijk toegankelijke wingebieden uitgeput raken. Mondiaal worden daarom de exploratie en exploitatie activiteiten verlegd naar (zeer) diep water in belangrijke winningsgebieden zoals de Golf van Mexico;

3. Complexe specials;

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Toelichting: Nederland excelleert in het bouwen van zogenaamde complexe specials, dat wil zeggen schepen met een gespecialiseerde en complexe functionaliteit, waaraan door de eindgebruiker hoge en specifieke kwaliteitseisen worden gesteld. Complexe specials zijn baggerschepen, shortsea schepen, megajachten, schepen voor rechtshandhaving op zee en Offshore Service Vessels;

4. Procesinnovatie;

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Toelichting: de Nederlandse maritieme maakindustrie moet het hebben van het slimmer en sneller maken van complexe producten. In een steeds ingewikkelder proces van integraal ontwerpen, international sourcing en intensieve samenwerking in de keten blijkt het bedrijfsleven in staat zijn positie te versterken d.m.v. innovatie van het voortbrengingsproces resulterend in o.a. kostenbeheersing.

Deze subsidieregeling richt zich alleen op de eerste 3 speerpunten. Voor het vierde speerpunt, Procesinnovatie, worden separate initiatieven ontwikkeld.

4. De deelprogramma’s

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het Maritiem Innovatie Programma is opgebouwd uit vier deelprogramma’s die voortkomen uit de door de maritieme cluster geconstateerde specifieke knelpunten, waarbij met name de eerste twee deelprogramma’s nauw met elkaar samenhangen.

Die vier deelprogramma’s zijn:

A. Research voor bedrijfsoverschrijdende kennis en technologie;

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Toelichting: doorbraken en innovaties zijn noodzakelijk om in de maritieme maakindustrie en in de offshore dienstverlening de kennis en technologie tijdig beschikbaar te hebben. De steeds hogere eisen die gesteld worden ten aanzien van milieu, veiligheid en duurzaamheid moeten snel door nieuwe kennis en technologie kunnen worden ingevuld.

B. Samenwerking;

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Toelichting: dit deelprogramma richt zich op het intensiveren van de samenwerking en de kennisuitwisseling tussen het MKB, grotere bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en het stimuleren van innovatie binnen het MKB;

C. Verbeteren van de huidige en waarborgen van de toekomstige kennisbasis;

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Toelichting: dit deelprogramma richt zich op het versterken van de opleidingen, het onderwijs en de kennisbasis. Er is in de gehele maritieme cluster nu al een groot gebrek aan voldoende gekwalificeerd personeel;

D. Programma voor de eliminatie van innovatiedrempels;

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Toelichting: dit deelprogramma is gericht op het slechten van belemmeringen voor innovatie in wet- en regelgeving en het bevorderen van innovatieve pilotprojecten waarmee een nieuwe werkwijze kan worden getoetst.

5. Activiteiten en instrumenten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In het eerste deelprogramma gaat het voornamelijk om de ontwikkeling van platformtechnologie, die sector breed kan worden ingezet. Hierin spelen publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en met name de grote bedrijven een belangrijke rol. Daarnaast is het de uitdrukkelijke bedoeling dat het MKB meer betrokken wordt bij deze ontwikkelingsactiviteiten. Hiervoor zullen samenwerkingsprojecten tussen grote bedrijven en toeleveranciers worden uitgevoerd. In het tweede deelprogramma zal de samenwerking tussen (MKB-) bedrijven onderling en tussen bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties worden gestimuleerd. Hiervoor wordt in eerste instantie gedacht aan thematische netwerken, maar ook exportondersteuning voor het MKB en kennisoverdrachtsactiviteiten vallen hieronder. Voor 2007 waren voor deze twee deelprogramma’s een tender voor onderzoek- en ontwikkelingsprojecten voorzien, maritieme innovatieprojecten geheten, en een subsidieregeling voor haalbaarheidsprojecten.

6. Prioriteiten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Gelet op de eerste twee speerpunten van de cluster zullen de research- en samenwerkingsactiviteiten onder de deelprogramma’s A en B voor de offshore dienstverlening bijdragen aan:

  • Nieuwe ontwerptechnologie, gericht op de ‘life cycle’ en veiligheid, en nieuwe omgevingscondities voor diep water en LNG systemen;

  • Kennis en predictie-gereedschap met betrekking tot het gedrag van LNG-carriers in zeegang en ondiep water, en de interactie tussen lading en carrier;

  • Kennis en productie technologie met betrekking tot cryogene systeemcomponenten;

  • Technologie voor industriële toepassing van simulatiemodellen ten behoeve van ontwerp, engineering en training; decision support modellen en risico beheerssystemen; remote control, sensing en plaatsbepaling; positioneringstechnologie voor korte en lange termijn toepassingen, en seismische en flow assurance technologie voor diepwater applicaties, en installatietechnologie voor diep water.

Gelet op het derde speerpunt van de cluster zullen de research- en samenwerkingsactiviteiten onder de deelprogramma’s A en B voor de maritieme maakindustrie bijdragen aan:

  • Nieuwe concepten voor schepen en systemen die beantwoorden aan de eisen van eindgebruikers en maatschappij;

  • Nieuwe voortstuwings- en energiesystemen die leiden tot gereduceerde emissies en lager brandstofgebruik;

  • Nieuwe materialen en verbindingstechnologie leidend tot betere, lichtere, goedkopere en duurzame constructies;

    Het vierde speerpunt, procesinnovatie, valt buiten deze subsidieregeling.

7. Monitoring

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De werking van het programma wordt gemonitored door de maritieme cluster en door Economische Zaken. De monitoring door de maritieme cluster is vooral gericht op het bereiken van de resultaten van het innovatieprogramma en de monitoring door Economische Zaken op de verantwoording van de financiële betrokkenheid van het departement.

Bijlage 9.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Behorende bij de artikelen 9.2, 9.6, 9.7, 9.13 en 9.21

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Point One Phase 2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

1. Achtergrond en kader

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Hoofdstuk 9 van de regeling sterktes in innovatie vormt een onderdeel van een breder programma ter versterking van de innovatie en de economische positie op het gebied van nano-elektronica, mechatronica en embedded systems, bekend onder de naam Point One. Het is een vervolg op de Point One Boegbeeld regelingen in de jaren 2006 t/m 2008

Nano-electronica, embedded systemen en mechatronica leveren gezamenlijk essentiele bouwstenen voor de high-tech samenleving van de toekomst. Het innovatieprogramma Point One is gestart op 28 april 2006 als programma voor embedded systemen en nano-electronica. Dit programma kreeg op 14 juli 2008 een krachtige nieuwe impuls doordat het werd versterkt met mechatronica en verdere intensivering van de interactie tussen industrie en kennisinstellingen.

Het doel van Point One is het creëren van een toonaangevend ecosysteem, leidend op wereldniveau, met betrekking tot nano-electronica, mechatronica en embedded systemen in Nederland, vergelijkbaar met dat van Sillicon Valley en complementair aan de grote clusters in Crolles, Dresden en Parijs.

Point One is een innovatieprogramma waarin toonaangevende industrie, kennisinstellingen, kleine en middelgrote ondernemingen en de overheid intensief samenwerken aan de ontwikkeling van nieuwe toepassingen voor nanoelectronica, embedded systemen en mechatronica. Centraal in het innovatieprogramma staan valorisatie en het behouden en versterken van de cutting edge kennisbasis. Daarvoor richt het programma zich actief op het samenbrengen van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en de industrie. Uitgangspunt is de strategie die in het het progammadocument Point One Phase 2, ‘From good to great in Dutch Technologies’ is beschreven en nader is uitgewerkt in de Point One Phase 2 Multiannual Roadmap [hierna meerjarenroadmap] die jaarlijks wordt vertaald naar Point One Phase 2 Annual Plan [hierna: Annual Plan]. Deze strategie is gericht op een dynamisch ondernemersklimaat waarin open innovatie tussen grote en kleine partijen vanzelfsprekend is. Het Annual Plan wordt jaarlijks in nauwe samenspraak met het Ministerie van Economische Zaken vastgesteld en is te vinden op www.point-one.nl en www.senternovem.nl/pointone.

Kern van het Point One initiatief is het opbouwen van een hecht en dynamisch netwerk van grote en kleine bedrijven en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties (hierna: Point One ecosysteem).

Een beter gebruik van elkaars kwaliteiten en expertise levert op termijn veel meer rendement en slagkracht op dan de grote investeringen die de publieke en private partijen nu doen. Hetzelfde geldt voor het opereren vanuit een internationaal onderscheidende focus en een heldere strategie. Een zwaartepunt binnen de regeling is het beter benutten van het innovatief potentieel van het MKB en het beter betrekken van het MKB in nationale en internationale netwerken.

Doel van het Annual Plan van Point One is het verstrekken van een integrale richtlijn voor onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten die gezamenlijk worden ondernomen door grote bedrijven, MKB’s, overheid, universiteiten en andere publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties.

Voor verdere versterking van het Point One ecosysteem zijn in het Annual Plan ook actielijnen gedefinieerd voor MKB, Human Capital en Universiteit-Industrie interactie.

Het Annual Plan is opgesteld op basis van de bijdragen van de Nederlandse partijen (industrie, kennisinstellingen, MKB) die werkzaam zijn op het terrein van embedded systemen, mechatronica en nano-elektronica en de reeds beschikbare internationale roadmaps van Catrene, ITEA2 en de Joint Technology Initiatives ENIAC en Artemis.

De uitvoering van het Annual Plan maakt het mede mogelijk om de ambities en programmadoelen van Point One te realiseren. Nadere informatie over het programmadocument Point One Phase 2, de meerjarenroadmap en het Annual Plan van Point One kunnen gevonden worden op www.point-one.nl of www.senternovem.nl/pointone.

In het Annual Plan is ervoor gekozen om onderzoek en ontwikkelings projecten te definieren op een beperkt aantal businesscases of toepassingsgebieden. Onderzoeksprojecten zullen dus niet alleen moeten voldoen aan de technologische kwalificatie, embedded systems, mechatronica of nanoelektronica ook zullen ze moeten referenen aan een van de genoemde toepssingsdomeinen. De toepassingsdomeinen uitgewerkt in het Annual Plan van Point One zijn (genummerd volgens het Annual Plan 2009:

  • 4.1 Gezondheid

  • 4.2 Energie

  • 4.3 ICT

    • 4.3.1. Halfgeleider front-end equipment

    • 4.3.2. Halfgeleider back-end equipment

    • 4.3.3. Industrial printing

    • 4.3.4. Halfgeleider ontwerp en architectuur

  • 4.4 Educatie en vermaak

  • 4.5 Transport, logistiek en veiligheid

Deze regeling heeft met name betrekking op de lijn voor onderzoek en ontwikkeling en vindt zijn uitwerking in het Point One programma. De lijn voor onderzoek en onwikkeling drie onderdelen:

a. MKB-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het doel is het verhogen van het aantal R&D-projecten in het MKB als wel het versterken van het innovatief MKB op het gebied van R&D. Middels een haalbaarheidsproject kan een MKB-ondernemer inzicht krijgen in de technologische en economische haalbaarheid van een idee of concept. Bij voldoende positieve uitkomsten kan het MKB-project daarmee mogelijk een vervolg krijgen in een R&D-project en de daarvoor benodigde optimale samenstelling van het samenwerkingsverband. Het project moet een eerste aanzet zijn tot een R&D-project zoals bedoeld in deze regeling met een duidelijke bijdrage aan de doelstellingen van Point One. Het resultaat van het haalbaarheidproject moet de definitieve start van het toekomstige R&D-project bepalen. Haalbaarheidsprojecten betreffen bureau-onderzoek en verkennend onderzoek. De doelgroep is het MKB in een samenwerkingsverband met het MKB, grote bedrijven of publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties. De subsidie aanvrager moet een MKB-ondernemer zijn en alleen MKB-ondernemers komen in aanmerking voor subsidie.

b. R&D-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het doel is verbreding en versterking van de technologische basis van het Point One ecosysteem op het gebied van nano-elektronica mechatronica en embedded systemen zoals beschreven in de meerjarenroadmap en Annual Plan 2009 van Point One. Een belangrijk aspect hierbij is het stimuleren en vergroten van de betrokkenheid van het innovatief MKB in het Point One Ecosysteem. De subsidie moet een impuls geven aan een meer structurele en strategische samenwerking. De opzet van brede consortia waarin op gemeenschappelijke basis R&D wordt uitgevoerd is hier de basis voor. De R&D-projecten moeten leiden tot concepten die uiteindelijk industrieel toepasbaar zijn. De projecten moeten breed van opzet zijn, waarin de industriële waardeketen, van publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties, MKB-clusters tot aan Original Equipment Manufacturers (verder OEMers), zo goed mogelijk is vertegenwoordigd. De samenwerkingsverbanden hebben een duidelijke inbreng van het MKB. Streefwaarde is dat 35% van het project en call budget wordt uitgevoerd door zij die een MKB onderneming in stand houden als bedoeld in aanbeveling 2003/361 EG en/of ondernemingen, niet zijnde MKB die een jaarlijkse omzet hebben van minder dan vijfhonderd miljoen Euro.

c. Internationale R&D-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het innovatieprogramma Point One kent een zeer internationale orientatie. Omdat nano-electronica en embedded systems wereldwijde markten zijn, is ook de kennis veelal over onze landsgrenzen te vinden. Om internationaal onze koppositie te behouden, op industrieel- en kennisgebied, is het daarom van groot belang om vanuit een sterk Nederlands ecosysteem R&D-projecten uit te voeren met buitenlandse partners. Binnen Point One vindt de internationale R&D-samenwerking met name plaats met Europese partners.

In 2007 en 2008 is onder de Point One boegbeeldregeling een start gemaakt met het subsidiëren van internationale R&D-projecten binnen het ITEA2, MEDEA+ en Catrene kader. In deze projecten wordt niet alleen technologische excellentie nagestreefd, maar ook wordt aangestuurd op de versterking van het Point One ecosysteem en de introductie van innovatieve MKBs in internationale netwerken. Deze lijn wordt voortgezet. Streefwaarde is dat minimaal 35% van het project en call budget wordt uitgevoerd door zij die een MKB onderneming in stand houden als bedoeld in aanbeveling 2003/361 EG of ondernemingen, niet zijnde MKB die een jaarlijkse omzet hebben van minder dan vijfhonderd miljoen Euro.

d. University-Industry Interaction projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het doel is versterking van de kennisopbouw voor de middellange en lange termijn op het gebied van nano-elektronica, mechatronica en embedded systemen, als ook het bouwen aan een gestructureerd strategisch partnerschap tussen publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties en ondernemers in het Point-One domein. Projecten zullen bijdragen aan de implementatie van de Point-One meerjarenroadmap, en in het bijzonder de ‘Emerging Technology Agenda’. Projecten bestaan uit fundamenteel en/of industrieel onderzoek waarvoor een promovendus of postdoc wordt aangesteld. Deze projecten resulteren in proefschriften, wetenschappelijke publicaties, conferentiepresentaties en kennisopbouw voor de middellange tot lange termijn. De nadruk ligt dus op kennisopbouw waarbij de projecten een hoog risicogehalte hebben; echter wel vanuit een industriële vraagstelling. De ondernemer of de ondernemers in het samenwerkingsverband draagt of dragen daarvoor met tenminste 75% bij aan de projectkosten.

2. Doel en focus

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het hoofdstuk Point One in de Sterktes in innovatie regeling heeft tot doel op basis van een door de betrokken partijen in samenspraak met het ministerie van Economische Zaken opgestelde Annual Plan subsidie te verstrekken via twee tenders en één ‘eerst komt, eerst maalt’ subsidieregeling. In het Annual Plan van Point One wordt nader ingegaan op de toepassingsgebieden en doelstellingen van Point One. Een tweede belangrijke doelstelling is een bijdrage te leveren aan standaardisering en bredere toepassing van de ontwikkelde technologie in Point One verband. Als inhoudelijke uitgangspunten voor de R&D-projecten geldt dat het moet gaan om projecten van hoge kwaliteit en met een aansprekend karakter. Van belang is bovendien een brede opzet van het samenwerkingsverband met spelers aan zowel de publieke als private kant.

3. Subsidiabele kosten Internationale Projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In 2007 en 2008 is onder de Point One Boegbeeld regeling een start gemaakt met het subsidiëren van internationale R&D projecten. Technisch excellente projecten worden eerst op Europees niveau voorzien van een ITEA2, MEDEA+ en Catrene label en vervolgens bij SenterNovem ingediend tijdens een door SenterNovem te organiseren call. De gelabelde projectvoorstellen worden hierbij aanvullend getoetst aan de nationale subsidieregeling.

Dit trapsgewijze fundingssysteem leidt er toe dat excellente internationale R&D-projecten die goed passen binnen het Point One programma, niet kunnen starten zolang en doordat de overheid op nationaal niveau nog geen Point One tender heeft uitgeschreven.

De vertraging die door deze fundingssystematiek wordt veroorzaakt doet afbreuk aan het draagvlak voor het programmatisch innovatiebeleid. De financiële intensivering van de internationale samenwerking komt hierdoor onbedoeld onder druk te staan.

Op grond van artikel 15 Kaderbesluit, wordt voor Internationale Projecten daarom afgeweken van de regel dat uitsluitend projectkosten die na een aanvraag op grond van de MR Sterktes in Innovatie ontstaan voor een subsidie in aanmerking kunnen komen. Ook kosten die zijn gemaakt vanaf 1 januari 2009 tot aan de honorering van de aanvraag kunnen worden gesubsidieerd.

Bijlage 10.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Behorende bij de artikelen 10.1, 10.13 en 10.20

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 1. Doelstellingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De Subsidieregeling Polymeren-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten maakt onderdeel uit van het Polymeren Innovatie Programma.

Het Polymeren Innovatie Programma is een van de onderdelen van het Businessplan Chemie, dat in 2006 verschenen is. De ambitie van het Polymeren Innovatie Programma is ‘een quantum leap te bereiken in de bijdrage van de Nederlandse Polymeren gemeenschap aan de kwaliteit van leven, duurzaamheid en economische groei’. Het Polymeren Innovatie Programma draagt hiermee bij aan de overall doelstellingen van het Businessplan Chemie:

  • verdubbeling van de bijdrage van chemie aan het BBP in 10 jaar (van € 12 miljard in 2007 naar € 24 miljard in 2017).

  • halvering van het gebruik van fossiele grondstoffen voor de chemie binnen 25 jaar (van 657 PJ in 2005 naar 578 PJ in 2032).

Het Polymeren Innovatie Programma zal voor 20% bijdragen aan de verdubbeling van het BBP, dat wil zeggen een bijdrage aan het BBP van € 2,4 miljard en voor bijna 30% aan een reductie van het energieverbruik: 90 PJ.

Het Polymeren Innovatie Programma bestaat voor een groot deel uit precompetitieve research, uitgevoerd binnen het DPI. Daarnaast is een DPI-Value Center (DPI-VC) opgericht dat zich richt op het ondersteunen van voornamelijk MKB en starters door de samenwerking te bevorderen, bedrijven met elkaar en met onderzoeksorganisaties in contact te brengen, versterken business development op diverse onderdelen. Hierdoor ontstaat nieuwe business met een hoge toegevoegde waarde of wordt de bedrijvigheid uitgebreid. De time to market en time to profit van veelbelovende innovatieprojecten wordt bekort. De slaagkans van innovatieprojecten wordt verhoogd. Tevens kan het DPI-VC best practices voor succesvolle aanpak van innovatieprojecten met een hoog risico opstellen.

§ 2. Waardeketens

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Om de doelstellingen van het Polymeren Innovatie Programma te ondersteunen is de Subsidieregeling Polymeren-module van de Experimentele kaderregeling subsidies innovatieprojecten ingesteld. Deze subsidieregeling is gericht op innovatieve projecten in de polymerensector, het polymer value system. Het polymer value system bestaat uit een verscheidenheid aan spelers die op verschillende gebieden actief zijn. Binnen het systeem kunnen drie waardeketens onderscheiden worden:

  • de polymeer waardeketen: basischemicaliën worden verwerkt tot polymeren. Nederland heeft een sterke positie in deze keten met multinationale ondernemingen als DSM, Shell, Akzo, Dow, Sabic en GE Plastics.

  • de producten en toepassingen waardeketen: het verwerken en omzetten van polymeren tot producten geschikt voor eindgebruik of toepassing als onderdeel van een eindproduct zoals lijm, rubber, coatings en plastics. In deze keten zijn zowel grote (Polynorm, Helvoet en Wavin) als kleine bedrijven (Microdrop, Hysitron en Nano Specials) vertegenwoordigd.

  • de apparaat/systeem waardeketen: op polymeren gebaseerde producten zijn de input voor deze waardeketen. Bedrijven als Philips, Océ, Sigma en Medtronic gebruiken de functionaliteit van polymeermaterialen en vertalen dit naar eindproducten met een toegevoegde waarde voor gebruik door consumenten.

Het werkgebied van het polymeren innovatie programma omvat alle bedrijven en kennisinstituten in zowel de polymeer als de producten en toepassingen waardeketen. Voor de apparaat/systeem waardeketen ligt de focus van het polymeren innovatie programma op de bedrijven met een strategische interesse in polymeer applicaties.

§ 3. Duurzaamheidsdoelstellingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Als resultaat van een interactief proces geleid door de Federatie Nederlandse Rubber en Kunststofindustrie in samenwerking met het midden en kleinbedrijf en grote bedrijven is een lijst ontwikkeld met thema’s voor gezamenlijke ontwikkelingsdoelstellingen. Het Polymeren Innovatie Programma heeft deze thema’s overgenomen.

Deze thema’s zijn:

  • a. inzet van nieuwe materiaaleigenschappen en technologie . Recent onderzoek heeft geleid tot hybride materialen (bijvoorbeeld metalen en polymeren) met nieuwe eigenschappen. De focus binnen dit thema ligt op de ontwikkeling van nieuwe of verbeterde toepassingen voor producten alsook op de ontwikkeling van geschikte manieren om deze nieuwe producten te verwerken.

  • b. inzet van duurzame grondstoffen en opschaling van productieprocessen en specifieke of betere verwerkingstechnieken voor duurzame grondstoffen. Het gebruik van biomassa als grondstof voor de productie van polymeren is al in volle gang. Dit thema omvat benodigdheden en mogelijke aanpakken om productieprocessen verder op te schalen, het opzetten van samenwerkingsverbanden met andere waardeketens (bijvoorbeeld agribusiness).

  • c. hergebruik van polymeren en producten die gebaseerd zijn op polymeren. Belangrijke onderwerpen zijn zuiverheid van het eindproduct, verbeterde aanpak van het recyclen van hybride en bio-based polymeer materialen, verbetering van eigenschappen van gerecyclede polymeren en afname van de kosten voor recycling.

  • d. doorbraken op gebied van milieuvriendelijkheid van materialen en additieven. De focus zal in dit thema komen te liggen op de vervanging van additieven met voor het milieu minder gunstige eigenschappen zoals: kobalt, antimonium, broomverbindingen en formaldehyde. Daarnaast zal gezocht worden naar manieren om het volume toegevoegde additieven te verlagen.

  • e. verdere reductie van energiegebruik voor de productie en verwerking van polymeren. Sinds 1998 is het energiegebruik door bedrijven in de product- en toepassingenwaardeketen met meer dan 40% gereduceerd; toch blijft dit een onderwerp met hoge prioriteit waarbij een gezamenlijke aanpak noodzakelijk is.

Bijlage 10.1a

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage behorende bij de artikelen 10a.2 en 10a.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Een doelstelling van het hoofdstuk HighTech Topprojecten is om, naast de in het HTAS programma en bijlage 6.1 omschreven ontwikkeling van Hybrid Vehicles, ook de mogelijkheid te openen om een vergelijkbare ontwikkeling te kunnen ondersteunen voor een 100% elektrische auto of delen daarvan. De bredere HTAS doelstellingen omzetgroei, ecosysteemontwikkeling en human capital zijn ook op dit onderwerp van toepassing.

Bijlage 10b.1. Behorende bij artikel 10b.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De onderzoeks- en detacheringsprojecten moeten passen binnen thema’s van maatschappelijk belang (maatschappelijke thema’s) die de Nederlandse kennispositie versterken. Er dient een bijdrage te worden geleverd aan de voor Nederland relevante maatschappelijke innovatiethema’s zoals die worden uitgevoerd in de 9 innovatieprogramma’s voor de sleutelgebieden, de 6 maatschappelijke innovatie agenda’s als onderdeel van Nederland Ondernemend Innovatieland, de 12 thema’s in de vraagprogrammering TNO-GTI’s of de 13 thema’s uit de NWO strategie.

Innovatieprogramma’s

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bedrijven, kennisinstellingen en overheid hebben op kansrijke gebieden innovatieprogramma’s ontwikkeld. Indien onderzoeks- en detacheringsprojecten zich richten op dergelijke programma’s, moeten ze passen binnen die programma’s zoals omschreven in de hieronder aangegeven bijlagen van de Subsidieregeling sterktes in innovatie (Staatscourant 2008, 18 dec 2008, nr. 2129):

Life Sciences & Health (bijlage 4.1 Subsidieregeling sterktes in innovatie)

Food & Nutrition Delta (bijlage 5.2 Subsidieregeling sterktes in innovatie)

Hightech Automotive Systems (bijlage 6.1 Subsidieregeling sterktes in innovatie)

Watertechnologie (bijlage 7.1 Subsidieregeling sterktes in innovatie)

Maritiem (bijlage 8.1 Subsidieregeling sterktes in innovatie)

Point One (bijlage 9.1 Subsidieregeling sterktes in innovatie)

Er zijn verder 3 innovatieprogramma’s met thema’s die niet gepubliceerd zijn als bijlage in bovengenoemde regeling. Het gaat om Chemie, Materialen en Logistiek en supply chains. Deze worden hierna beschreven.

  • 1. Chemie. Vier thema’s staan open voor onderzoeks- en detacheringsprojecten:

    • Materialen: het ontwikkelen en toepassen van (polymeer)materialen (plastics, kunststoffen en hun bouwstenen, polymeren) met specifiek gewenste materiaaleigenschappen, met een minimale ecologische impact en tegen zo laag mogelijke kosten. Het ‘polymer value system’ bestaat uit een verscheidenheid aan spelers op verschillende gebieden met drie waardeketens: 1) de polymeer waardeketen: basischemicaliën worden verwerkt tot polymeren. 2) de producten en toepassingen waardeketen: het verwerken en omzetten van polymeren tot producten geschikt voor eindgebruik of toepassing als onderdeel van een eindproduct zoals lijm, rubber, coatings en plastics. 3) de apparaat/systeem waardeketen: op polymeren gebaseerde producten zijn de input voor deze waardeketen.

    • Biotechnologie voor specialties: het met behulp van biotechnologie ontwikkelen van nieuwe chemische producten met een hoge toegevoegde waarde.

    • Katalyse en duurzame processen: het ontwerpen van procesroutes voor bepaalde chemische conversies waarbij gestreefd wordt naar een zo laag mogelijk energiegebruik, zo weinig mogelijk emissies en afval, en naar een vermindering van gebruik van fossiele grondstoffen. (Bio)katalyse is hierbij een belangrijke optie, evenals het ontsluiten van niet-fossiele grondstoffen en het benutten van emissiearme energiedragers (zoals waterstof).

    • Procestechnologie: de technologie voor het zo resource-efficiënt (in termen van grondstof, hulpstof, energie, kapitaal, afvalstromen en in mindere mate menskracht) mogelijk uitvoeren van een chemisch proces. Het chemische proces als zodanig is hierbij een gegeven.

  • 2. Materialen. De thema’s uit het innovatieprogramma Materialen zijn:

    • Multi-scale fundamentals of materials: onderzoek naar de mechanische en fysische eigenschappen van structurele en functionele materialen op verschillende lengteschalen. Modellering van structuur en eigenschappen. Voorbeelden van onderzoek zijn vermoeiingsgedrag van aluminium constructies en verbeterde levensduur (slijtweerstand) van materialen in baggervaartuigen. Trefwoorden zijn miniaturisatie, functionele integratie, voorspelbaarheid van het faalgedrag en betrouwbaarheid.

    • Processing technologies of functional materials: ontwikkeling van processen om een optimale combinatie van verschillende materialen te produceren, teneinde bepaalde functionele eigenschappen te verkrijgen. De aandacht gaat hierbij vooral uit naar betrouwbaarheid in het combineren van verschillende materialen, bijvoorbeeld door het aanbrengen van coatings. Voorbeelden van toepassingen zijn onder andere te vinden in micro-elektronica en MEMS en in materialen met self healing en self cleaning eigenschappen.

    • Durability: onderzoek gericht op het verhogen van de betrouwbaarheid van de apparaten en constructies. Dit leidt vervolgens tot een verbetering van de veiligheid, en het besparen van materialen en energie door een verhoogde levensduur. Het voorkomen en beheersen van corrosie speelt hierbij een belangrijke rol.

    • Surfaces, interfaces and thin films: toepassing van dunne metallische coatings en oppervlaktemodificatie om de hardheid, taaiheid, tribologische eigenschappen en hechting van materialen te verbeteren. Daarmee kan ook de ‘look and feel’ van producten worden verbeterd. Voorbeelden zijn hoge-temperatuur coatings in motoren en gasturbines met aanvullende eigenschappen op het gebied van wrijving en chemische bestendigheid. Ook beschermende, levensduurverlengende coatings op huishoudelijke producten vallen onder het thema.

    • High-performance light-weight materials: ontwerp en productie van producten gemaakt van lichtgewicht metaal (zoals aluminium, magnesium, titanium), composieten en keramiek vallen onder dit thema. Toepassingsgebieden zijn bijvoorbeeld corrosieresistent aluminium voor de automotive sector, composieten en hybriden voor de aerospace en biocompatibele materialen voor implantaten.

    • Tailor-made high-performance steels: onderzoek naar de metallurgische processen die optreden bij de productie van staal en staallegeringen. Centraal staat de relatie tussen procescondities en de gevormde microstructuur die in belangrijke mate bepalend is voor de uiteindelijke eigenschappen en kwaliteit van het geproduceerde materiaal. Uitgaande van modellering wil men komen tot nieuwe materiaalfamilies met verbeterde eigenschappen.

    • Advanced joining and disassembly: de focus is het onderling verbinden van componenten middels diverse technieken zoals mechanische verbindingsmiddelen, lijmen, lassen, solderen enz. De toepassingen liggen vooral bij dunne films en functionele materialen. Nieuwe onderzoeksuitdagingen liggen op het realiseren van processen op micro- en nanoschaal, complexe vormen en de inzet van robots (positionering). Voorbeelden zijn het verbinden van functionele materialen in consumentenproducten en medische devices maar ook het lijmen van structurele componenten voor toepassing in bijvoorbeeld de transportsector en bij windmolens. Ook krijgt het scheiden van de componentonderdelen in de originele materialen (recycling) aandacht.

    • Virtual shaping and structural performance: de focus ligt op mathematische modellering van processen en materiaaleigenschappen in verschillende toepassingen (ontwerpen) en op verschillende lengteschalen. Implementatie van de modellen resulteert in experimentele prototypes. Onderzoek en ontwikkeling vindt plaats op macro- meso-, micro- en/of nanoschaal. Kennis van numerieke simulaties en virtuele ontwerpprocessen kunnen leiden tot meer betrouwbare producten en aanzienlijke kostenbesparingen.

  • 3. Logistiek en supply chains: dit programma richt zich op onderzoek en ontwikkeling van kennis en innovaties binnen drie innovatiethema's:

    • Cross Chain Control Center (4-C) is een regiecenter van waaruit meerdere supply chains gezamenlijk gecoördineerd en geregisseerd worden met behulp van de modernste technologie, geavanceerde software concepten en supply chain professionals; niet alleen met betrekking tot fysieke goederenstromen, maar ook informatie en financiële stromen, zoals forecasting, financial engineering en datamanagement. De ambitie is om voor Nederland een leidende positie te bewerkstellingen in het opzetten en verankeren van 4-C activiteiten.

    • Service Logistiek: de regie van de after-sales service van productlevering tot aan het einde van de levenscyclus van een product. Service logistiek vereist een heel eigen en nieuw kennisgebied en toepassing van specifieke logistieke besturings- en ICT oplossingen op het vlak van ketenregie en configuratie. De ambitie van het innovatiethema Service Logistiek is om Nederland in 4 tot 6 jaar aan de absolute top van service logistieke kennis en kunde te brengen in Europa en zelfs van de wereld.

    • Regierol van Knooppunten: de regievoering over transportbewegingen en informatiestromen rondom de Nederlandse mainports en knooppunten in het achterland en over het gezamenlijk ontwikkelen van een efficiënt multimodaal netwerk in het nationale en Europese achterland van de mainports en knooppunten. De ambitie van dit innovatiethema is de wereldwijde sterke positie van de Nederlandse mainports en knooppunten behouden en versterken door innovatie op het vlak van ketenregie en -configuratie.

Maatschappelijke Innovatie Agenda’s (MIA’s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Indien onderzoeks- en detacheringsprojecten zich richten op MIA’s, moeten ze passen binnen die MIA’s zoals omschreven in Kamerstukken TK 2007/08, 27046, nr. 120, bijlage (gezondheid, water en veiligheid) en Kamerstukken TK 2007/08, 31530, nr. 1, bijlage (energie), dan wel in onderstaande thema’s Duurzame agro- en visserijketens en Onderwijs (zie ook www.nederlandondernemendinnovatieland.nl).

Maatschappelijke Innovatie Agenda Duurzame Agro- en Visserijketens

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze agenda richt zich op onderzoek en ontwikkeling van kennis en innovaties binnen de volgende zeven thema’s:

  • Plantaardige productiesystemen: Voor de plantaardige productie liggen er grote uitdagingen bij vermindering van de afhankelijkheid van chemische middelen en van fossiele energie, met name in de tuinbouw. Het gebruik van natuurlijke mechanismen (roofinsecten) tegen insectenplagen is een bekend vorm van biologische bestrijding. Nieuwe richtingen worden verkend, zoals bodemorganismen die bodemplagen bestrijden.

  • Dierlijke productiesystemen: Agrarische ketens zijn nog sterk gericht op ‘end of pipe’ oplossingen als het om milieuproblemen gaat. Het is niet langer houdbaar om systemen in te richten die problemen veroorzaken, waarvan niet duidelijk is of en hoe ze oplosbaar zijn. Uitgangspunt is dat systemen klimaat- en nutriëntneutraal worden en problemen dus niet ontstaan. Dat vereist nieuwe ontwerpen met andere technieken en andere relaties tussen bedrijven zoals toeleveranciers en afnemers/verwerkers. Een van de kansrijke richtingen is de ontwikkeling van alternatieven voor antibiotica.

  • Visserij en aquacultuur: Het behoud van gezonde visbestanden in combinatie met het belang van een verbetering van de economische resultaten van de visserijbedrijven, vereist fundamentele aanpassingen in de Noordzeevisserij en de bijbehorende visketen. Verduurzaming en vernieuwing van de visserij is ook nodig voor het behouden van de noodzakelijke maatschappelijke acceptatie van de visserij. De kern ligt bij de omschakeling naar meer energiebesparende, duurzame en selectieve vangstmethoden in de zeevisserij.

  • Consument en ketens: Voedselverspilling beslaat een groot deel van het voedselpakket. Met beter bewustzijn en inzet van technische mogelijkheden zijn er veel mogelijkheden voor verbetering.

  • Nieuwe toepassingen van ICT en datasystemen bieden perspectief voor de eisen van alle deelnemers in de keten. Producteisen worden verwerkt in nieuwe distributiesystemen, koelsystemen, transportsystemen en -voorzieningen. ICT-systemen moeten minder ontwikkeld worden voor de eigen keten en meer gericht worden op communicatie en uitwisseling tussen ketens.

  • Eiwittransitie: Een van de wegen om te komen tot duurzamere voedselproductie en -consumptie is een verschuiving van ‘traditionele’ vleesconsumptie naar ander dierlijke eiwitten en naar plantaardige eiwitten.

  • Biobased economy: De bio-based economy vraagt om een samenspel van de agroindustrie, de chemie, de energiesector en de logistieke sector. De gecombineerde kennis leent zich voor de ontwikkeling van hoogwaardige biokunststoffen op basis van producten van plantaardige oorsprong. Bij intelligent gebruik van de eigenschappen van onderscheiden plantaardige componenten kan de energiebehoefte voor de productie van materialen worden beperkt en kunnen specifieke eigenschappen worden benut.

  • Biosolar systems: Fotosynthetische processen in planten zetten 1 tot 2 procent van het zonlicht om in biomassa. Er lijken mogelijkheden te zijn in biosystemen om dit sterk te verhogen. In plantaardige teelten, door micro-organismen en door fotosynthese in kunstmatige systemen kan een grote bijdrage geleverd worden in de voorziening van energie en grondstoffen.

Maatschappelijke Innovatie Agenda Onderwijs

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze agenda richt zich op het versterken van de innovatiekracht van het onderwijsveld en het creëren van de juiste randvoorwaarden. Thema’s die centraal staan, zijn o.a. het ondervangen van het leraren tekort d.m.v. innovatieve oplossingen en het bieden van ruimte voor experimenten.

Vraagprogrammering TNO en Grote Technologische Instituten (GTIs)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Op aanbeveling van de Ad hoc commissie Wijffels heeft de overheid in 2004 gekozen voor het invoeren van vraagprogrammering en vraagfinanciering van het toepassingsgerichte onderzoek door TNO en de GTI’s (ECN, NLR, MARIN, Deltares en WUR/DLO). Kern van de vraagprogrammering is dat de maatschappelijke kennisvraag van overheid, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven centraal staat bij de onderzoeksprogrammering van de instituten. In 2005 heeft het kabinet (Voortgangsrapportage 2005 Implementatie Kabinetstandpunt Brugfunctie TNO en GTI’s, 11 november 2005, TK 29338, nr. 41) het proces van vraagprogrammering en de thema’s aangegeven. In de Voortgangsrapportage 2006 (11 december 2006, 29338, nr. 56, tabel 2) zijn de thema’s verder uitgewerkt. Het gaat om de volgende twaalf thema’s:

  • Maatschappelijke veiligheid

  • Defensie

  • Gezond leven

  • Voeding

  • Omgaan met veranderende samenleving

  • Arbeidsparticipatie en vergrijzing

  • Bereikbaarheid

  • Bouwen voor ruimte

  • Leven met water

  • Energie(huishouding)

  • Leefomgeving

  • Hoogwaardige systemen, processen en materialen.

NWO-strategiethema’s

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Indien onderzoeks- en detacheringsprojecten zich richten op NWO-strategiethema’s, moeten ze passen binnen de thema’s zoals omschreven in de door NWO vastgestelde strategie 2007–2010 (Wetenschap gewaardeerd, NWO-strategie 2007–2010, mei 2006). Het gaat om de volgende dertien thema’s:

  • Conflict en veiligheid

  • Culturele dynamiek

  • Duurzame aarde

  • Dynamica van complexe systemen

  • Funderend energieonderzoek (Voorheen: Nieuwe methoden voor productie, opslag, transport en gebruik van energie)

  • Gebruik van nanowetenschap en -technologie

  • Hersenen en cognitie

  • Kennisbasis voor ICT-toepassingen

  • Kwaliteit van leven - Dynamiek van levenslopen

  • Maatschappelijk verantwoord innoveren

  • Nieuwe instrumenten voor de gezondheidszorg

  • Research & Innovation in Smart Creative Contexts - RISCC (Voorheen: Creatieve industrie)

  • Systeembiologie.

Bijlage 11.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

[Red: Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag.]

Bijlage 11.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

[Red: Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag.]

Bijlage 11.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

[Red: Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag.]

Naar boven