Nieuwe voorziening woon–werkverkeer

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-2008 t/m heden

Nieuwe voorziening woon–werkverkeer

1. Inleiding

In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2007–2010 is afgesproken om – in het kader van de ontwikkeling van het vervoermanagement – te komen tot een adequate voorziening voor het woon–werkverkeer, waarbij bijzondere aandacht aan het gebruik van de fiets wordt besteed. Naar aanleiding daarvan is onderzocht op welke wijze hieraan optimaal invulling kan worden gegeven. Op grond van de resultaten van dat onderzoek en met inachtneming van de voorstellen die in 2006 in het kader van de CAO-onderhandelingen zijn gedaan is met de Samenwerkende Centrales voor Overheidspersoneel op 6 februari 2008 overeenstemming bereikt over de inhoud van de in deze circulaire beschreven voorziening voor het woon–werkverkeer. Met betrekking tot het in die voorziening opgenomen begrip ‘niet doelmatig openbaar vervoer’ is de afspraak gemaakt dat voor eventuele vervoersproblemen in de regio waar de ambtenaar woonachtig is, die met name worden veroorzaakt door een tekortschietend openbaar vervoer, voor 1 januari 2009 naar een oplossing zal worden gezocht. Indien dit mocht leiden tot een aanpassing van de nieuwe voorziening voor woon–werkverkeer, dan zal deze met terugwerkende kracht tot en met 1 oktober 2008 plaatsvinden. In verband hiermee wordt de ministeries verzocht vanaf juli 2008 tot uiterlijk 1 januari 2009 bij te houden in welke gevallen er sprake is van deze problematiek. Ook is inzicht in situaties gewenst, waarin een beroep is gedaan op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 15 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989. De ministeries zal bij afzonderlijke brief gevraagd worden daarover te rapporteren.

2. Voorgeschiedenis

Met ingang van 1 januari 2004 zijn de tegemoetkomingen in de reiskosten woning–werk aangepast aan de fiscaal vrijgestelde bedragen zoals die voor het jaar 2003 golden. Op dat moment wijzigde echter ook de fiscale regelgeving met betrekking tot het belastingvrij vergoeden van reiskosten.

Omdat de gewijzigde fiscale regelgeving, op een enkele uitzondering na, geen gevolgen had voor de per 1 januari 2004 vastgestelde tegemoetkomingen in de dagelijkse reiskosten woning–werk, is besloten het Verplaatsingskostenbesluit 1989 en de Verplaatsingskostenregeling 1989 niet direct opnieuw aan te passen maar deze op een later tijdstip te actualiseren.

Bij het vorenbedoelde besluit tot wijziging van de tegemoetkomingen in de reiskosten woning–werk per 1 januari 2004 is een overgangsregeling getroffen voor departementale vervoerplannen waarin voor ambtenaren een betere voorziening voor de kosten van het woon–werkverkeer was opgenomen (o.a. verstrekken van een fiets). Deze overgangsregeling is op 1 januari 2007 geëindigd.

In het kader van de ontwikkeling van het vervoermanagement is uitdrukkelijk gekozen voor het stimuleren van het gebruik van openbaar vervoer ten einde een substantiële bijdrage te leveren aan een verantwoord milieubeleid. Dit heeft in 2005 geleid tot een openbaar vervoercontract voor de gehele sector Rijk.

3. Nieuwe voorziening voor het woon–werkverkeer

3.1.

In de nieuwe voorziening voor het woon–werkverkeer worden, naast de bestaande mogelijkheid van het vergoeden en verstrekken van openbaar vervoerbewijzen, ter vervanging van de (uit 2003 daterende) tabelbedragen en de daarvan afgeleide procentuele vergoedingen voor het gebruik van eigen vervoer, een hoge (€ 0,15) en een lage (€ 0,05) kilometervergoeding geïntroduceerd. De ambtenaar kan de keuze om het gebruik van openbaar vervoer te wijzigen in het gebruik van eigen vervoer tussentijds slechts doen als dat (conform de bestaande praktijk) past binnen de voorwaarden van de aanbieders van de openbaar vervoerbewijzen.

3.2.

De hoge kilometervergoeding is bedoeld voor situaties waarin de plaats van tewerkstelling niet doelmatig per openbaar vervoer is te bereiken en voor situaties waarin de volledige afstand woning–werk per fiets wordt afgelegd. Deze vergoeding is gebaseerd op het gemiddelde NS-kilometertarief voor de 2e klasse. Om praktische redenen is afgezien van de mogelijkheid de hoge kilometervergoeding voor elk woon–werktraject afzonderlijk te maximeren op de prijs van een voor dat traject geldende jaartrajectkaart. De hoge kilometervergoeding wordt eenmaal per kalenderjaar aangepast met hetzelfde percentage of (bij meerdere prijswijzigingen in een jaar) met dezelfde percentages waarmee de prijs van een OV-jaarkaart 2e klasse van de NS wordt aangepast. De uitkomst van de jaarlijkse aanpassing van de hoge kilometervergoeding zal rekenkundig worden afgerond op hele centen.

3.3.

De lage kilometervergoeding is bedoeld voor situaties waarin de plaats van tewerkstelling wel doelmatig per openbaar vervoer is te bereiken, maar de ambtenaar om persoonlijke redenen kiest voor eigen vervoer. Deze vergoeding bedraagt een derde deel van de hoge kilometervergoeding. De uitkomst van de berekening van de lage kilometervergoeding wordt rekenkundig afgerond op hele centen.

3.5.

In de IKAP-regeling rijkspersoneel zal de mogelijkheid worden opgenomen om in ruil voor vrije tijd (vakantieaanspraak of meer gewerkte uren) een belastingvrije vergoeding te ontvangen tot maximaal de fiscale ruimte. De fiscale ruimte bestaat uit het positieve verschil tussen de maximale belastingvrije vergoeding van € 0,19 per kilometer en de, eventueel na saldering met kilometers voor dienstreizen, daadwerkelijk belastingvrij ontvangen kilometervergoeding. Er is uitgegaan van vrije tijd als bron voor deze belastingvrije vergoeding omdat het inzetten van een financiële bron (bijv. een deel van het salaris) op grond van de ter zake geldende fiscale bepalingen leidt tot verlaging van de pensioengrondslag, wat als ongewenst wordt beschouwd. Bij deze circulaire is een overzicht gevoegd dat een indicatie geeft van de uitwerking van deze keuzemogelijkheid (bijlage 1). Omdat invoering in de loop van dit jaar tot aanzienlijke uitvoeringsproblemen en rechtsongelijkheid kan leiden, zal deze mogelijkheid naar verwacht wordt niet eerder dan op 1 januari 2009 kunnen worden ingevoerd.

3.6.

De in de Verplaatsingskostenregeling 1989 opgenomen vergoeding van € 91 per jaar voor de ambtenaar die geen gebruik maakt van openbaar vervoer om naar het NS-station te reizen, die was gebaseerd op een inmiddels niet meer van toepassing zijnde fiscale bepaling, vervalt met ingang van 1 januari 2009.

3.7.

Voor het traject van de woning naar het vertrekpunt van het openbaar vervoer en voor het traject van het punt van aankomst van dat vervoer naar de plaats van tewerkstelling wordt geen vergoeding meer verstrekt als dat traject met eigen vervoer wordt afgelegd. In plaats daarvan komt er een vergoeding voor aantoonbare stallingkosten bij gebruik van de fiets aan één of aan beide kanten van het openbaar vervoertraject. Het maximumbedrag van die vergoeding wordt jaarlijks aangepast op basis van de CBS-prijsindex.

3.8.

Omdat de hiervoor bedoelde kilometervergoedingen belastingvrij kunnen worden verstrekt en saldering voor die vergoedingen daarom niet meer nodig is, kan de tekst over de salderingsregeling uit (artikel 13a van) de Verplaatsingskostenregeling 1989 worden verwijderd. Met nadruk wordt erop gewezen dat het hier gaat om het schrappen van een per 1 juli ontstane dode letter en dat de salderingsregeling op zich niet wijzigt. Dit houdt in dat voor fiscaal bovenmatige vergoedingen voor dienstreizen die op grond van (artikel 4a van) de Reisregeling binnenland en (artikel 2a van) de Reisregeling buitenland worden toegekend de mogelijkheid van saldering met kilometervergoedingen die voor het woon–werkverkeer zijn verstrekt gewoon blijft bestaan. De vergoeding voor aantoonbaar gemaakte stallingkosten kan belastingvrij worden verstrekt. Hierop is de salderingsregeling niet van toepassing.

3.9.

Tot slot vervalt met ingang van 1 januari 2009 de verhuiskosten-vergoeding van € 1361,34. Deze vergoeding diende destijds ter compensatie van het verlies van de aanspraak op een tegemoetkoming in de dagelijkse kosten van het reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling voor afstanden tot 10 kilometer enkele reis. Bij de wijziging van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 c.a. per 1 januari 2004 verviel de eigen bijdrage in de kosten van het woon–werkverkeer en bestond met ingang van die datum ook aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten voor enkele reisafstanden tussen 0 en 10 kilometer. Op dat moment had de vorenbedoelde verhuiskostenvergoeding geen bestaansrecht meer.

4. Uitwerking

4.1. Doelmatig of niet doelmatig openbaar vervoer

4.1.1.

Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor het woon–werkverkeer is het van belang dat, ongeacht de (eigen) keuze van de woonplaats, wordt vastgesteld of de plaats van tewerkstelling doelmatig per openbaar vervoer is te bereiken. Of dit het geval is, zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag. Daarbij is het zeer wel denkbaar dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die individueel maatwerk vereisen. In die gevallen is het aan het bevoegd gezag om met toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 15 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 een passende oplossing te bieden.

4.1.2.

Een plaats van tewerkstelling kan in elk geval niet doelmatig per openbaar vervoer worden bereikt als een van de volgende omstandigheden zich voordoet.

  • De loopafstand tussen de plaats van tewerkstelling en de dichtstbijzijnde halte van het openbaar vervoer is groter dan 1 kilometer. Die halte hoeft geen relatie te hebben met het specifieke openbaar vervoermiddel waarvan de ambtenaar gebruik wil maken.

  • De werktijdregeling van de ambtenaar is door het bevoegd gezag zodanig vastgesteld dat de ambtenaar de plaats van tewerkstelling niet met het openbaar vervoer kan bereiken of verlaten.

  • Het openbaar vervoer stopt niet ten minste tweemaal per uur bij de plaats van tewerkstelling (dit geldt zowel bij de aanvang als bij het einde van de diensttijd).

  • Bij gebruik van het openbaar vervoer komt als gevolg van de ligging van de plaats van tewerkstelling de persoonlijke veiligheid van de ambtenaar in gevaar.

  • De bedrijfsarts is van oordeel dat om medische redenen geen gebruik kan worden gemaakt van het openbaar vervoer.

4.1.3.

De ambtenaar, die in het kader van het woon–werkverkeer in enige maand in verband met een van de hiervoor onder 4.1.2. bedoelde omstandigheden niet op alle voor hem geldende werkdagen doelmatig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, wordt geacht de gehele maand niet doelmatig van het openbaar vervoer gebruik te kunnen maken.

4.2. Vergoeding van reiskosten bij doelmatig openbaar vervoer

4.2.1. Openbaar vervoer

Wanneer voor het reizen van de woning naar de plaats van tewerkstelling gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer vergoedt de werkgever de daarvoor gemaakte reiskosten of stelt voor het traject woning–werk vervoerbewijzen beschikbaar (bij vervoer per trein: 2e klasse). Als de ambtenaar te kennen geeft in aanmerking te willen komen voor een vervoerbewijs 1e klasse of een vervoerbewijs dat gebruikt kan worden over een grotere afstand dan het traject woning–werk, dan behoort dat tot de mogelijkheden, zij het dat de meerprijs van dat vervoerbewijs voor rekening van de ambtenaar komt. Daarbij bestaat de mogelijkheid om die meerprijs als belastingvrije vergoeding via IKAP te bekostigen.

4.2.2. Eigen vervoer, niet zijnde een fiets

Indien de ambtenaar in de situatie waarin doelmatig openbaar vervoer beschikbaar is, er de voorkeur aan geeft het gehele traject woning–werk met eigen vervoer, niet zijnde een fiets, af te leggen, heeft hij voor dat traject aanspraak op een vergoeding per kilometer die gelijk is aan een derde deel van de kilometervergoeding die wordt toegekend in situaties waarin de plaats van tewerkstelling niet doelmatig met het openbaar vervoer is te bereiken. De hier bedoelde kilometervergoeding bedraagt per 1 juli 2008 € 0,05. Bij een reispatroon van gemiddeld vijf of meer dagen per week bedraagt de maximale tegemoetkoming op basis van deze kilometervergoeding per 1 juli 2008 € 45 per maand. Wordt op gemiddeld minder dan vijf dagen per week gereisd dan wordt de hiervoor bedoelde maximum tegemoetkoming naar evenredigheid lager vastgesteld.

4.2.3. Fiets

Is doelmatig openbaar vervoer beschikbaar en kiest de ambtenaar er voor om het gehele traject woning–werk met de fiets af te leggen dan kan hij voor dat traject aanspraak maken op een vergoeding van € 0,15 per kilometer. In deze kilometervergoeding wordt een vergoeding voor eventuele stallingkosten geacht te zijn begrepen. De vergoeding is gebaseerd op het gemiddelde NS-kilometertarief voor de 2e klasse en wordt toegekend onder de voorwaarde dat de ambtenaar schriftelijk verklaart dat hij de volledige afstand woning–werk met de fiets aflegt. Een model van deze verklaring is bij deze circulaire gevoegd (bijlage 2). De maandelijkse tegemoetkoming op basis van deze kilometervergoeding is maximaal gelijk aan 1/12 van de grootverbruikcontractprijs van een OV-jaarkaart 2e klasse op 1 januari van elk kalenderjaar. Dit betekent dat bij een reispatroon van gemiddeld vijf of meer dagen per week de maximale tegemoetkoming thans (€ 3.393: 12 =) 282,75 per maand bedraagt. Wordt op gemiddeld minder dan vijf dagen per week gereisd dan wordt de hiervoor bedoelde maximum tegemoetkoming naar evenredigheid lager vastgesteld. Aantoonbaar gebruik van het openbaar vervoer, bijvoorbeeld gedurende de wintermaanden of in geval van slecht weer, leidt niet tot stopzetting van de vergoeding voor het gebruik van de fiets. De kosten van het openbaar vervoer komen in dat geval niet voor vergoeding in aanmerking, maar dient de ambtenaar uit zijn fietsvergoeding te financieren.

4.3. Vergoeding van reiskosten bij niet doelmatig openbaar vervoer

Als de plaats van tewerkstelling niet doelmatig met het openbaar vervoer is te bereiken, bestaat, ongeacht het daadwerkelijk gebruikte eigen vervoermiddel, voor het traject woning–werk aanspraak op een vergoeding per kilometer van € 0,15. De maandelijkse tegemoetkoming op basis van deze kilometervergoeding is maximaal gelijk aan 1/12 van de grootverbruikcontractprijs van een OV-jaarkaart 2e klasse op 1 januari van elk kalenderjaar. Dit betekent dat bij een reispatroon van gemiddeld vijf of meer dagen per week de maximale tegemoetkoming thans (€ 3.393: 12 =) 282,75 per maand bedraagt. Wordt op gemiddeld minder dan vijf dagen per week gereisd dan wordt de hiervoor bedoelde maximum tegemoetkoming naar evenredigheid lager vastgesteld.

4.4. Afstandsbepaling

Ten behoeve van de formule die wordt gebruikt voor de berekening van de maandelijkse tegemoetkoming in de dagelijkse reiskosten wordt de afstand van de woning naar de plaats van tewerkstelling, zowel voor de fiets als voor overig eigen vervoer, bepaald aan de hand van de bij P-Direkt in gebruik zijnde routeplanner, die voor alle ministeries toegankelijk zal worden gemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de snelste route. De op deze wijze vastgestelde afstand wordt rekenkundig op een decimaal achter de komma afgerond. Voor woon–werksituaties waarin de routeplanner niet voorziet beslist het bevoegd gezag over het in aanmerking te nemen aantal kilometers.

4.5. Vaststelling maandelijkse tegemoetkoming bij gebruik eigen vervoer

4.5.1.

Als sprake is van een kilometervergoeding, wordt de maandelijkse tegemoetkoming volgens een bepaalde, door de Fiscus geboden, systematiek berekend. Voor deze berekeningswijze geldt als voorwaarde dat bij een reispatroon van gemiddeld 5 of meer dagen per week op ten minste 150 dagen per jaar naar dezelfde plaats van tewerkstelling moet worden gereisd. Indien:

  • de ambtenaar reist op gemiddeld minder dan vijf dagen per week;

  • de dienstbetrekking begint of eindigt in de loop van het kalenderjaar;

  • de reisafstand wijzigt door bijvoorbeeld overplaatsing of verhuizing,

moet het aantal van 150 reisdagen naar evenredigheid lager worden vastgesteld.

Vorenbedoelde systematiek leidt tot de volgende formule:

Bijlage 243139.png

Hierbij is A de rekenkundig op een decimaal achter de komma afgeronde enkele reisafstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, berekend met de hiervoor bedoelde routeplanner en staat 214 voor het aantal reisdagen per jaar (daarbij is rekening gehouden met reisonderbrekingen in verband met bijvoorbeeld incidenteel thuiswerken, ziekte, vakantie en verlof). B is het rekenkundig op twee decimalen achter de komma afgeronde gemiddelde aantal reisdagen per week, dat vervolgens door 5 wordt gedeeld en C is de van toepassing zijnde kilometervergoeding. De uitkomst van vorenbedoelde berekening wordt rekenkundig op twee decimalen achter de komma afgerond.

4.5.2.

Bij volledige afwezigheid, bijvoorbeeld wegens vakantie, verlof, ziekte of schorsing gedurende een aaneengesloten periode van meer dan zes weken wordt de uitbetaling van de maandelijkse tegemoetkoming na ommekomst van die zes weken (dit aantal is onderdeel van de fiscale systematiek voor het verstrekken van een vaste reiskostenvergoeding) gestopt. Bij hervatting van de reizen gaat de vergoeding weer in vanaf de eerste van de maand volgend op die waarin het reizen weer is begonnen.

4.5.3.

Indien niet aan de voorwaarden met betrekking tot het aantal (150 of een evenredig deel daarvan) reisdagen wordt voldaan, wordt de maandelijkse tegemoetkoming vastgesteld op basis van de werkelijke reisdagen, rekening houdend met een evenredig deel van de maximale reiskostenvergoedingen.

4.6. Stallingkosten

4.6.1.

De ambtenaar, die de afstand van de woning naar het vertrekpunt van het door hem te gebruiken openbaar vervoer en de afstand van het punt van aankomst van dat vervoer naar de plaats van tewerkstelling met de fiets aflegt, kan op zijn verzoek in aanmerking komen voor een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten voor het stallen van de fiets aan beide kanten van het openbaar vervoertraject. Vorenbedoelde vergoeding bedraagt ten hoogste 2 × € 10 per maand. Om voor deze vergoeding in aanmerking te komen dient bij aanvang van het tijdvak waarop het OV-abonnement betrekking heeft, dan wel op het moment waarop een tariefwijziging plaatsvindt (gewoonlijk één keer per jaar) of de reisroute wijzigt, te worden afgezien van de (vergoeding voor de) zones voor het aansluitende openbaar vervoer aan beide kanten van het openbaar vervoertraject. Daarnaast moet met bewijsstukken worden aangetoond dat voor beide stallingen een abonnement voor minimaal een maand is aangeschaft. Indien gedurende een aaneengesloten periode van meerdere maanden stallingabonnementen worden aangeschaft, kunnen deze abonnementen na afloop van die periode in één keer worden ingeleverd. De ambtenaar kan de keuze voor zones of stallingkosten tussentijds slechts wijzigen bij wijziging van de reisroute of op het moment van een tariefwijziging van het openbaar vervoer (voorwaarde voor retournering openbaar vervoerbewijzen).

4.6.2.

De ambtenaar, die uitsluitend aan één kant van het traject van het door hem te gebruiken openbaar vervoer gebruik maakt van de fiets, komt in aanmerking voor een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten voor het stallen van de fiets van ten hoogste € 10 per maand, zonder dat hoeft te worden afgezien van de (vergoeding voor de) zones voor het aansluitende openbaar vervoer. Ook hier geldt dat met bewijsstukken moet worden aangetoond dat een stallingabonnement voor minimaal een maand is aangeschaft en dat stallingabonnementen voor een aaneengesloten periode van meerdere maanden na afloop van die periode in één keer kunnen worden ingeleverd.

5. Financiële aspecten

Uitgangspunt is dat de kosten van de in deze circulaire omschreven voorziening binnen de departementale budgetten worden opgevangen. Hierbij wordt aangetekend dat het realistisch is om de meerkosten van deze voorziening te vergelijken met de kosten van de tot 1 januari 2007 geldende overgangsregeling, zoals die bij de wijziging van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 c.a. per 1 januari 2004 is vastgesteld en met de kosten van vergoedingen die tot 1 juli 2008 op individuele basis zijn toegekend op grond van artikel 15 van laatstgenoemd besluit.

6. Invoering

De in deze circulaire beschreven voorziening, met uitzondering van de onderdelen 3. 5, 3. 6 en 3. 9, gaat in met ingang van 1 juli 2008.

De ter zake betrekking hebbende regelgeving zal zo spoedig mogelijk overeenkomstig het vorenstaande worden aangepast.

De

Minister

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
voor deze:
de

directeur-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk

,

R.IJ.M. Kuipers

Bijlage 1

Voorbeelden toepassing vrije fiscale ruimte bij woon–werkverkeer

reisafstand in km’s (enkele reis)

15

 

20

 

25

 

30

 

35

 

aantal werkdagen per week

5

 

5

 

5

 

5

 

5

 
                     
 

per

maand

per

jaar

per

maand

per

jaar

per

maand

per

jaar

per

maand

per

jaar

per

maand

per

jaar

reiskostenvergoeding

(bij 5 ct km)

26,75

321,00

35,67

428,00

44,58

535,00

45,00

540,00

45,00

540,00

fiscale ruimte (14 ct km)

74,90

898,80

99,87

1198,40

124,83

1498,00

158,30

1899,60

192,18

2306,20

                     

Inzet meer gewerkte uren-'en/of vakantieaanspraak 1

 

uren

 

uren

 

uren

 

uren

 

uren

schaal 4 trede 12

 

63

 

84

 

105

 

133

 

161

schaal 8 trede 10

 

56

 

74

 

93

 

118

 

143

schaal 12 trede 10

 

29

 

38

 

48

 

61

 

74

  1. *) Let op! De uitkomst van de berekening van het aantal uren dat mag worden ingezet kan hoger zijn dan voor de toepassing van de IKAP-regeling is toegestaan. In dat geval geldt het maximum voor de IKAP-regeling (100 meer gewerkte uren per jaar, voor deeltijders vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor en het aantal uren vakantie van dat kalenderjaar verminderd met 108, voor deeltijders vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor). ^ [1]
Naar boven