4. Toepassing artikel 8 OESO-modelverdrag op opslag van containers die langer dan
gebruikelijk in Nederland worden opgeslagen
[Regeling vervallen per 29-06-2023]
In het verleden zijn vragen gesteld over de (tijdelijke) opslag van containers in
Nederland door of namens zeescheepvaartondernemingen of luchtvaartondernemingen, waarvan
de werkelijke leiding in het andere verdragsland is gelegen. Het gaat dan om de situatie
waarin buitenlandse vervoersondernemingen een inrichting in Nederland hebben, waarvan
de werkzaamheden o.m. bestaan uit het logistieke beheer van de containers (opslag,
voor- en natransport), en de containers als onderdeel van de internationale vervoersprestatie,
na per schip of vliegtuig te zijn gearriveerd, tijdelijk op de kade of op het vliegveld
worden opgeslagen in afwachting van het natransport over land of per binnenschip naar
de klant. De vraag is in hoeverre nog sprake is van de ‘exploitatie van schepen of
luchtvaartuigen’ indien de containers langer dan gebruikelijk in Nederland worden
opgeslagen.
In het navolgende wordt uitsluitend ingegaan op de toepassing van de zee- en luchtvaartartikelen
uit de (belasting)verdragen die, voorzover hier relevant, overeenstemmen met artikel
8 van het OESO-modelverdrag. Voor een overzicht van fiscale regelingen inzake de belastingheffing
over voordelen uit de exploitatie van schepen en luchtvaartuigen in het internationale
verkeer, zij verwezen naar de mededeling van 4 april 2008, nr. IFZ2008/100M.
Voor de beantwoording van de vraag in hoeverre nog sprake is van de ‘exploitatie van
schepen of luchtvaartuigen’ in de zin van artikel 8 van het OESO-modelverdrag indien
de containers langer dan gebruikelijk in Nederland worden opgeslagen, is de oorzaak
van deze langer dan gebruikelijke opslag van belang. Steeds moet aan de hand van feiten
en omstandigheden worden onderzocht of sprake is van opslag die direct verbonden is
met dan wel van ondergeschikte aard is aan de internationale vervoersactiviteiten.
Afhankelijk van de feiten en omstandigheden is geen sprake van kortdurende opslag,
indien de containers – op verzoek van de klant – langer worden opgeslagen dan voor
het uitvoeren van de vervoersprestatie nodig is. Te denken valt aan de situatie waarin
de klant op zijn terrein nog geen ruimte heeft voor de te leveren goederen, en daarom
aan de vervoersonderneming vraagt om de goederen langer op te (laten) slaan, en het
natransport uit te stellen. Deze opslag van de goederen zou als een aparte activiteit
(dienst) kunnen worden gezien welke niet direct verbonden is met de internationale
vervoersprestatie. Indien dit het geval is moet worden onderzocht of deze activiteit
als van ondergeschikte aard aan de internationale vervoersprestatie kan worden beschouwd.
Hiervan kan slechts sprake zijn indien het totaal van deze activiteiten binnen het
geheel van de uitgeoefende internationale scheepvaart- of luchtvaartactiviteiten van
ondergeschikte aard is. Een belangrijke aanwijzing hiervoor is als de opslagactiviteiten
geen aparte onderneming of een aparte bron van inkomen vormen.
De vraag of in een voorkomende situatie sprake is van voordelen uit opslag-activiteiten
die onder artikel 8 vallen, is derhalve sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden
van het geval. Om bij de beoordeling van die feiten en omstandigheden een praktisch
handvat te bieden, mag er vanuit worden gegaan dat indien de periode van opslag, per
geval bezien, niet meer dan 30 dagen bedraagt, de (winst uit de) opslag-activiteiten
van ondergeschikte aard zijn en in elk geval onder artikel 8 vallen.
Gaat de periode van opslag de 30 dagen te boven, dan zal op basis van de feiten en
omstandigheden moeten worden getoetst in hoeverre nog sprake is van opslag welke van
ondergeschikte aard is aan de internationale vervoersactiviteiten. Van ondergeschikte
aard is in deze situatie in elk geval geen sprake indien de opslagactiviteiten – buiten
hetgeen nodig is voor de vervoersprestatie zelf – in totaal bezien een apart onderdeel
van de vervoersonderneming of een zelfstandige bron van inkomsten voor die onderneming
vormen.
Voor de volledigheid zij er verder op gewezen dat indien de opslagactiviteiten zodanige
vorm aannemen dat deze niet meer onder artikel 8 vallen, dit tevens impliceert dat
(de winst behaald met) een later natransport naar de klant in de regel eveneens niet
meer onder artikel 8 valt. Van een voldoende direct verband met het internationale
transport is dan geen sprake meer.