Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 28 februari 2008, nr. WJZ 8024263, tot vaststelling van algemene uitvoeringsregels voor de subsidieverstrekking op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie)

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • basisinfrastructuur voor koolstofdioxide: infrastructuur voor het transport en de permanente opslag van koolstofdioxide of voor het transport en het gebruik van koolstofdioxide die wordt gebruikt door meerdere gebruikers met een productie-installatie voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of met een subsidie-ontvanger die koolstofdioxide afvangt en gebruikt;

  • besluit: Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;

  • biomassalevering: hoeveelheid biomassa die is ingezet voor energieproductie en waarvoor de fysieke en duurzaamheidseigenschappen voor de gehele levering gelijk zijn;

  • biomassaproducent: biomassaproducent als bedoeld in bijlage A bij de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen;

  • bioraffinage: proces waarbij biomassa wordt gescheiden in verschillende stromen waarbij het hoofdproduct, eventueel na verdere verwerking, wordt gebruikt ter verdringing van grondstoffen van fossiele oorsprong en waarbij restproducten zoals lignine kunnen ingezet worden voor energietoepassingen;

  • bosbeheereenheid: een of meer bospercelen die als één geheel worden beheerd;

  • ean-code: uniek 18-cijferig nummer dat dient om een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas of een aansluiting van een productie-installatie of een productie-eenheid op het net te identificeren;

  • gasnetbeheerder: netbeheerder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Gaswet;

  • meetbedrijf: meetbedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong of artikel 24a van de Warmtewet, of instantie die uitvoering geeft aan de taak van de netbeheerder als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel i van de Elektriciteitswet 1998 of in artikel 10, vijfde lid, onderdeel d, van de Gaswet;

  • meetprotocol: document waarin de bemetering van een productie-installatie, de wijze van meten en de wijze van kwaliteitsborging van de meetgegevens ten aanzien van de hoeveelheden elektriciteit, gas, warmte, waterstof, koolstofdioxide of mechanische energie die de installatie opwekt, de hoeveelheden brandstof die de installatie verbruikt en de wijze van bepaling van de calorische waarde van de brandstof beschreven zijn;

  • meetrapport: rapport dat alle meetgegevens van de desbetreffende kalendermaand bevat;

  • milieu- en energiesteunkader: Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 (PbEU 2022/C 80/010);

  • minister: Minister voor Klimaat en Energie;

  • NTA 8003:2017: de Nederlands Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassingen, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-Instituut, zoals deze luidde op 30 november 2017;

  • nuttig aangewende koolstofdioxide: koolstofdioxide die wordt aangewend voor koolstofdioxidebemesting in tuinbouwkassen, voor zover daarmee het gebruik van fossiele brandstoffen voor koolstofdioxidebemesting wordt voorkomen;

  • nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte: warmte, uitgedrukt in GJ of MWh, die vrijkomt uit productie-installaties voor vermindering van broeikasgas en die, voor zover daarmee de uitstoot van broeikasgas wordt voorkomen en die buiten de systeemgrens van de productie-installatie wordt aangewend, wordt aangewend voor:

    • a. gebouwklimatisering van de binnenruimten van gebouwen;

    • b. tapwaterverwarming en verwarming van water dat wordt ingezet in bedrijfsprocessen, met uitzondering van het gebruik als voedingswater voor een productie-installatie waarmee elektriciteit wordt opgewekt;

    • c. verwarming in industriële processen en van tuinbouwkassen, met uitzondering van:

      • 1°. de inzet in een turbine of organische rankine cyclus waarmee elektriciteit wordt opgewekt;

      • 2°. het drogen en verwarmen van inputstromen van een productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief het voorverwarmen van verbrandingslucht;

      • 3°. de inzet voor rookgasreiniging en waterzuivering van een productie-installatie;

      • 4°. de verwarming van een installatie of een onderdeel daarvan, waarmee energie of een energiedrager wordt geproduceerd;

    • d. klimaatregeling van koelcellen en industriële koelingstoepasssingen;

    • e. levering aan een warmtenet, mits de producent aannemelijk kan maken dat de warmte gebruikt wordt voor een van de toepassingen, bedoeld onder a tot en met d;

  • oordeel omtrent de geschiktheid: op verzoek van een producent door een meetbedrijf afgegeven oordeel dat:

      • a. een productie-installatie geschikt is voor de opwekking van koolstofdioxide-arme warmte, de productie van waterstof, de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide, de afvang en het gebruik van koolstofdioxide of de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof; en

      • b. een meetinrichting geschikt is voor de meting van warmte die met een productie-installatie wordt opgewekt en nuttig wordt aangewend, van waterstof die met de productie-installatie wordt geproduceerd, van koolstofdioxide die met de productie-installatie wordt afgevangen en permanent wordt opgeslagen of wordt gebruikt of van geavanceerde hernieuwbare brandstof die met de productie-installatie wordt geproduceerd;

  • oorsprongsgebied: oorsprongsgebied als bedoeld in bijlage A bij de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen;

  • P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie: netto elektriciteitsproductie waarbij de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en windturbine dient te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;

  • productie-eenheid: deel van een productie-installatie dat zelfstandig kan worden ingezet voor het opwekken van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of de productie van hernieuwbaar gas;

  • productie-uren: som van de tijdsperioden waarin een productie-installatie in deellast of op vol vermogen produceert;

  • register hernieuwbare energie vervoer: register als bedoeld in artikel 9.7.5.1 van de Wet milieubeheer;

  • richtlijn (EU) 2018/2001: richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328);

  • systeemgrens van de productie-installatie: fictieve gesloten omhulling van één of meer productie-eenheden die dezelfde wijze van vermindering van broeikasgas toepassen;

  • Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel: Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de verificatie van gegevens en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2018, L 334).

§ 2. Aanvraag om subsidie

Artikel 2

  • 1 De aanvraag om subsidieverlening gaat vergezeld van vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van de productie-installatie.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

    • a. een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee;

    • b. de aanvraag van de omgevingsvergunning krachtens de Omgevingswet, indien de activiteit op grond van die wet vergunningplichtig is.

  • 4 Voor de uitvoering van het eerste lid worden omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in de Omgevingswet waaraan een termijn is verbonden als bedoeld in artikel 5.36 van die wet niet in aanmerking genomen.

  • 5 Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie die wordt gerealiseerd op een perceel dat in eigendom is van het Rijk en waarop het recht van opstal is verkregen bij een openbare gunningsprocedure, waarbij de hoogte van de aangevraagde subsidie op basis van het besluit onderdeel was van de gunningscriteria, en op het moment van indienen van de aanvraag de vergunning die op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht noodzakelijk is voor de realisatie van de productie-installatie, nog niet is verleend, gaat de aanvraag vergezeld van het ontwerpbesluit van die vergunning.

Artikel 2a

  • 1 De aanvraag om subsidieverlening gaat vergezeld van een haalbaarheidsstudie.

  • 2 De haalbaarheidsstudie, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval:

    • a. een omschrijving van de productie-installatie;

    • b. een exploitatieberekening;

    • c. een financieringsplan voor de productie-installatie waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • d. inzicht in het eigen vermogen van de aanvrager, en

    • e. indien het eigen vermogen minder dan 20% van de investering in de productie-installatie of indien de aanvrager meer dan één aanvraag per openstellingsperiode heeft ingediend minder dan 20% van de som van de investeringen in de productie-installaties bedraagt een intentieverklaring van een financier ter financiering van de productie-installatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 3 Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee heeft in afwijking van het tweede lid, onderdeel e, de intentieverklaring van de financier betrekking op de financiering van het restant dat nodig is om 20% van de investering te bereiken.

  • 4 De exploitatieberekening, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, omvat:

    • a. een specificatie van de investeringskosten per component van de productie-installatie,

    • b. een overzicht van alle kosten en baten van de productie-installatie, en

    • c. een berekening van het projectrendement over de subsidielooptijd of, indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee, de looptijd van het project.

  • 5 Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee wordt als de aanvrager in de aanvraag dit aangeeft tot het eigen vermogen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, meegerekend:

    • a. indien de aanvrager een samenwerkingsverband is de eigen vermogens van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

    • b. indien de subsidie-aanvrager of een deelnemer aan een samenwerkingsverband een dochteronderneming is en de moederonderneming daarmee schriftelijk instemt het overige eigen vermogen van de moederonderneming.

  • 6 Voor de bepaling van de omvang van het eigen vermogen overeenkomstig het vijfde lid, wordt het eigen vermogen van een deelnemer aan een samenwerkingsverband of van een moederonderneming meegerekend in het eigen vermogen van ten hoogste twee subsidie-aanvragers. Indien het eigen vermogen van dezelfde entiteit op grond van het vijfde lid voor de aanvragen van meer dan twee subsidie-aanvragers zou worden meegerekend, wordt dat eigen vermogen bij alle aanvragen buiten beschouwing gelaten.

  • 7 Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen, met een gezamenlijke vermogen van minder dan 1 MWp, bevat de haalbaarheidsstudie, in afwijking van het tweede lid, in ieder geval:

    • a. een omschrijving van de productie-installatie; en

    • b. een financieringsplan met uitgesplitste begroting van alle noodzakelijke kosten voor de productie-installatie waarvoor de subsidie is aangevraagd.

Artikel 2b

  • 1 In aanvulling op artikel 2a, tweede lid, bevat de haalbaarheidsstudie tevens:

    • a. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit waterkracht, hernieuwbare energie uit biomassa of de vermindering van broeikasgas een energie- of productopbrengstberekening;

    • b. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas met een aansluiting met een doorlaatwaarde groter dan 40m3(n) per uur een verklaring met prijsindicatie van de netbeheerder voor het invoeden van hernieuwbaar gas;

    • c. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare of koolstofdioxide-arme warmte een onderbouwing van de warmteafzet;

    • d. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare of koolstofdioxide-arme warmte door middel van geothermie een geologisch rapport;

    • e. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee:

    • f. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie, niet zijnde windenergie op zee, met een vermogen van ten minste 100 kW een windenergie-opbrengstberekening;

    • g. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonne-energie met een vermogen groter dan of gelijk aan 1 MWp door middel van zonnepanelen met een zonvolgsysteem, een zonne-energieopbrengstberekening;

    • h. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of koolstofdioxide-arme warmte uit zonne-energie, anders dan zonthermie voor warmte met toepassing in een daglichtkas, een gedetailleerde tekening op schaal van de locatie van de productie-installatie waarop de zonnepanelen of zonnecollectoren nauwkeurig zijn ingetekend;

    • i. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de benutting van restwarmte een kaart waarop het tracé van de transportleiding is ingetekend;

    • j. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de afvang en de permanente opslag van koolstofdioxide een rapport over de infrastructuur voor transport en de opslag;

    • k. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de afvang en het gebruik van koolstofdioxide een onderbouwing van de koolstofdioxide-afzet;

    • l. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie met hoogtebeperking, een onderbouwing dat er op de locatie van de productie-installatie sprake is van een hoogterestrictie bij of krachtens landelijke wet- en regelgeving in verband met de aanwezigheid van een luchthaven in de omgeving waardoor de tiphoogte van de windturbine beperkt is tot 150 meter of lager;

    • m. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie van waterstof een onderbouwing dat de installatie in staat is, terwijl deze gereed is voor gebruik, om minder dan 1% elektriciteit van het maximale vermogen van de productie-installatie te verbruiken;

    • n. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte of koolstofdioxide-arme warmte uit zonne-energie, anders dan zonthermie voor warmte met toepassing in een daglichtkas, waarbij sprake is van plaatsing op daken of bevestiging aan gevels, een verklaring van een constructeur over de belastbaarheid van het dak of de gevel volgens het Bouwbesluit 2012 met gebruikmaking van het middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 Het geologisch rapport, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, voldoet aan het model ‘Specificaties geologisch onderzoek voor geothermieprojecten - rapportagevereisten SDE+ en RNES’ van 18 april 2017 van TNO zoals gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 3 De windenergie-opbrengstberekening, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en f, is opgesteld door een organisatie met expertise op het gebied van windenergie-opbrengstberekeningen, met gebruikmaking van gerenommeerde rekenmodellen, omgevingsmodellen, windmodellen en windkaarten en bevat ten minste:

    • a. de locatiegegevens van het windpark;

    • b. de technische specificaties waaronder merk, type, ashoogte, rotordiameter en vermogenscurve van de beoogde windturbines;

    • c. de lokale windgegevens voor het windpark, en

    • d. een berekening van de P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie op jaarbasis van het windpark.

  • 4 Bij de berekening van de P50-waarde, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, zijn voor wat betreft de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee de beschikbaarheid, zogeffecten, elektriciteitsverliezen, en terugregelverliezen opgenomen en is de organisatie met expertise op het gebied van windenergie-opbrengstberekeningen, bedoeld in het derde lid, onafhankelijk.

  • 5 Bij de berekening van de P50-waarde, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, wordt voor wat betreft de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie, niet zijnde windenergie op zee, voor de windenergie-opbrengstberekening per windturbinelocatie op de beoogde ashoogte de beschikbaarheid, zogeffecten, elektriciteitsverliezen, eigen consumptie, turbinerendement, terugregelverliezen en een berekende windsnelheid opgenomen, waarbij de berekende windsnelheid:

    • a. gebaseerd is op de omgevingseffecten en lokale windgegevens voor de windturbinelocatie over een aaneengesloten periode van minimaal 10 jaar; en

    • b. niet hoger is dan de gemiddelde windsnelheid volgens een middel dat door de minister ter beschikking wordt gesteld.

  • 6 De zonne-energieopbrengstberekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, is gebaseerd op een gemiddelde jaarlijkse instraling op een horizontaal vlak van ten hoogste 1.000 kWh per m2 en bevat ten minste:

    • a. technische specificaties van de zonnepanelen, waaronder minimaal het piekvermogen en het aantal panelen;

    • b. technische specificaties van het automatische zonvolgsysteem, waaronder minimaal een beschrijving of verstelling van de hellingshoek, verstelling in oost-westoriëntatie of verstelling van de hellingshoek en verstelling in oost-westoriëntatie van de zonnepanelen wordt toegepast;

    • c. het totale vermogen van omvormers en het aansluitvermogen van de netaansluiting;

    • d. verliezen ten gevolge van reflectie, schaduwwerking, vervuiling en degradatie van de zonnepanelen; en

    • e. een berekening van gemiddelde netto elektriciteitsproductie op jaarbasis, rekening houdend met de verliezen, bedoeld in onderdeel d, over een periode van 15 jaar van het zonne-energiesysteem.

  • 7 Het rapport over de infrastructuur voor transport en opslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, voldoet aan het model ‘Vereiste informatie transport- en opslagverklaring’, gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 2c

Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee worden bij de aanvraag tevens de volgende gegevens toegevoegd:

  • a. indien de aanvrager een samenwerkingsverband betreft een door elke deelnemer ondertekende verklaring van deelname aan het samenwerkingsverband;

  • b. de meest recent vastgestelde jaarrekening van de aanvrager, diens moederonderneming, de deelnemers aan het samenwerkingsverband of hun moederondernemingen waarbij de jaarrekening betrekking heeft op een jaar dat ten hoogste drie kalenderjaren voor het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend;

  • c. de bescheiden waarmee voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat aan het van toepassing zijnde kavelbesluit wordt voldaan, en

  • d. het projectplan waaruit de voornemens van de aanvrager blijken inzake de wijze waarop en de partijen waardoor de productie-installatie wordt gerealiseerd en geëxploiteerd.

Artikel 2d

  • 1 Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie op een locatie waarbij de subsidieaanvrager niet de eigenaar van de locatie is, gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a. de toestemming van de eigenaar of eigenaren dat de desbetreffende productie-installatie op desbetreffende locatie wordt gevestigd met gebruikmaking van het middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld;

    • b. een gedoogplichtbeschikking op grond van artikel 10.21, eerste lid, van de Omgevingswet met betrekking tot de desbetreffende locatie voor het vestigen van de desbetreffende productie-installatie;

    • c. een afgesloten voorovereenkomst of grondovereenkomst met het Rijksvastgoedbedrijf met betrekking tot de desbetreffende locatie voor het vestigen van de desbetreffende productie-installatie.

  • 2 Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonne-energie, waterkracht of windenergie, of een productie-installatie waarbij sprake is van gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassavergisting die wordt aangesloten op een elektriciteitsnet met een aansluiting met een totale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A, gaat de aanvraag vergezeld van de verklaring van de netbeheerder over de beschikbaarheid van transportcapaciteit voor de nauwkeurig omschreven productie-installatie met gebruikmaking van het middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee.

  • 4 Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide gaat de aanvraag vergezeld van de verklaring of de verklaringen over de beschikbaarheid van transport- en opslagcapaciteit van de partij of partijen die het transport of de permanente opslag van de koolstofdioxide uitvoeren met betrekking tot de desbetreffende productie-installatie.

  • 5 Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonne-energie, gaat de aanvraag vergezeld van toestemming van de aanvrager op het delen van informatie tussen de netbeheerder en de minister over het bij de netbeheerder gecontracteerde terugleververmogen en de ean-code van de productie-installatie.

§ 3. Nadere verplichtingen van de subsidie-ontvanger

§ 3.1. Algemene verplichtingen

Artikel 3

  • 1 De subsidie-ontvanger verstrekt de opdrachten voor de levering van onderdelen voor de bouw van de productie-installatie binnen 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening en zendt een afschrift aan de minister.

  • 2 De subsidie-ontvanger rapporteert na de datum van de beschikking tot subsidieverlening tot het moment van ingebruikname jaarlijks over de voortgang van de realisatie van het op grond van artikel 56, vierde lid, onderdeel f, van het besluit in de aanvraag opgenomen tijdschema.

  • 3 De subsidie-ontvanger zendt de minister binnen een jaar na de datum van ingebruikname van de productie-installatie of op verzoek van de minister een overzicht van de daadwerkelijke investeringskosten, van de overige kosten en baten gedurende de exploitatie, van de reeds ontvangen subsidies en overige steun en van de nog te ontvangen subsidies en overige steun. Het overzicht wordt gezonden met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld. Indien de verleende subsidie meer bedraagt dan € 125.000, gaat het overzicht vergezeld van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het accountantsberoep. De verklaring wordt opgesteld met gebruikmaking van een controleprotocol dat door de minister ter beschikking wordt gesteld.

  • 4 De minister kan de termijn, bedoeld in het derde lid, op verzoek van de subsidie-ontvanger eenmalig verlengen met ten minste zes weken.

  • 5 De subsidie-ontvanger meldt iedere wijziging van reeds ontvangen subsidies en overige steun en van de nog te ontvangen subsidies en overige steun aan de minister.

  • 6 Het eerste lid is niet van toepassing op de ontvanger van subsidie voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie op zee.

  • 7 Het derde lid is niet van toepassing indien de subsidie-ontvanger geen andere subsidie heeft ontvangen dan die op grond van het besluit en geen andere overige steun, met uitzondering van het financieel voordeel dat is behaald op grond van de Regeling groenprojecten 2016 of de Regeling groenprojecten 2022, tenzij sprake is van:

    • a. een productie-installatie voor restwarmte, de productie van koolstofdioxide-arme warmte met een elektroboiler of een industriële warmtepomp met 3.000 vollasturen, waterstof uit elektrolyse, de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of de afvang en het gebruik van koolstofdioxide of de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa waarvoor via verlengde levensduur opnieuw subsidie is gegeven;

    • b. een productie-installatie met een nominaal vermogen gelijk aan of groter dan 1 MW voor de productie van hernieuwbaar gas uit biomassa, de productie van hernieuwbare warmte uit biomassa, de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa of de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof, indien er indicaties zijn dat de marktprijs voor biomassa waarvan de minister is uitgegaan bij het vaststellen van het basisbedrag meer dan 15% op jaarbasis is gedaald.

  • 8 De productie-installatie wordt in stand gehouden in Nederland of binnen de Nederlandse exclusieve economische zone.

  • 9 In afwijking van het eerste lid verstrekt de subsidie-ontvanger de opdrachten voor de levering van onderdelen voor de bouw van de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of koolstofdioxide-warmte door middel van geothermie, voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of voor de afvang en het gebruik van koolstofdioxide binnen 36 maanden na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening en zendt deze een afschrift aan de minister.

  • 10 Indien sprake is van een productie-installatie voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of voor de afvang en het gebruik van koolstofdioxide, gaat het afschrift, bedoeld in het negende lid, vergezeld van vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van de productie-installatie, met uitzondering van de vergunning die op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist is voor de realisatie van het ondergrondse opslagvoorkomen voor koolstofdioxide, voor zover de aanvraag om subsidieverlening niet vergezeld ging van deze vergunningen.

  • 11 De subsidie-ontvanger met een productie-installatie voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide verstrekt binnen twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening een afschrift van de in behandeling genomen aanvraag voor de vergunning die op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht noodzakelijk is voor de realisatie van het ondergrondse opslagvoorkomen voor koolstofdioxide.

Artikel 4

  • 1 De subsidie-ontvanger meet de productie van elektriciteit, warmte, gas, waterstof of geavanceerde hernieuwbare brandstof, dan wel de vermindering van koolstofdioxide per beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 De minister kan ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, indien de beschikking betrekking heeft op een productie-installatie:

  • 3 Aan de ontheffing kunnen voorwaarden en voorschriften verbonden worden.

Artikel 5

  • 1 De subsidie-ontvanger verstrekt de minister op aanvraag gegevens over de verkoopprijs van de met de gesubsidieerde productie samenhangende garanties van oorsprong.

  • 2 De verklaring, bedoeld in artikel 63b, eerste lid, van het besluit komt overeen met de gegevens die zijn geregistreerd bij de Nederlandse Emissieautoriteit.

§ 3.2. Verplichtingen gebruik biomassa

Artikel 6

  • 1 Dit artikel is van toepassing op een subsidieontvanger die een productie-installatie bedrijft waarvoor subsidie wordt verstrekt onder de voorwaarde dat de subsidieontvanger aantoont dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/2001.

  • 2 Een subsidieontvanger maakt gebruik van biomassa die per biomassalevering vergezeld gaat van de benodigde conformiteitsbeoordelingsverklaringen, afgegeven op grond van een certificatieschema waarvan de Europese Commissie op grond van artikel 30, vierde lid, van richtlijn (EU) 2018/2001 heeft besloten dat deze accurate gegevens verschaft met het oog op de toepassing van artikel 29 van richtlijn (EU) 2018/2001 of op grond van een nationaal systeem, waarvan de Europese Commissie op grond van artikel 30, zesde lid, van de richtlijn (EU) 2018/2001 heeft besloten dat dit voldoet aan de in die richtlijn bepaalde voorwaarden, afhankelijk van de van toepassing zijnde criteria, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 In afwijking van het tweede lid kan een subsidieontvanger voor biomassa als bedoeld in de nummers 170 tot en met 179, 300 tot en met 329 en 410 van NTA 8003:2017 gebruik maken van biomassa die per biomassalevering vergezeld gaat van de benodigde conformiteitsbeoordelingsverklaringen afgegeven op grond van het verificatieprotocol, bedoeld in artikel 7ba, eerste lid.

  • 5 De subsidieontvanger zendt binnen vier maanden na afloop van ieder kalenderjaar waarover een voorschot wordt verstrekt aan de minister een jaarlijkse conformiteitsbeoordelingsverklaring afgegeven op grond van het verificatieprotocol, bedoeld in artikel 7ba, eerste lid.

Artikel 7

  • 1 Dit artikel is van toepassing op een subsidieontvanger die een daartoe bij een openstellingsregeling aangewezen categorie productie-installatie bedrijft:

    • a. voor de productie van stoom door middel van verbranding van houtpellets in een ketel;

    • b. waarin vaste of gasvormige biomassa wordt omgezet in hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte;

    • c. voor de productie van elektriciteit door middel van kolen waarin biomassa mee wordt gestookt, of

    • d. voor de productie van hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van verbranding van houtpellets met een brander in een ketel, een oven of een fornuis.

  • 3 Van de totale massa houtige biomassa uit bosbeheereenheden die in een kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt, hoeft ten hoogste 30% te voldoen aan de duurzaamheidscriteria en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van richtlijn (EU) 2018/2001, waarbij voor een subsidie-ontvanger met een beschikking tot subsidieverlening die is afgegeven op een aanvraag om subsidieverlening die is ontvangen voor inwerkingtreding van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2023, wordt uitgegaan van richtlijn (EU) 2018/2001, naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld.

Artikel 7b

  • 1 De subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft, bedoeld in artikel 7, eerste lid, zendt binnen vier maanden na afloop van ieder kalenderjaar waarover een voorschot wordt verstrekt aan de minister een verklaring waaruit blijkt dat de gebruikte biomassa aan artikel 7 voldoet.

  • 3 De subsidie-ontvanger toont voor het deel van de rapportage betreffende houtige biomassa afkomstig uit een bosbeheereenheid die kleiner is dan 500 hectare dat betrekking heeft op het duurzaam bosbeheer op regionaal niveau of op het niveau van de bosbeheereenheid aan dat aan de duurzaamheidseisen is voldaan, met uitzondering van:

    • a. de laatste twee jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt aan een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft die in 2015 of 2016 in gebruik of opnieuw in gebruik is genomen, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidseisen is voldaan,

    • b. de laatste drie jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt aan een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft die in 2017 of 2018 in gebruik of opnieuw in gebruik is genomen, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidseisen is voldaan,

    • c. de laatste vier jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt aan een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft die in 2019 in gebruik of opnieuw in gebruik is genomen, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidseisen is voldaan,

    • d. de laatste vijf jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt aan een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft die in 2020 in gebruik of opnieuw in gebruik is genomen, waarvoor op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidseisen is voldaan,

    • e. een subsidie-ontvanger die een productie-installatie bedrijft die na 2020 in gebruik of opnieuw in gebruik is genomen, waarvoor voor de gehele subsidieperiode op het niveau van de bosbeheereenheid wordt aangetoond dat aan de duurzaamheidseisen is voldaan.

  • 4 De subsidie-ontvanger toont voor het deel van de rapportage betreffende houtige biomassa afkomstig uit een bosbeheereenheid groter dan of gelijk aan 500 hectare dat betrekking heeft op het duurzaam bosbeheer op het niveau van de bosbeheereenheid aan dat aan de duurzaamheidseisen is voldaan.

Artikel 7ba

  • 1 Het verificatieprotocol, bedoeld in artikel 63a, vijfde lid, van het besluit is het verificatieprotocol dat op de website van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland geplaatst is onder de naam Verificatieprotocol duurzaamheid biomassa die voor SDE moet voldoen aan de REDII – eisen.

Artikel 7bb

De inspecteurs van de Nederlandse emissieautoriteit worden aangewezen als ambtenaren, belast met het toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 71a van het besluit.

§ 3.3. Verplichtingen vergisting en co-vergisting van dierlijke meststoffen

Artikel 7c

De subsidieontvanger die een productie-installatie bedrijft waarmee hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, hernieuwbaar gas of geavanceerde hernieuwbare brandstof wordt geproduceerd door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke meststoffen:

§ 3.4. Verplichtingen CO2-reducerende technieken

§ 3.4.1. Algemene verplichtingen

Artikel 7d

  • 1 Een subsidie-ontvanger dient bij het meetbedrijf een verzoek in om een oordeel omtrent de geschiktheid van diens productie-installatie voor de opwekking van koolstofdioxide-arme warmte, de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide, de afvang en het gebruik van koolstofdioxide, de productie van waterstof of de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof met gebruikmaking van het formulier, bedoeld in bijlage 8.

  • 2 Een oordeel omtrent de geschiktheid is vijf jaar geldig of tot het moment waarop de subsidie-ontvanger een aanpassing heeft doorgevoerd in zijn productie-installatie die een wijziging van een van de gegevens, vermeld in het verzoek, bedoeld in het eerste lid, ten gevolge heeft. Een subsidie-ontvanger verricht een nieuw verzoek, bedoeld in het eerste lid, voordat de geldigheidsduur van het oordeel is verlopen.

  • 3 De subsidie-ontvanger bepaalt in het verzoek, bedoeld in het eerste lid, de systeemgrens van iedere productie-installatie, waarvoor subsidie is aangevraagd, op dusdanige wijze dat de subsidiabele productie kan worden gemeten.

  • 4 Een wijziging van de systeemgrens van een productie-installatie leidt er niet toe dat één of meer productie-eenheden van de desbetreffende productie-installatie gaan behoren aan een andere productie-installatie.

  • 5 De subsidie-ontvanger stelt het meetbedrijf in staat het onderzoek te verrichten ten behoeve van de beoordeling van de geschiktheid.

  • 6 De minister verstrekt het eerste voorschot aan een subsidie-ontvanger niet eerder dan nadat de subsidie-ontvanger het oordeel omtrent de geschiktheid overlegt of doet overleggen aan de minister.

  • 7 De minister verstrekt uitsluitend een voorschot indien een subsidie-ontvanger over een geldig oordeel omtrent de geschiktheid beschikt.

Artikel 7e

  • 1 Een subsidie-ontvanger stelt een meetprotocol op met inachtneming van de meetvoorwaarden voor koolstofdioxide-arme warmte, voor waterstof, voor koolstofdioxide en voor geavanceerde hernieuwbare brandstof, genoemd in bijlage 9.

  • 2 De subsidie-ontvanger laat het meetprotocol beoordelen door een meetbedrijf.

  • 3 Het meetprotocol heeft een geldigheid van vijf jaar of tot het moment dat de subsidie-ontvanger een aanpassing van de productie-installatie of het productieproces doorvoert die een wijziging van het meetprotocol tot gevolg heeft. De subsidie-ontvanger stelt voorafgaand aan het verlopen van de geldigheidsduur een nieuw meetprotocol op.

  • 4 De minister verstrekt het eerste voorschot aan een subsidie-ontvanger niet eerder dan nadat de subsidie-ontvanger het beoordeelde meetprotocol overlegt of doet overleggen aan de minister.

  • 5 De minister verstrekt uitsluitend een voorschot indien een subsidie-ontvanger over een geldig meetprotocol beschikt.

Artikel 7f

  • 1 De subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat alle energie- of productiestromen die zijn omschreven in de meetvoorwaarden, bedoeld in bijlage 9 en die de systeemgrens passeren, worden gemeten in overeenstemming met het meetprotocol.

  • 2 De minister kan het meetbedrijf verzoeken afwijkingen van het meetprotocol te melden aan de minister.

Artikel 7g

  • 1 De subsidie-ontvanger stelt elke kalendermaand een meetrapport op met inachtneming van het meetprotocol dat:

    • a. de wijze van totstandkoming van de meetgegevens beschrijft, en

    • b. geverifieerd wordt door een meetbedrijf, waarbij het desbetreffende meetbedrijf ten minste de meetgegevens en het gerealiseerde energetische rendement ten opzichte van de geproduceerde energie bevestigt.

  • 2 Het meetrapport bevat voor een productie-installatie voor waterstof uit elektrolyse met een aansluiting op het elektriciteitsnet de meetgegevens van de in- en uitgaande energiestromen van het elektrolyseproces en het aantal productie-uren.

  • 3 Het meetrapport bevat voor een productie-installatie voor de productie van koolstofdioxide-arme warmte met een elektroboiler voor warmte het aantal productie-uren.

Artikel 7h

  • 1 Een subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat het meetrapport uiterlijk 20 dagen na afloop van de kalendermaand waarop het meetrapport betrekking heeft, wordt overgedragen aan de Minister.

  • 2 De minister stelt na ontvangst van het meetrapport op verzoek van een subsidie-ontvanger die een productie-installatie voor de productie van koolstofdioxide-arme warmte in stand houdt de nuttig aangewende koolstofdioxide-arme warmte in MWh vast.

  • 3 Indien de subsidie-ontvanger die een productie-installatie voor de productie van koolstofdioxide-arme warmte in stand houdt, gebruik maakt van warmte afkomstig van een andere bron, draagt de subsidie-ontvanger er zorg voor dat het meetbedrijf de hoeveelheid gebruikte warmte in mindering brengt op de hoeveelheid geproduceerde koolstofdioxide-arme warmte.

Artikel 7i

  • 1 Bij een productie-installatie voor restwarmte zonder warmtepompsysteem, wordt de productie gemeten bij de uitgang van het warmteoverdrachtsstation.

  • 2 Bij een productie-installatie voor restwarmtebenutting met een warmtepomp wordt de productie gemeten bij de uitgang van de warmtepomp.

  • 3 Bij een productie-installatie voor de productie van koolstofdioxide-arme warmte door middel van elektriciteit in een hybride glasoven worden alleen de ingaande energiestromen gemeten.

§ 3.4.2. Verplichtingen voor de permanente opslag en het gebruik van koolstofdioxide en geavanceerde hernieuwbare brandstof

Artikel 7j

  • 1 De artikelen 7d tot en met 7h zijn niet van toepassing op een productie-installatie die waterstof produceert met behulp van elektrolyse met een directe aansluiting op een productie-installatie die elektriciteit produceert met behulp van windenergie of een productie-installatie die elektriciteit produceert uit zonlicht door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen.

  • 2 Het aantal kg verminderde broeikasgas dat in elk kalenderjaar voor subsidie in aanmerking komt bij een productie-installatie die waterstof produceert als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op basis van het aantal kWh waarvoor garanties van oorsprong zijn verstrekt die aantonen dat de producent met de hiervoor bedoelde productie-installatie in het betreffende kalenderjaar een hoeveelheid waterstof heeft geproduceerd met een directe aansluiting op een productie-installatie die elektriciteit produceert met behulp van windenergie of een productie-installatie die elektriciteit produceert uit zonlicht door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen.

Artikel 7k

  • 1 Dit artikel is van toepassing indien een subsidie-ontvanger met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat of gebruikt, waarbij gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide en van een basisinfrastructuur voor koolstofdioxide.

  • 2 De subsidie-ontvanger meet elke kalendermaand de hoeveelheid koolstofdioxide die wordt ingevoed in de basisinfrastructuur voor koolstofdioxide volgens de meetvoorwaarden, opgenomen in bijlage 9, en draagt er zorg voor dat deze uiterlijk twintig dagen na afloop van de kalendermaand aan de Minister wordt overgedragen.

  • 3 De meting, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan op de grens tussen de productie-installatie en de gedeelde voorzieningen van de basisinfrastructuur voor koolstofdioxide.

  • 4 De subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de meting, bedoeld in het tweede lid, plaatsvindt bij alle productie-installaties die aangesloten zijn op de basisinfrastructuur voor koolstofdioxide.

  • 5 Indien de subsidie-ontvanger met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat, stelt de Minister de hoeveelheid koolstofdioxide die voor subsidie in aanmerking komt per productie-installatie vast door de hoeveelheid koolstofdioxide die in de basisinfrastructuur voor koolstofdioxide permanent wordt opgeslagen te verdelen naar rato van de geleverde koolstofdioxide, uitgedrukt in 1.000 kg koolstofdioxide, over de productie-installaties die aangesloten zijn op de desbetreffende basisinfrastructuur voor koolstofdioxide.

  • 6 Indien er sprake is van meerdere productie-installaties met één aansluiting op een basisinfrastructuur voor koolstofdioxide en van meerdere subsidie-ontvangers wijzen de subsidie-ontvangers voor de meting, bedoeld in het tweede lid, tezamen één meetbedrijf aan.

  • 7 Indien een subsidie-ontvanger is aangesloten op een basisinfrastructuur voor koolstofdioxide waar zowel productie-installaties voor de afvang en de permanente opslag van koolstofdioxide als productie-installaties voor de afvang en het gebruik van koolstofdioxide zijn aangesloten, verstrekt hij uiterlijk tien dagen na afloop van de kalendermaand aan het meetbedrijf, bedoeld in het vijfde lid, een overzicht over welk deel van de totale hoeveelheid koolstofdioxide permanent is opgeslagen en welk deel van de productie nuttig is aangewend.

Artikel 7l

  • 1 Dit artikel is van toepassing indien een subsidie-ontvanger met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanente opslaat of gebruikt, waarbij gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport.

  • 2 De subsidie-ontvanger overlegt aan de Minister een verificatierapport dat betrekking heeft op het voorgaande kalenderjaar, van een verificateur als bedoeld in artikel 3, onderdeel 3, van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop het verificatierapport betrekking heeft.

  • 3 Voor het opstellen van het verificatierapport wordt gebruikgemaakt van een door de Minister beschikbaar gesteld middel.

  • 4 Indien de subsidie-ontvanger met de productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat, blijkt uit het verificatierapport dat de gemeten hoeveelheden koolstofdioxide, beschreven in het meetrapport, bedoeld in artikel 7g, permanent zijn opgeslagen.

  • 5 Indien de subsidie-ontvanger met de productie-installatie koolstofdioxide afvangt en gebruikt, blijkt uit het verificatierapport dat de gemeten hoeveelheden koolstofdioxide, beschreven in het meetrapport, bedoeld in artikel 7g, nuttig zijn aangewend.

Artikel 7m

  • 1 Dit artikel is van toepassing indien een subsidie-ontvanger met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat.

  • 2 De subsidie-ontvanger verzekert zich dat de hoeveelheid koolstofdioxide die permanent wordt opgeslagen wordt gemeten volgens de meetvoorwaarden, opgenomen in bijlage 9.

  • 3 De subsidie-ontvanger overlegt uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar de meetgegevens van de beheerder van de basisinfrastructuur voor koolstofdioxide over de hoeveelheid permanent opgeslagen koolstofdioxide aan de Minister.

  • 4 Indien er sprake is van een vloeibaar transport van koolstofdioxide waarbij koolstofdioxide van meerdere productie-installaties wordt gemengd, wijst de subsidie-ontvanger voor de meting, bedoeld in het tweede lid, één meetbedrijf aan.

  • 5 Indien er sprake is van een vloeibaar transport van koolstofdioxide, draagt de subsidie-ontvanger er zorg voor dat hij beschikt over transportdocumenten, waaruit sluitend de afleverlocatie en de afleverhoeveelheid van het transport door hem en derde partijen en de permanente opslag van koolstofdioxide blijkt.

Artikel 7n

  • 1 Dit artikel is van toepassing indien een subsidie-ontvanger met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en gebruikt.

  • 2 De subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de productie van koolstofdioxide nuttig wordt aangewend.

  • 3 De subsidie-ontvanger overlegt uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar de meetgegevens van de beheerder van de basisinfrastructuur voor koolstofdioxide over de hoeveelheid nuttig aangewende koolstofdioxide aan de Minister.

  • 4 Indien sprake is voor vloeibaar transport van koolstofdioxide, draagt de subsidie-ontvanger er zorg voor dat hij beschikt over transportdocumenten, waaruit sluitend de afleverlocatie en de afleverhoeveelheid van het transport door haar en derde partijen en de nuttige aanwending van koolstofdioxide blijkt.

Artikel 7o

  • 1 Dit artikel is van toepassing indien een subsidie-ontvanger met een productie-installatie geavanceerde hernieuwbare brandstof produceert.

  • 2 De hoeveelheid geavanceerde hernieuwbare brandstof die voor subsidie in aanmerking komt, wordt bepaald op basis van het register hernieuwbare energie vervoer.

  • 3 Uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar overlegt de subsidie-ontvanger aan de Minister:

    • a. de dubbeltellingsverklaringen, bedoeld in artikel 1 van het Besluit energie vervoer, behorend bij de geproduceerde hoeveelheid geavanceerde hernieuwbare brandstof;

    • b. de gegevens uit het register hernieuwbare energie vervoer, waaruit blijkt welke hoeveelheid geavanceerde hernieuwbare brandstof, omschreven in het meetrapport, bedoeld in artikel 7g, is geleverd in Nederland aan wegvoertuigen of binnenvaartschepen;

    • c. een overzicht waaruit per kalendermaand de hoeveelheid, aard en, in honderdsten van procenten nauwkeurig, de verhouding van de in de productie-installatie ingezette grondstoffen blijkt, gerapporteerd volgens de NTA 8003:2017 met gebruikmaking van het middel dat door de Minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 4 De subsidie-ontvanger mengt de geavanceerde hernieuwbare brandstof die in aanmerking komt voor subsidie, niet met andere brandstoffen die niet voor subsidie in aanmerking komen.

§ 4. Voorschotten

Artikel 8

  • 2 De Minister verrekent een tekort aan verstrekte maandelijkse bedragen of een tekort op het jaarlijkse bedrag, als bedoeld in artikel 68, tweede lid, van het besluit, door het te weinig betaalde bedrag aan het voorschot binnen zes weken na de datum van bijstelling van het voorschot aan de subsidie-ontvanger te verstrekken.

  • 3 De minister verrekent een in een kalenderjaar teveel aan verstrekte maandelijkse bedragen of een teveel op het verstrekte jaarlijkse bedrag als bedoeld in artikel 68, tweede lid, van het besluit, door het bedrag van het teveel betaalde voorschot geheel of deels terug te vorderen van de subsidie-ontvanger in het daaropvolgende kalenderjaar of kalenderjaren voor zoveel als nodig is om het teveel betaalde voorschot volledig te verrekenen, of door het teveel betaalde voorschot aan de subsidie-ontvanger in mindering te brengen op het eerst volgende te verstrekken maandelijkse bedrag of op het eerst volgende te verstrekken jaarlijkse bedrag en vervolgens op zoveel maandelijkse of jaarlijkse bedragen als nodig is om het teveel betaalde voorschot volledig te verrekenen.

  • 4 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger een teveel aan verstrekte maandelijkse bedragen of een teveel op het verstrekte jaarlijkse bedrag als bedoeld in artikel 68, tweede lid, van het besluit, tot het teveel betaalde bedrag volledig is verrekend, verrekenen door het bedrag van het teveel betaalde voorschot aan de subsidieontvanger in delen in mindering te brengen op de volgende te verstrekken maandelijkse bedragen of op de volgende te verstrekken jaarlijkse bedragen. Indien geen maandelijkse of jaarlijkse bedragen meer verschuldigd zijn, wordt een teveel betaald voorschot teruggevorderd.

  • 5 Indien toepassing is gegeven aan artikel 12, vierde lid, van het besluit, waarbij de productie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de in de subsidiebeschikking opgenomen maximale productie die voor subsidie in aanmerking komt en de productie die in voorkomend geval bij toepassing van artikel 15, derde lid, van het besluit bij de maximale productie wordt opgeteld, overschrijdt, verdeelt de Minister bij de bijstelling van een voorschot als bedoeld in het eerste lid, de productie die voor subsidie in aanmerking komt evenredig aan de productie die is ingevoed en de productie die niet is ingevoed.

Artikel 8a

  • 1 De productie, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, in verband met een beschikking op een aanvraag om subsidieverlening wordt verminderd met het aantal kWh dat is ingevoed op een elektriciteitsnet gedurende elke periode waarin de waarde voor elektriciteit negatief is.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft op een productie-installatie waarvan het nominaal geïnstalleerd vermogen voor elektriciteitsproductie per aansluiting op het elektriciteitsnet minder dan 200 kW bedraagt.

Artikel 9

  • 3 Indien de subsidieperiode start op een andere datum dan 1 januari of eindigt op een andere datum dan 31 december bedraagt voor het eerste jaar respectievelijk het laatste jaar van de periode waarover subsidie wordt verstrekt het maandelijkse of jaarlijkse bedrag een evenredig deel van het aantal maanden of van het jaar waarover het voorschot wordt verstrekt.

  • 4 De minister kan het maandelijkse of jaarlijkse bedrag herberekenen indien:

    • a. de subsidie-ontvanger een verzoek tot ontheffing als bedoeld in artikel 62, derde lid, van het besluit, indient;

    • b. de maandelijkse productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte, hernieuwbaar gas of de maandelijkse vermindering van broeikasgas gedurende ten minste twee maanden ten minste 50 procent zal achterblijven dan wel achter is gebleven ten opzichte van de in de beschikking tot voorschotverlening opgenomen maximum productie in kWh;

    • c. de minister na het begin van de voorschotverlening meer dan een maand geen productiegegevens heeft ontvangen over de betreffende productie-installatie;

    • d. de cumulatieve productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte, hernieuwbaar gas of de cumulatieve vermindering van broeikasgas in het betreffende kalenderjaar ten minste 20% zal achterblijven dan wel achter is gebleven ten opzichte van de in de beschikking tot voorschotverlening opgenomen maximum productie in kWh;

    • e. de subsidie-ontvanger een producent van geavanceerde hernieuwbare brandstof is als bedoeld in artikel 9.7.1.1 van de Wet milieubeheer; of

    • f. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 3, derde lid.

  • 5 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, ten eerste, kan de Minister van een lager basisbedrag uitgaan indien het rendement van de productie-installatie gedurende ten minste twee jaar structureel is achtergebleven ten opzichte van het in de beschikking tot voorschotverlening opgenomen rendement.

§ 5. Subsidievaststelling

Artikel 10

Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 5.

§ 6. Overige bepalingen

Artikel 11

  • 1 Voor de toepassing van artikel 3, eerste en tweede lid, van het besluit geldt dat geen sprake is van dezelfde productie-installatie wanneer:

    • a. het een productie-installatie op een andere locatie betreft;

    • b. het een productie-installatie met een andere opwekkingstechnologie betreft;

    • c. het een productie-installatie betreft die, zonder dat daarvoor een technische aanpassing nodig is, geschikt is voor permanente opslag van koolstofdioxide en voor gebruik van koolstofdioxide, voor die productie-installatie subsidie voor beide technologieën wordt aangevraagd gedurende dezelfde openstellingsperiode en bij het aanwijzen van de categorie productie-installaties op grond van artikel 2 van het besluit is bepaald dat het combineren van beide technologieën mogelijk is.

  • 2 Onverminderd het eerste lid geldt voor de toepassing van artikel 3, eerste en tweede lid, van het besluit dat geen sprake is van dezelfde productie-installatie wanneer het een productie-installatie betreft waarvan het vermogen meer dan 20% afwijkt ten opzichte van het vermogen van een productie-installatie waarvoor eerder een beschikking tot subsidieverlening is verstrekt, indien de beschikking tot subsidieverlening voor 1 juli 2011 is ingetrokken of de subsidie voor 1 juli 2011 is vastgesteld.

Artikel 12

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt bij een afvalverbrandingsinstallatie onder ingrijpende uitbreiding verstaan een uitbreiding met tenminste een nieuwe verbrandingsoven met bijbehorende ketel en een rookgasreiniginginstallatie.

Artikel 13

Artikel 14

  • 7 Bij de toepassing van het zesde lid is artikel 7 van toepassing op de vaste biomassa die wordt gebruikt voor de productie van de biomassa uit bioraffinage, bedoeld in het zesde lid.

Artikel 14a

  • 2 Bij de toepassing van de artikelen 15, derde lid, 23, derde lid, 32, derde lid, 40, derde lid, 48, derde lid, 55, derde lid, 55j, derde lid of 55q derde lid, van het besluit bedraagt het aantal kWh of aantal kg verminderde broeikasgas dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt, indien de subsidieperiode start op een andere datum dan 1 januari voor het eerste jaar waarover subsidie wordt verstrekt, een evenredig deel van het aantal maanden of van het jaar waarover subsidie wordt verstrekt.

Artikel 14b

Productie-installaties, met uitzondering van productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, waarvoor subsidie is verstrekt op grond van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2009, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2010, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2011, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013 en de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014, worden met ingang van 1 januari 2015 aangewezen als productie-installaties als bedoeld in de artikelen 15, vierde lid, 32, vierde lid, of 48, vierde lid, van het besluit, met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in de artikel 15, vierde lid, 32, vierde lid, of 48, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.

Artikel 14c

De vermindering van de productie die op grond van artikel 8a wordt toegepast, wordt tevens toegepast op het aantal kWh dat jaarlijks voor subsidie in aanmerking komt, bedoeld in artikel 15, eerste lid, artikel 23, eerste lid, artikel 48, eerste lid en artikel 55 eerste lid, van het besluit.

Artikel 14d

Op een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2 van de Regeling windenergie op zee 2015 blijft artikel 2 van deze regeling van toepassing zoals dat luidde op het tijdstip van indienen van die aanvraag.

Artikel 14e

  • 1 Indien een subsidie die op grond van het besluit wordt verleend, staatssteun bevat die door het milieu – en energiesteunkader wordt gerechtvaardigd, maakt de minister binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de gegevens, bedoeld in paragraaf 3.1.2.4, onderdeel 58, onderdeel (a), van het milieu- en energiesteunkader, bekend, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 100.000.

  • 2 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, blijven voor ten minste tien jaar openbaar beschikbaar.

§ 7. Slotbepalingen

Artikel 14g

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid, kan een subsidieontvanger als bedoeld in dat lid tevens ook een combinatie toepassen van artikel 7, derde, vierde en vijfde lid, waarbij het vierde en vijfde lid van dat artikel luiden zoals ze luidden voor inwerkingtreding van de Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 13 juli 2023, nr. WJZ/ 26784474, tot wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie in verband met terugvorderen voorschotten, meetellen uren met negatieve elektriciteitsprijs en enkele andere wijzigingen (Stct. 2023, nummer 20349).

Artikel 14h

  • 1 Op beschikkingen tot subsidieverlening die zijn afgegeven op aanvragen voor subsidie die zijn ontvangen voor inwerkingtreding van de Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 21 april 2022, tot wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie in verband met wijzigingen in aan te leveren gegevens en enkele andere wijzigingen (Stct. 2022, 11413) blijft artikel 3, negende lid, van toepassing zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van die regeling.

  • 2 Op beschikkingen tot subsidieverlening die zijn afgegeven op aanvragen voor subsidie die zijn ontvangen voor inwerkingtreding van de Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 21 april 2022, tot wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie in verband met wijzigingen in aan te leveren gegevens en enkele andere wijzigingen (Stct. 2022, 11413), is artikel 7g, tweede en derde lid, is niet van toepassing.

  • 3 Op beschikkingen tot subsidieverlening die zijn afgegeven op aanvragen voor subsidie die zijn ontvangen voor inwerkingtreding van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2023 zijn de artikelen 3, zevende lid, 7, vierde, vijfde en zesde lid, en 8a van toepassing zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van de Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 13 juli 2023, nr. WJZ/ 26784474, tot wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie in verband met terugvorderen voorschotten, meetellen uren met negatieve elektriciteitsprijs en enkele andere wijzigingen (Stct. 2023, nummer 20349).

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als: Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem, Dokter van Deenweg 108, 8025 BK Zwolle.

Den Haag, 28 februari 2008

De

Minister

van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Bijlage 1. behorende bij artikel 3, derde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie

[Vervallen per 01-09-2023]

Bijlage 2. behorende bij artikel 6, eerste lid, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

[Vervallen per 27-02-2016]

Bijlage 3. behorende bij artikel 7, vierde lid, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

[Vervallen per 27-02-2016]

Bijlage 4. , behorende bij artikel 7 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

[Vervallen per 01-01-2019]

Bijlage 5. behorende bij artikel 10 van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie

Vaststellingsformulier

Dit formulier is te vinden op www.rvo.nl/sde

 

Dit formulier is verstrekt door en moet worden ingediend bij:

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Postbus 10073

8000 GB Zwolle

T 088 042 42 42

 

Bezoekadres

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Hanzelaan 310

8017 JK Zwolle.

Toelichting

Dit formulier is bedoeld om een verzoek in te dienen tot vaststelling van de subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie aan het eind van de subsidieperiode.

Waar u schrijfruimte tekort komt, mag u een bijlage toevoegen.

1. Gegevens aanvrager

a. Naam organisatie1:

 

b. Ondernemingsvorm2:

 

c. Vertegenwoordigd door:

 

d. Functie:

 

e. Adres:

 

f. Postcode en plaats:

 

g. Postbusnummer:

 

h. Postcode en plaats:

 

i. Land:

 

j. Telefoonnummer:

 

k. E-mailadres:

 

1 Indien u een particulier bent vult u hier uw volledige naam in. Vraag 1b t/m 1d slaat u dan over.

2 Naamloze vennootschap, maatschap, besloten vennootschap, commanditaire vennootschap, coöperatieve vereniging, onderlinge waarborgmaatschappij, vereniging, stichting, Europees economisch samenwerkingsverband, eenmanszaak.

2. Gegevens contactpersoon (indien afwijkend van onder 1 ingevulde gegevens)

a. Naam organisatie:

 

n. Naam contactpersoon:

 

c. Functie:

 

d. Adres:

 

e. Postcode en plaats:

 

f. Land:

 

g. Telefoonnummer(s):

 

h. E-mailadres:

 

3. Dossiergegevens

a. Kenmerk subsidietoezegging:

 

b. EAN-code van het aansluitpunt3:

□□□□□□□□□□□□□□□□□□

3 Dit dient dezelfde code te zijn als de code waarop garanties van oorsprong of certificaten worden geregistreerd of het hernieuwbare gas of de hernieuwbare warmte wordt gemeten.

4. Rekeninggegevens

a. Naam rekeninghouder:

 

b. Postcode en plaats:

 

c IBAN:

NL□□ □□□□ □□□□□□□□□□

d. BIC-code:

□□□□ NL □□

5. Wijzigingen

Zijn er ten opzichte van de bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland opgegeven gegevens wijzigingen opgetreden op de volgende punten?

Opgesteld vermogen van de installatie:

O nee

O ja, namelijk:

   

Ten aanzien van het eigendom van de installatie

O nee

O ja, namelijk:

   

Ten aanzien van de brandstoffenmix

O nee

O ja, namelijk:

   

Overige essentiële wijzigingen

O nee

O ja, namelijk:

   

U dient er hier echter rekening mee te houden dat u in uw aanvraagformulier hebt verklaard, door deze te ondertekenen, dat u Rijksdienst voor Ondernemend Nederland onverwijld schriftelijk melding zal doen van essentiële wijzigingen: gewijzigde datum van ingebruikname, gewijzigde aanvangsdatum van subsidieperiode, uitbedrijfname, renovatie en uitbreiding, langdurige stilstand, indien van toepassing ingrijpende wijzigingen van de brandstofmix, wijzigingen van de technische specificatie van de installatie, et cetera en daarnaast van wijzigingen in de gegevens van de aanvrager en de steunsituatie.

6. Algemene informatie

Is voor de aanvrager surseance van betaling aangevraagd?

O nee

O ja, namelijk op:

...-...-..... (dd-mm-jj)

     

Is voor de aanvrager faillissement aangevraagd?

O nee

O ja, namelijk op:

...-...-..... (dd-mm-jj)

     

Is voor de aanvrager een verzoek ingediend voor de schuldsaneringregeling natuurlijke personen?

O nee

O ja, namelijk op:

...-...-..... (dd-mm-jj)

     

Zijn er subsidies of fiscale faciliteiten voor het project verstrekt?

O nee

O ja, namelijk

 
 

Naam regeling:

 
 

Voor een bedrag van:

 
 

Verstrekt op:

...-...-..... (dd-mm-jj)

U dient er hier echter rekening mee te houden dat u in uw aanvraagformulier hebt verklaard, door deze te ondertekenen, dat u Rijksdienst voor Ondernemend Nederland onverwijld schriftelijk melding zal doen van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surséance van betaling of tot verzoek faillietverklaring of wanneer een verzoek is ingediend voor de schuldsaneringregeling natuurlijke personen of andere zaken die van invloed zijn op de subsidieverstrekking.

7. Opmerkingen

Zijn er nog andere gegevens, die voor de aanvraag om vaststelling van belang kunnen zijn?

O nee

O ja, namelijk:

 

8. Ondertekening

Dit formulier moet worden ondertekend door de aanvrager. Indien dit formulier wordt ondertekend door een ander dan de aanvrager moet een machtiging van de aanvrager worden bijgevoegd.

Aldus naar waarheid ingevuld,

Naam ondertekenaar:

 

Plaats:

 

Datum:

 

Handtekening:

 

Bij dit formulier voor aanvraag om vaststelling moet u de volgende bijlageneen machtiging meesturen indien dit formulier is ondertekend door een ander dan de aanvrager.

Controleer voordat u de aanvraag verstuurt of:

  • het formulier volledig is ingevuld;

  • het formulier is ondertekend met een originele handtekening;

  • alle bijlagen zijn bijgevoegd.

Bijlage 6. behorende bij artikel 7e, eerste lid van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

[Vervallen per 01-01-2015]

Bijlage 7. behorende bij artikel 2, tweede lid, onder d, van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie

[Vervallen per 19-09-2018]

Bijlage 8. behorende bij artikel 7d van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie

Verzoek tot oordeel omtrent geschiktheid

Verzoek tot oordeel omtrent de geschiktheid van een productie-installatie voor:

  • de opwekking van koolstofdioxide-arme warmte en mededeling van meetgegevens van koolstofdioxide-arme warmte;

  • de productie van waterstof en mededeling van meetgegevens van waterstof;

  • de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide en mededeling van meetgegevens van de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide;

  • de afvang en het gebruik van koolstofdioxide en mededeling van meetgegevens van de afvang en het gebruik van koolstofdioxide;

  • de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof voor transport en mededeling van meetgegevens van geavanceerde hernieuwbare brandstof;

de productie van koolstofdioxide-arme warmte door middel van elektriciteit in een hybride glasoven.

Toelichting

Met dit formulier verklaart u:

  • koolstofdioxide-arme warmte op te wekken of waterstof te produceren of koolstofdioxide af te vangen en permanent op te slaan of koolstofdioxide af te vangen en te gebruiken of geavanceerde hernieuwbare brandstof te produceren; en

  • verzoekt u het toegelaten meetbedrijf vast te stellen of uw productie-installatie geschikt is voor de opwekking van koolstofdioxide-arme warmte of de productie van waterstof of het afvangen en permanent opslaan van koolstofdioxide of het afvangen en gebruiken van koolstofdioxide of de productie van geavanceerde brandstof voor transport en of uw meetinrichting geschikt is voor de meting van elektriciteit, koolstofdioxide-arme warmte, waterstof, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof; en

  • verzoekt u het toegelaten meetbedrijf de meetgegevens met betrekking tot de door u geproduceerde koolstofdioxide-arme warmte of waterstof of geavanceerde hernieuwbare brandstof of de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of de afvang en het gebruik van koolstofdioxide of de gebruikte elektriciteit voor de productie van koolstofdioxide-arme warmte door middel van elektriciteit in een hybride glasoven als zodanig mede te delen aan de Minister voor Klimaat en Energie.

Dit formulier dient te allen tijde volledig, juist en ondertekend door zowel producent als meetbedrijf en – voor zover van toepassing – voorzien van de noodzakelijke bijlage(n) te worden ingediend.

Indien zich meerdere productie-installaties achter één aansluiting bevinden, dient u tevens een systeemgrens van de productie-installaties te bepalen. Deze systeemgrens kan meerdere productie-eenheden omvatten.

1. Gegevens producent

  • a. Tenaamstelling installatie:..........

  • b. Contactpersoon:..........

  • c. Adres:..........

  • d. Postcode:..........

  • e. Plaats:..........

  • f. Telefoonnummer:..........

  • g. E-mailadres contactpersoon:..........

  • h. BSN-nummer.......... of KvK-nummer:..........

Factuurgegevens:

  • i. Naam contactpersoon:..........

  • j. E-mailadres:..........

  • k. Referentienummer factuur:..........

2. Correspondentieadres:

  • a. Bedrijfsnaam:..........

  • b. Contactpersoon:..........

  • c. Adres:..........

  • d. Postcode:..........

  • e. Plaats:..........

  • f. Telefoonnummer:..........

  • g. E-mailadres contactpersoon:..........

3. Gegevens productie-installatie

  • a. Adres installatie:..........

  • b. Postcode:..........

  • c. Plaats:..........

  • d. ean-code van productie-installatie:..........

  • e. Projectnummer SDEK-beschikking: SDEK..........

4. Typegegevens productie-installatie

Kruis aan om wat voor soort installatie het gaat bij deze aanvraag. Er is slechts één antwoord mogelijk.

  • a. De aanvraag betreft een productie-installatie voor opwekking van koolstofdioxide-arme warmte door middel van:

    • ○. geothermie (systeemgrens incl. warmtepomp)

    • ○. daglichtkas (incl. warmtepomp)

    • ○. thermische energie uit oppervlaktewater (systeemgrens incl. warmtepomp)

    • ○. thermische energie uit afval- of drinkwater (systeemgrens incl. warmtepomp)

    • ○. elektrische boiler

    • ○. warmtepompen

    • ○. restwarmte

    • ○. fotovoltaïsch-thermische panelen (inclusief warmtepomp)

    • ○. hybride glasoven

  • b. De aanvraag betreft een productie-installatie voor:

    • ○. de productie van waterstof

    • ○. de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide

    • ○. de afvang en het gebruik van koolstofdioxide

    • ○. de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof

  • c. Datum waarop de installatie in gebruik is/wordt genomen:..........

  • d. Ingangsdatum van uw inschrijving:..........

  • e. Vermogen of capaciteit van de installatie:..........

5. Algemene verklaring

U verklaart door het invullen en ondertekenen van dit formulier:

  • a. Dat de in dit formulier bedoelde installatie voorzien is van (een) meter(s) die voldoe(t)(n) aan de meetvoorwaarden in de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie, dat door het toegelaten meetbedrijf, in het geval van de productie van koolstofdioxide-arme warmte, de nuttige warmte eenduidig kan worden gemeten, dan wel uit een combinatie van metingen eenduidig kan worden berekend;

  • b. Dat u te allen tijde zult meewerken aan door het meetbedrijf uit te voeren controles van de in dit formulier bedoelde installatie en de bijbehorende meter(s), voor zover deze controles betrekking hebben op dit verzoek om een oordeel omtrent de geschiktheid van een productie-installatie voor de opwekking van koolstofdioxide-arme warmte, de productie van waterstof, het afvangen en permanent opslaan van koolstofdioxide, het afvangen en gebruik van koolstofdioxide en de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof en mededeling van meetgegevens omtrent koolstofdioxide-arme warmte, waterstof, koolstofdioxide, geavanceerde hernieuwbare brandstof of de gebruikte elektriciteit;

  • c. Dat u, in het geval dat één van de zaken zoals door u aangegeven bij de vragen 2, 3, 4 of 5 verandert, hiervan vooraf melding maakt door dit formulier opnieuw in te vullen en te doen toekomen aan het meetbedrijf;

  • d. Dat u deze verklaring naar waarheid heeft ingevuld.

6. Ondertekening aanvrager (producent)

Plaats:..........

Datum:..........

Handtekening aanvrager:..........

Let op! Maak een kopie van deze ingevulde verklaring voor eigen gebruik.

Ruimte voor opmerkingen producent:

7. Ondertekening meetbedrijf

Plaats:..........

Datum:..........

Naam meetbedrijf:..........

Handtekening meetbedrijf:..........

Ruimte voor opmerkingen meetbedrijf:

Bijlage 9. behorende bij de artikelen 7e, 7f en 7k van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie

Meetvoorwaarden voor productie-installaties

1. Definities

  • 1.1 Meten: het vaststellen en registreren van de hoeveelheid energie, waterstof, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof die over een kalendermaand de systeemgrens van de productie-installatie is gepasseerd.

  • 1.2 Meetgegeven: het resultaat van het meten van energie, waterstof, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof. Indien dit op meer dan één punt op de systeemgrens wordt gemeten, zullen er hiervoor ook meer meetgegevens zijn.

  • 1.3 Bemetering: het geheel van alle meetinrichtingen en systemen voor dataopslag en datatransmissie dat nodig is om de energie, waterstof, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof die de systeemgrens van de productie-installatie passeert, te meten en te waarborgen.

  • 1.4 Meetinrichting: het totaal van onderling samenhangende meters en meetmiddelen die nodig zijn om een hoeveelheid energie, waterstof, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof te meten.

  • 1.5 Meter: een toestel dat één parameter meet, nodig voor het vaststellen van de hoeveelheid energie, waterstof, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof.

  • 1.6 Meetmiddel: een onderdeel van de meetinrichting, nodig voor het meten, anders dan een meter.

  • 1.7 richtlijn 2014/32: richtlijn 2014/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van meetinstrumenten (PbEU 2014 L 96).

  • 1.8 Validatie: plausibiliteitscheck op gemeten waarden op basis van verwachte meetdata ten opzichte van gemeten meetdata.

2. Algemene eisen

Meetprotocol

  • 2.1 Het meetprotocol van de productie-installatie bevat ten minste de volgende elementen:

    • a. beschrijving van de verschillende componenten van de productie-installatie, inclusief de verschillende hulpinstallaties;

    • b. beschrijving en schets van de systeemgrenzen van de productie-installatie zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3;

    • c. beschrijving en schets van de bemetering van de productie-installatie;

    • d. beschrijving van de meters en meetmiddelen van elk van de meetinrichtingen;

    • e. beschrijving van het onderhoud van elk van de meetinrichtingen;

    • f. beschrijving van de apparatuur voor de opslag en de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • g. beschrijving van de onnauwkeurigheid van elk van de meetinrichtingen;

    • h. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de metingen;

    • i. beschrijving van de wijze van reparatie van meetgegevens en alternatieve meetmethoden in geval van storing van de meetinrichting;

    • j. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • k. beschrijving van de frequentie van ijking van elk van de meetinrichtingen;

    • l. voor koolstofdioxide-arme warmte: beschrijving van de toepassing en de bepaling van de geaggregeerde hoeveelheid nuttig aangewende warmte;

    • m. beschrijving van de methode voor de validatie van meetgegevens.

    • n. voor koolstofdioxide: een analyse van de potentiële situaties van afblazen, zoals om onderhoudsredenen en in geval van noodsituaties;

    • o. voor koolstofdioxide: een omschrijving van een goed gedocumenteerde methode ter berekening van de hoeveelheid koolstofdioxide die wordt afgeblazen;

    • p. voor koolstofdioxide: een geschikte methode voor de berekening van de hoeveelheid weggelekte koolstofdioxide bij lekkage-incidenten en gebaseerd op de richtsnoeren voor beste praktijken van de sector, onder meer met gebruikmaking van verschillen qua temperatuur- en drukgegevens in vergelijking met druk- en temperatuurwaarden in het geval van een intact netwerk.

Administratie

  • 2.2 Bij het meetprotocol behoort een administratie waarin per meetinrichting de volgende gegevens worden geregistreerd:

    • a. fabricaat, type, fabrieksnummer en bouwjaar van de geïnstalleerde meetinrichtingen, meters en meetmiddelen;

    • b. kalibratiecertificaten van de meetinrichting en de meters en meetmiddelen daarvan;

    • c. het jaar waarin de meetinrichting is geïnstalleerd dan wel voor het laatst is gereviseerd;

    • d. het soort zegel waarmee de meetinrichting is verzegeld, dan wel de wijze van borging die voor de meetinrichting is aangebracht;

    • e. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is gecontroleerd;

    • f. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is geijkt;

    • g. de resultaten van de aan de meetinrichting uitgevoerde controles en ijkingen;

    • h. een overzicht van de functionarissen die bevoegd zijn metingen uit te voeren en meetinrichtingen te onderhouden respectievelijk te beheren. Aanvullend geldt voor koolstofdioxide-arme warmte norm NEN-EN 1434-2:2015+A1:2018. De producent is verantwoordelijk voor het actueel houden van deze administratie.

Onzekerheid

  • 2.3 De onzekerheid van een meetgegeven wordt berekend uit de onnauwkeurigheden van de afzonderlijke meetinrichtingen op de wijze als beschreven in de ‘Guide to the expression of uncertainty in measurement’ (ISO/IEC Guide 98-3:2008).

Meetrapport

  • 2.4 Het meetrapport bevat een overzicht per maand van de gemeten hoeveelheden geleverde waterstof, netto nuttige aangewende koolstofdioxide-arme warmte, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof of gebruikte elektriciteit voor de productie van koolstofdioxide-arme warmte in een hybride glasoven die de systeemgrens van de productie-installatie is gepasseerd.

  • 2.5 Het meetrapport bevat voor een productie-installatie voor koolstofdioxide-arme warmte tenminste de meetgegevens van in- en uitgaande warmtestromen en in aanvulling daarop het aantal draaiuren.

  • 2.6 Het meetrapport bevat een overzicht van de in de productie installatie over de meetperiode ingezette energiedragers, gerapporteerd op zodanige wijze dat de energetische verhouding tussen de verschillende energiedragers vastgesteld kan worden.

  • 2.7 In het meetrapport wordt tevens vermeld, voor zover van toepassing:

    • a. storingen van meetinrichtingen en daarmee samenhangende reparatie van meetgegevens;

    • b. storingen in andere onderdelen van de bemetering en de gevolgen daarvan voor de betrouwbaarheid van de meetgegevens

    • c. dat meetgegevens door middel van alternatieve meting zijn bepaald;

    • d. correctie van meetgegevens, en

    • e. wijzigingen in installatie, bemetering en andere omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het bepalen van de hoeveelheid subsidiabele productie.

  • 2.8 Het meetrapport bevat voorts een verklaring dat de meetgegevens tot stand zijn gekomen door onverkorte toepassing van het meetprotocol en een verklaring dat er geen wijzigingen zijn aangebracht aan de installatie.

  • 2.9 Het meetrapport bevat een overzicht van lekkage-incidenten en, indien van toepassing, een berekening van de hoeveelheid weggelekte koolstofdioxide.

  • 2.10 Het meetrapport bevat een berekening van de hoeveelheid koolstofdioxide die wordt afgeblazen.

Storingen

  • 2.11 De meetgegevens van een meetinrichting, die door een storing niet langer functioneert of niet langer voldoet aan de gestelde meeteisen, mogen voor een periode van maximaal vier werkdagen nadat de storing is opgemerkt worden berekend uit controlemetingen.

  • 2.12 Indien de storing niet binnen vier werkdagen verholpen is, kan de producent meten volgens de in hoofdstuk 5 beschreven methode en procedure.

  • 2.13 Indien een storing is opgetreden, wordt dit vermeld in het meetrapport over de desbetreffende kalendermaand. Hierbij wordt aangegeven welke meetgegevens het betreft en op welke wijze de reparatie is aangebracht.

Correcties

  • 2.14 Een correctie op meetgegevens dient uiterlijk binnen twaalf maanden nadat deze zijn gerapporteerd te worden doorgevoerd.

  • 2.15 Geconstateerde meetfouten en correcties worden gemeld aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat.

Eisen aan meetinrichtingen en meters

  • 2.16 Het meten van de hoeveelheden energie, waterstof, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof geschiedt volgens algemeen geaccepteerde comptabele meetinrichtingen.

  • 2.17 Voor zover een meetinrichting of meter onder de Metrologiewet valt, zijn deze meetvoorwaarden niet van toepassing ten aanzien van het (de) onderwerp(en) dat (die) voor die meetinrichting of meter in de Metrologiewet word(t)(en) geregeld.

  • 2.18 Voor zover een meetinrichting of meter onder de Metrologiewet valt, voldoen de meters en meetmiddelen aan de eisen die voor die meters en meetmiddelen zijn vastgesteld bij of krachtens de Metrologiewet en de overeenstemming met die eisen is vastgesteld overeenkomstig de voorschriften daaromtrent op grond van de Metrologiewet.

  • 2.19 De capaciteit, het ontwerp en de aanleg van de meetinrichtingen is in overeenstemming met de maximale hoeveelheden warmte, waterstof en geavanceerde hernieuwbare brandstof die de productie-installatie kan consumeren respectievelijk produceren of de maximale hoeveelheden koolstofdioxide die de productie-installatie kan afvangen.

  • 2.20 Plaatsing van de meters voldoet aan de plaatsingsvoorschriften die onderdeel uitmaken van de genoemde normen en aangevuld met de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant van de meter of meetmiddel.

  • 2.21 Elk van de meters en de meetmiddelen is geborgd dan wel verzegeld. De borging is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed, zonder dat dit duidelijk gesignaleerd wordt. De verzegeling is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed zonder de verzegeling zichtbaar te verbreken.

  • 2.22 De meetinrichting wordt zodanig onderhouden dat deze voortdurend aan deze meetvoorwaarden voldoet.

3. Systeemgrens

  • 3.1 De systeemgrens omsluit één productie-installatie.

  • 3.2 Op de systeemgrens van een productie-installatie voor koolstofdioxide-arme warmte worden alle vormen van energie-input en energie-output gemeten, zodat een energiebalans gemaakt kan worden en de nuttig aangewende warmte bepaald kan worden.

  • 3.3 Alle onderdelen van de productie-installatie bevinden zich binnen de systeemgrens.

  • 3.4 Niet aan de productie-installatie gerelateerde systemen die warmte opwekken vallen buiten de systeemgrens.

  • 3.5 De consumptie van energie van systemen die zich binnen de systeemgrens bevinden, wordt niet gemeten.

  • 3.6 Voor de productie-installatie wordt een schema opgesteld met daarop aangegeven de systeemgrens, de energie- of productstromen die de systeemgrens passeren en de meetinrichtingen die zich op de systeemgrens van de productie-installatie bevinden.

4. Nauwkeurigheidseisen aan meetinrichtingen en meters

Warmte

  • 4.1 De hoeveelheid warmte, getransporteerd als warm water wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan artikel 8a van de Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten, met een nauwkeurigheidsklasse 1 als omschreven in de bijlage VI van de richtlijn meetinstrumenten, ofwel een samengestelde meetinrichting die aantoonbaar aan de normstelling voldoet. De maximale relatieve afwijking (MPE) in het debietdeel over het praktische meetbereik is niet meer dan 3,5%. Als de MPE groter is, wordt een afslag gehanteerd. De gerapporteerde warmtemetingen worden dan vermenigvuldigd met een factor (100%-(X%-3,5%)) met daarin X% de waarde van de MPE van meer dan 3,5%.

  • 4.2 De hoeveelheid warmte, getransporteerd als stoom en indien van toepassing verminderd met retourcondensaat, wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan norm NEN-EN-ISO 5167-1:2003 of aan een vergelijkbare norm. Voor een stoomdebiet van 50% tot 100% van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 2% van de volle schaal van de meetinrichting. Voor een stoomdebiet van minder dan 50% van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 4% van de meetwaarde. De temperatuur wordt gemeten met een weerstandsthermometer die voldoet aan norm IEC-60751, nauwkeurigheidsklasse B, een thermokoppel die voldoet aan norm NEN-EN-IEC 60584-1:2013 en NEN-EN-IEC 60584-3:2008, nauwkeurigheidsklasse 2, of een meter die voldoet aan een vergelijkbare norm.

Inputstromen

  • 4.3 Wanneer er sprake is van meerdere inputstromen, dan wordt iedere energiedrager die in de productie-installatie wordt verbruikt afzonderlijk gemeten.

  • 4.4 Het volume aardgas of een ander gas wordt gemeten en naar normaalcondities herleid met een meetinrichting waarvan de nauwkeurigheid minimaal voldoet aan Bijlage IV van richtlijn 2014/32/EU, klasse 1,5 van de gasmeters.

  • 4.5 De hoeveelheid vloeibare brandstof wordt gemeten door middel van een meetinrichting die voldoet aan artikel 9 van de Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten, waarbij de eisen gelden voor nauwkeurigheidsklasse 1.0, bedoeld in bijlage VII van richtlijn 2014/32/EU.

  • 4.6 De hoeveelheid andere brandstof wordt bepaald volgens een algemeen geaccepteerde comptabele meting, met een maximaal toelaatbare afwijking van 1,0%.

Bagatelbepaling

  • 4.7 Voor ten hoogste 2,5% van de in totaal gemeten hoeveelheid koolstofdioxide-arme warmte, kunnen de maximaal toelaatbare afwijkingen ten hoogste tweemaal zoveel bedragen als de volgens de voorgaande bepalingen van dit hoofdstuk voorgeschreven maximaal toelaatbare afwijkingen.

Koolstofdioxide

  • 4.8 Het volume gas in ton koolstofdioxide wordt gemeten met een meetinrichting waarvan de nauwkeurigheid minimaal voldoet aan Bijlage IV van richtlijn 2014/32/EU, klasse 1,5 van de gasmeters.

  • 4.9 Voor metingen toont aan de hand van een foutenbeschouwing aan wat de meetonzekerheid is. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de leverancierspecificaties.

  • 4.10 De totale meetonzekerheid over de hoeveelheid koolstofdioxide is maximaal 2,5%.

  • 4.11 Overschrijding van de maximale meetonzekerheid tot 2 maal toe is toegestaan. Hierbij wordt het surplus in onzekerheid in mindering gebracht op de gemeten hoeveelheid.

  • 4.12 Ten behoeve van de gashoeveelheidsbepaling wordt een compressibiliteitsfactor bepaald worden. In geval van een meting kunnen aanvullende eisen worden gesteld. De compressibiliteitsfactor vervalt als er alleen sprake is van een waterflowmeting en bij een massameter.

  • 4.13 Afschattingen van de compressibiliteit die niet leiden tot een overschatting van de hoeveelheid kunnen, mits gemotiveerd in het meetprotocol, gemaakt worden.

Waterstof

  • 4.14 Producenten tonen aan de hand van een foutenbeschouwing aan wat de meetonzekerheid is. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de leverancierspecificaties.

  • 4.15 De onzekerheid in de bepaling van de producthoeveelheid die afgeleverd wordt, kan afhankelijk van de klasse-indeling op basis van de flowcapaciteit een bepaald maximum hebben zoals genoemd in tabel 1.

    Tabel 1

    Klasse_Qn° (m3n/h)

    uE° (%, 95%BI)

     

    4

    Qn<40

    5,3

    3

    40≤Qn< 200

    3,2

    2

    200≤Qn≤ 1.200

    1,3

    1

    Qn>1200

    1,0

    Qn° = flowcapaciteit; uE° = maximale onzekerheid in producthoeveelheid

  • 4.16 Overschrijding van de maximale onzekerheid tot tweemaal toe is mogeljk. Hierbij wordt het surplus in onzekerheid in mindering gebracht op de gemeten producthoeveelheid.

  • 4.17 Ten behoeve van de producthoeveelheidsbepaling wordt een compressibiliteitsfactor bepaald.

  • 4.18 Afschattingen van de compressibiliteit die niet leiden tot een overschatting van de producthoeveelheid kunnen, mits gemotiveerd in het meetprotocol, gemaakt worden.

Geavanceerde hernieuwbare brandstof

  • 4.19 Het volume in liters bij een temperatuur van 15 °C wordt gemeten met een meetinrichting waarvan de nauwkeurigheid minimaal voldoet aan Bijlage VII van richtlijn 2014/32/EU, klasse 1,0 van de meetinstallaties voor de continue en dynamische meting van hoeveelheden andere vloeistoffen dan water.

  • 4.20 Alle overige bepalingen uit bijlage VII van richtlijn 2014/32/EU zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.21 Het gemeten volume in liters brandstof wordt omgerekend naar GJ of kWh.

Productie van koolstofdioxide-arme warmte door middel van elektriciteit in een hybride glasoven

  • 4.22. De productie wordt gemeten met (een) meter(s) die voldoe(t)(n) aan de criteria gesteld in de Meetcode Elektriciteit.

  • 4.23 Alle hoeveelheden elektriciteit worden bepaald met een meetinrichting die voldoet aan de bepalingen met betrekking tot de nauwkeurigheidseisen die de Meetcode Elektriciteit stelt voor een meetinrichting op een aansluiting.

5. Alternatieve meting

  • 5.1 De producent kan een meetgegeven via een alternatieve meting bepalen, indien meten met meetinrichtingen als bedoeld in hoofdstuk 4 niet mogelijk is omdat:

    • a. geen goede meting mogelijk is van de energie- of producthoeveelheid;

    • b. het plaatsen van een meetinrichting tot aantasting van de veiligheid van de installatie zou leiden;

    • c. het plaatsen of verbeteren van een meetinrichting tot onevenredig hoge kosten zou leiden;

    • d. een meetinrichting in storing is geraakt als bedoeld onder 2.9 tot en met 2.11; of

    • e. ontheffing is verkregen van de Minister van Economische Zaken en Klimaat om een alternatieve meting te hanteren.

  • 5.2 De alternatieve meting voldoet aan de hieronder genoemde voorwaarden.

  • 5.3 De producent verstrekt in het meetprotocol een uitvoerige motivatie voor het afwijken van hoofdstuk 4, waarin tenminste wordt opgenomen:

    • a. een beschrijving van de technische onmogelijkheid om hoofdstuk 4 toe te passen;

    • b. de overwegingen omtrent de veiligheid van de installatie op grond waarvan hoofdstuk 4 niet toegepast kan worden;

    • c. een onderbouwde raming van de kosten die het aanpassen van de betrokken meetinrichting aan het toepassen van hoofdstuk 4 zouden vergen;

    • d. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van hoofdstuk 4 bereikt zou zijn;

    • e. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van de alternatieve meting bereikt zal worden.

  • 5.4 De wijze van het bepalen van de meetgegevens door middel van alternatieve meting wordt nauwkeurig vastgelegd in het meetprotocol voor de productie-installatie en wordt voorafgaand aan de toepassing daarvan goedgekeurd door een gecertificeerd meetbedrijf.

  • 5.5 De alternatieve meting gebruikt geen kentallen of andere gegevens die het meten van de daadwerkelijke hoeveelheid energie, waterstof of koolstofdioxide beïnvloeden.

  • 5.6 De onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, is in beginsel gelijk aan of lager dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist.

  • 5.7 Indien de onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, hoger is dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist, wordt het opgegeven meetgegeven als volgt gecorrigeerd:

    • a. voor warmte die aan de productie-installatie wordt toegevoerd: de meetwaarde wordt vermeerderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid en

    • b. voor koolstofdioxide-arme warmte die de productie-installatie produceert: de meetwaarde wordt verminderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid.

  • 5.8 De wijze waarop de correctie volgens 5.7 wordt aangebracht, wordt beschreven in het meetprotocol.

  • 5.9 Zowel het oorspronkelijke meetgegeven als het meetgegeven na de correctie volgens 5.7 wordt in het meetrapport opgenomen.

Naar boven