Programma MobiliteitsManagement 2007
[Regeling vervallen per 15-07-2009]
A. Inleiding
[Regeling vervallen per 15-07-2009]
De groei van de automobiliteit in Nederland leidt ertoe dat er in toenemende mate
sprake is van problemen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid.
In de nota Mobiliteitsmanagement van de Minister van Verkeer en Waterstaat (19 december
2002, TK 2002/2003, 28 735, no. 2) wordt aangegeven wat het beleidsvoornemen van Verkeer
en Waterstaat op dit gebied is. Mobiliteitsmanagement richt zich primair op het aanbieden
van keuzemogelijkheden, in het bijzonder op die plaatsen en tijdstippen waar er mobiliteitsproblemen
zijn. De strategie daarbij is niet het ontmoedigen van het gebruik van de auto, maar
het aantrekkelijker maken van alternatieven voor reizigers om hen te verleiden hun
wens tot verplaatsing anders in te vullen. Wanneer reizigers efficiënt gebruik maken
van de beschikbare infrastructuur en van alternatieven (andere verplaatsingsbehoeften
en vervoerwijzekeuze) kunnen huidige negatieve effecten op het gebied van bereikbaarheid
en leefbaarheid worden verminderd.
Om reizigers nieuwe en betere (collectieve en individuele) keuzemogelijkheden in personenvervoer
aan te kunnen bieden, zouden voor hen aantrekkelijke keuzemogelijkheden moeten worden
ontwikkeld en toegepast die de bereikbaarheid vergroten en een verbetering van de
kwaliteit van de leefomgeving met zich meebrengen. Dit Programma MobiliteitsManagement
2007 (hierna: programma) stimuleert het tot stand komen van deze keuzemogelijkheden.
B. Doelstelling van het programma en afbakening
[Regeling vervallen per 15-07-2009]
De Regeling personenvervoer van deur tot deur en op maat (hierna: de regeling biedt in artikel 2 de mogelijkheid om programma’s op te stellen die onder meer gericht zijn op de ontwikkeling
van dienstverlening in personenvervoer waardoor de bereikbaarheid wordt vergroot,
het milieu minder wordt belast en het gebruiksgemak wordt verbeterd. Dit programma
geeft uitvoering aan artikel 2 van de regeling.
Het programma heeft als doel het stimuleren van het gebruik van vormen van personenvervoer
waarmee de bereikbaarheid wordt vergroot en een verbetering van de kwaliteit van de
leefomgeving wordt bereikt, door middel van het vergroten van het aanbod van innovatieve
diensten voor reizigers in het personenvervoer waarmee voornoemde tot stand kan worden
gebracht.
Dit wordt bereikt door het ondersteunen van de ontwikkeling en praktijktoepassing
van projecten, binnen het kader van artikel 2, eerste lid, van de regeling.
De projectcategorieën, bedoeld in artikel 1 van de regeling, die in dit programma voor subsidie in aanmerking kunnen komen, zijn:
C. Beoordelingsprocedure
[Regeling vervallen per 15-07-2009]
1. De commissie geeft advies aan de minister over de aanvragen die door de minister
aan haar zijn doorgestuurd.
2. De commissie geeft een negatief advies indien:
-
a. het project niet past binnen de doelstelling van het programma, of,
-
b. er onvoldoende vertrouwen bestaat in de slaagkans van het project, in de kans op vervolg
bij een positief resultaat van het project, dan wel in de toepassingsmogelijkheden
van het project, of,
-
c. het aannemelijk is dat het project ook zonder subsidie zal worden uitgevoerd, of
-
d. de in het project opgedane kennis over werkwijze en resultaten niet beschikbaar wordt
gesteld aan andere belanghebbende partijen.
3. De commissie geeft inzake de aanvraag waarover zij geen negatief advies heeft gegeven
voor aanvragen die praktijkexperimenten betreffen een advies over de rangschikking
aan de hand van de criteria die zijn genoemd in onderdeel D van dit programma. Nadat
de projecten door de commissie onderling vergeleken en gerangschikt zijn, wordt het
subsidieplafond verdeeld in volgorde van geschiktheid van voor subsidie in aanmerking
komende projecten. Dit is het tendersysteem, waarop artikel 10 van de regeling doelt.
4. De commissie geeft inzake de aanvragen die haalbaarheidsprojecten of onderzoek-
of ontwikkelingsprojecten betreffen waarover zij geen negatief advies heeft gegeven,
een advies over de rangschikking aan de hand van de criteria die zijn genoemd in onderdeel
E van dit programma. Nadat de projecten door de commissie onderling vergeleken en
gerangschikt zijn, wordt het subsidieplafond verdeeld in volgorde van geschiktheid
van voor subsidie in aanmerking komende projecten. Dit is het tendersysteem, waarop
artikel 10 van de regeling doelt.
5. De minister beschikt vervolgens op de aanvragen, het advies van de commissie in
overweging nemende.
6. De minister kan bij de beslissing op een aanvraag gemotiveerd afwijken van het
advies van de commissie, indien het advies niet deugdelijk gemotiveerd is, niet zorgvuldig
is voorbereid of in strijd is met de regeling.
Toelichting
In dit programma is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de beslissing op de aanvraag
te nemen op basis van een vergelijking van hun geschiktheid, zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de regeling. Daartoe wordt in het onderhavige besluit de Adviescommissie Mobiliteitsmanagement
in het leven geroepen, bestaande uit terzake deskundigen. De commissie stelt een advies
op en de minister kan ingevolge de artikelen 3:49 en 3:50 van de Algemene wet bestuursrecht volstaan met een verwijzing naar het advies, indien het advies zelf de motivering
bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven, of gemotiveerd afwijken van het
advies van de commissie.
D. Criteria voor rangschikking door de commissie van praktijkexperimenten
[Regeling vervallen per 15-07-2009]
De rangschikking vindt plaats op grond van de volgende criteria:
-
1. de bijdrage van het project aan doelstelling van het programma, zoals opgenomen in
onderdeel B van dit programma;
-
2. de potentiële bijdrage van het project aan bereikbaarheid en kwaliteit van de leefomgeving;
en
-
3. de slaagkans van het project.
Toelichting
Bij de beoordeling van de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstelling van
het programma kan worden gelet op:
-
– de mate van innovativiteit van het alternatief (product- en/of procesinnovatie);
-
– de mate van snelle en brede acceptatie door reizigers;
-
– de mate van marktpotentieel (slaagkans en continuïteit) voor de komende twee jaar;
-
– de mate waarin actieve kennisoverdracht plaatsvindt;
-
– de mate waarin het project bijdraagt en inzicht verschaft in de effecten van de toepassing
van vormen van dienstverlening voor de reiziger;
-
– de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt. Het gaat hier om
de exploitatiemogelijkheden na het experiment;
-
– de kosten van het project in relatie tot de bijdrage aan de doelstellingen van het
programma; projecten die zoveel mogelijk reizigers per euro subsidie bedienen met
hun alternatief hebben de voorkeur.
Bij de beoordeling van de bijdrage aan bereikbaarheid en kwaliteit van de leefomgeving
kan worden gelet op:
Bij de beoordeling van de slaagkans kan worden gelet op:
-
– de slaagkans van het project (de technische, organisatorische of economische haalbaarheid);
-
– de betrokkenheid van de aanvrager;
-
– het aanbieden van keuzemogelijkheden, in het bijzonder op die plaatsen en tijdstippen
waar mobiliteitsproblemen zijn;
-
– de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject van de aanvrager
of anderen;
-
– de mate van betrokkenheid van de aanbieders of organisaties vanuit de vraagkant.
E. Criteria voor rangschikking door de commissie van haalbaarheidsprojecten en onderzoeks-
of ontwikkelingsprojecten
[Regeling vervallen per 15-07-2009]
De rangschikking vindt plaats op grond van de volgende criteria:
-
1. de bijdrage van het project aan doelstelling van het programma, zoals opgenomen in
onderdeel B van dit programma;
-
2. de potentiële bijdrage van het project aan bereikbaarheid en kwaliteit van de leefomgeving;
-
3. en de kans op vervolg bij een positief resultaat van het project.
Toelichting
Bij de beoordeling van de bijdrage aan de doelstelling van het programma kan worden
gelet op:
-
– de mate van innovativiteit van het alternatief (product- en/of procesinnovatie);
-
– de mate van marktpotentieel voor de komende vijf jaar;
-
– de mate waarin actieve kennisoverdracht plaatsvindt;
-
– de toepassingmogelijkheden van het projectresultaat in de markt. Het gaat hier om
de toepassingsmogelijkheden na ontwikkeling van het alternatief.
Bij de beoordeling van de potentiële bijdrage aan bereikbaarheid en kwaliteit van
de leefomgeving kan worden gelet op:
-
– de mate van toekomstige verbetering bereikbaarheid ten opzichte van de referentiesituatie;
-
– de mate waarin de verkeers- en sociale veiligheid door het project verbeterd kan worden;
-
– de toekomstige milieuverdienste.
Bij de beoordeling van de kans op vervolg bij een positief resultaat van het project
kan worden gelet op:
-
– de aansluiting bij de aard van het bedrijf van de aanvrager;
-
– de betrokkenheid van de aanvrager;
-
– het aanbieden van keuzemogelijkheden, in het bijzonder daar waar mobiliteitsproblemen
zijn;
-
– de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject van de aanvrager
of anderen;
-
– de mate van betrokkenheid van de aanbieders of organisaties vanuit de vraagkant.
F. Subsidiepercentages en maximumbedragen
[Regeling vervallen per 15-07-2009]
1. In artikel 4, tweede lid, van de regeling zijn de maximumsubsidiepercentages vermeld voor de verschillende projecten. In aanvulling
hierop geldt het volgende:
-
– de subsidie voor een praktijkexperiment bedraagt in ieder geval niet meer dan € 350.000,–
per project;
-
– de subsidie voor een onderzoek- of ontwikkelingsproject bedraagt in ieder geval niet
meer dan € 120.000,– per project;
-
– de subsidie voor een haalbaarheidsproject bedraagt in ieder geval niet meer dan € 40.000,–
per project;
-
– de subsidie bedraagt per onderneming niet meer dan € 100.000,– voor ondernemingen
die in het wegvervoer actief zijn;
-
– de subsidie bedraagt per onderneming niet meer dan € 200.000,– voor ondernemingen
die niet in het wegvervoer actief zijn.
2. Geen subsidie wordt verleend aan een onderneming die actief is in het wegvervoer,
voor zover het totale bedrag aan de de-minimissteun, meer dan € 100.000 Euro bedraagt
in de periode van het lopende belastingjaar en de daaraan voorafgaande twee belastingjaren,
te rekenen vanaf de datum van de subsidieverlening op basis van dit besluit.
3. Geen subsidie wordt verleend aan een onderneming die niet actief is in het wegvervoer,
voor zover het totale bedrag aan de de-minimissteun, meer dan € 200.000 Euro bedraagt
in de periode van het lopende belastingjaar en de daaraan voorafgaande twee belastingjaren,
te rekenen vanaf de datum van de subsidieverlening op basis van dit besluit.
4. Indien het totale bedrag van de de-minimussteun, zoals vermeld onder 2 en 3 nog
niet is bereikt kan de subsidie op basis van de regeling en dit besluit ten hoogste het bedrag inhouden dat nog niet door de onderneming in
het kader van de verordening is verkregen.
5. In afwijking op hetgeen in artikel 6 van de regeling is opgenomen wordt aan een onderneming die ter zake van de projectkosten reeds subsidie
of een andere vorm van steun heeft ontvangen van een ander bestuursorgaan of door
de Commissie van de Europese Gemeenschappen slechts subsidie verstrekt, indien en
voor zover daarmee het maximale bedrag dat onder de verordening kan worden ontvangen
en niet wordt overschreden en het totale bedrag aan subsidie ter zake van de projectkosten
niet meer bedraagt dan de ingevolge van artikel 4, tweede en vierde lid, en artikel 5, eerste lid, van de regeling geldende percentage voor de betreffende projectsoort.
6. Het begrip onderneming als bedoeld in 2, 3 en 4 omvat de gehele groep, zoals gedefinieerd
in artikel 1, onderdeel1, onderdeel d, van de regeling, waartoe de eenheid die de subsidie aanvraagt behoort.
Toelichting
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de regeling en het bovenstaande bedraagt de subsidie voor haalbaarheidsprojecten 75% van de projectkosten,
met een maximum van € 40.000,–. Voor onderzoek- of ontwikkelingsproject 50% van de
projectkosten met een maximum van € 120.000,–. Voor een praktijkexperiment 25% van
de projectkosten met een maximum van € 350.000,–.
In het aanvraagformulier, zoals vastgesteld in de bijlage van de Regeling personenvervoer van deur tot deur en op maat, moet door een aanvrager die een onderneming is, worden verklaard of, en zo ja, hoeveel
de-minimissteun zij, gedurende het lopende belastingjaar en de twee daaraan voorafgaande
belastingjaren eventueel reeds heeft ontvangen. Indien de aanvrager behoort tot een
groep, zoals gedefinieerd in artikel 1, onderdeel d, van de regeling, dan wordt alle aan de eenheden van die groep verleende de-minimissteun in aanmerking
genomen. Als blijkt dat de onderneming of de groep in die periode reeds de-minimissteun
heeft ontvangen, wordt geen subsidie verleend voor zover het drempelbedrag € 100.000,–
(voor een onderneming actief in het wegvervoer), dan wel € 200.000,– (voor een onderneming
die niet actief is in het wegvervoer) wordt overschreden. Als het plafond van € 100.000,–,
respectievelijk € 200.000,– reeds was bereikt, kan in het geheel geen subsidie op
basis van dit programma worden verstrekt. In geval van samenwerkende aanvragers, die
het project waarvoor subsidie wordt gevraagd samen uitvoeren, vindt deze beoordeling
per onderneming plaats. Ook wordt geen subsidie verleend wanneer er sprake is van
steun die niet onder het toepassingsgebied van de verordening valt. Bij de toelichting
(punt 4.4) op de aanvraagformulieren wordt dit nader aangegeven.
Bij het bepalen van de vraag of het plafond van de toegestane de-minimissteun is bereikt,
wordt de door alle bestuursorganen verstrekte steun in aanmerking genomen die onder
de noemer van de-minimissteun is verstrekt. Dat betekent dat niet alleen de steun
die van Rijkswege is verstrekt, maar ook die door provincies of gemeenten of andere
bestuursorganen is verstrekt, in aanmerking wordt genomen. De onderneming overlegt
een verklaring omtrent de reeds ontvangen de-minimissteun (zie het aanvraagformulier
voor een toelichting). Aangezien de verstrekking van de-minimissteun altijd expliciet
onder die noemer plaatsvindt, is het voor een onderneming betrekkelijk eenvoudig na
te gaan of, en zo ja, hoeveel de-minimissteun in de genoemde periode reeds is ontvangen.
Indien de aanvrager deel uitmaakt van een groep, zal het onderzoek daartoe zich dienen
uit te strekken over de gehele groep.
Het begrip onderneming heeft in Europeesrechtelijke zin een zeer ruime betekenis.
Het omvat elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm
en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Dit betekent dat bijvoorbeeld een stichting
of maatschappelijke organisatie die een economische activiteit uitoefent als een onderneming
wordt aangemerkt. Onder economische activiteit wordt verstaan het aanbieden van goederen
en diensten op de markt. Voorts omvat het begrip onderneming de gehele groep waartoe
de betreffende eenheid behoort. Als bijvoorbeeld de moedermaatschappij reeds de maximale
de-minimissteun heeft ontvangen, mag niet alleen de moedermaatschappij maar ook de
dochtermaatschappij of een andere eenheid van de groep geen de-minimissteun meer ontvangen.
Ook kan het zijn dat de aanvrager bijvoorbeeld een stichting is die geen economische
activiteit uitoefent, maar deel uitmaakt van een groep waarin wel een economische
activiteit wordt uitgeoefend. De de-minimissteun die aan een ander lid van de groep
reeds zou zijn verstrekt, dient dan in aanmerking te worden genomen bij het bepalen
van het maximale bedrag dat onder de verordening nog aan die stichting kan worden
verstrekt.
G. Verdeling van de gelden en subsidieplafond
[Regeling vervallen per 15-07-2009]
De beschikbare gelden worden verdeeld naar rangschikking van de subsidieaanvragen.
Het subsidieplafond voor het praktijkexperimenten bedraagt € 1.000.000,–.
Het subsidieplafond voor haalbaarheidsprojecten en onderzoek- en ontwikkelingsprojecten
bedraagt € 1.000.000,–.
H. Aanvang project
[Regeling vervallen per 15-07-2009]
Op basis van artikel 11, tweede lid, van de regeling wordt bij de subsidieverlening telkens aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd
binnen drie maanden na de subsidieverlening met de uitvoering van het project aan
te vangen.
I. Programmabeheerder
[Regeling vervallen per 15-07-2009]
SenterNovem is aangewezen als programmabeheerder als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van de regeling. Voor de uitvoering van dit programma is mandaat en machtiging verleend aan SenterNovem.
Nadere informatie en aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar bij:
SenterNovem
Catharijnesingel 59
Postbus 8242
3503 RE Utrecht
e-mail:
mobiliteitsmanagement@senternovem.nl
Telefoon: 030-2393 556
Telefax: 030-2316491
http://www.senternovem.nl/mobiliteitsmanagement
J. Indiening aanvragen
[Regeling vervallen per 15-07-2009]
De aanvragen moeten zijn ontvangen uiterlijk op woensdag 2 april 2008 op een volledig
ingevuld aanvraagformulier behorende bij één van de projectcategorieën, waarvan de
modellen zijn vastgesteld door de Minister en als bijlage zijn opgenomen bij de regeling. Aanvragen kunnen ook elektronisch worden ingediend overeenkomstig daarvoor geldende
manier zoals opgenomen op www.senternovem.nl
Aanvragen moeten worden gezonden aan:
SenterNovem
Postbus 8242
3503 RE UTRECHT.