Circulaire Aanhoudings- en ondersteuningseenheden (AOE’s)

[Regeling vervallen per 20-11-2009.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 19-05-2007 t/m 19-11-2009

Circulaire Aanhoudings- en ondersteuningseenheden (AOE’s)

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 20-11-2009]

Deze circulaire voorziet in een beleidsregel voor registratie van de inzet van aanhoudings- en ondersteuningseenheden (hierna: AOE’s), alsmede in het niveau waarop de toestemming voor de inzet binnen het Openbaar Ministerie dient te worden verleend. Ook is aangegeven welke hoofdofficier van justitie bevoegd is toestemming te verlenen wanneer één of meer aanhoudingen dienen plaats te vinden in een ander arrondissement dan dat waar het onderzoek verricht wordt.

2. Wijzigingen ten opzichte van de circulaire van 19 mei 2003

[Regeling vervallen per 20-11-2009]

De onderhavige circulaire is op de volgende punten gewijzigd:

  • De AOE’s kunnen ter ondersteuning van de Dienst Speciale Interventies (hierna: DSI) worden ingezet.

  • De ministeriële machtiging voor het meevoeren van automatische wapens is komen te vervallen. In de praktijk is namelijk gebleken dat de afweging zoals die ingevolge artikel 8, derde lid, door officier van justitie en ingevolge artikel 8, vierde lid, van de Ambtsinstructie door het bevoegde gezag1 wordt gemaakt voldoende zorgvuldig is. In dit verband is van belang dat de vereiste toestemming van de officier van justitie en/of het bevoegd gezag voor het mogen meevoeren van de wapens dus wel blijft bestaan.

Aanleiding voor deze wijzigingen vormt de herziening van het stelsel van speciale eenheden. Dit stelsel is herzien om beter en doelmatiger het hoofd te bieden aan de hedendaagse dreigingen. Onder paragraaf 4 van deze circulaire zal hierop nader worden ingegaan.

3. Doelstelling

[Regeling vervallen per 20-11-2009]

De AOE’s zijn ingesteld om bij aanhoudingen er voor te zorgen dat de veiligheid van de burger, de politieambtenaar en de verdachte niet in het geding komt. De inzet van een AOE is erop gericht om geweld te voorkomen of te beheersen. Door snel en vooral verrassend op te treden wordt bij de aanhouding het gevaar voor derden tot een minimum beperkt.

4. Juridisch kader voor de inzet

[Regeling vervallen per 20-11-2009]

In artikel 8, eerste lid, van het Besluit beheer regionale politiekorpsen (hierna: Bbrp) is aangegeven dat een AOE uitsluitend tot taak heeft op te treden indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen. Hetzelfde artikel bepaalt vervolgens welke werkzaamheden de eenheid ter uitvoering van zijn taak mag uitvoeren. Dat betreft het verrichten van planmatige aanhoudingen, het bewaken en beveiligen van politie-infiltranten, het assisteren bij het bewaken en beveiligen van het transport van getuigen, verdachten of gedetineerden, het assisteren bij het bewaken en beveiligen van objecten en andere werkzaamheden waarvoor toestemming is verkregen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie. Voor de uitoefening van deze werkzaamheden is een AOE geoefend in het gebruik van bijzondere technieken en tactieken en kan deze worden uitgerust met bijzondere bewapening.

Gelet op de situaties waarin wordt opgetreden en de wijze waarop een AOE opereert, zal veelal sprake zijn van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De inzet kan dan ook worden beschouwd als het toepassen van een zwaar geweldmiddel, waarvoor toestemming van het bevoegd gezag nodig is conform artikel 6, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: de Ambtsinstructie).

5. Bevoegd gezag

[Regeling vervallen per 20-11-2009]

De officier van justitie zal ingevolge artikel 13 van de Politiewet 1993 toestemming moeten geven als het gaat om werkzaamheden die overwegend op het vlak van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde liggen. Hierbij kan worden gedacht aan de volgende – in artikel 8, eerste lid, onder a, b en c, van het Bbrp genoemde – werkzaamheden: het verrichten van planmatige aanhoudingen, het bewaken en beveiligen van politie-infiltranten en het assisteren bij het bewaken en beveiligen van het transport van getuigen, verdachten of gedetineerden. De burgemeester zal ingevolge artikel 12 van de Politiewet 1993 toestemming moeten geven als het gaat om werkzaamheden die overwegend op het vlak van de handhaving van de openbare orde liggen. Daarvan kan sprake zijn bij het assisteren bij het bewaken en beveiligen van objecten (artikel 8, eerste lid, onder d, van het Bbrp). Als er sprake is van inzet van een AOE ten behoeve van het bewaken en beveiligen van objecten bij een concrete en ernstige dreiging, zal de AOE daarentegen in beginsel onder het gezag van het Openbaar Ministerie worden ingezet, gelet op de taak van het Openbaar Ministerie om in concrete gevallen ernstige strafbare feiten te voorkomen en te beëindigen.

6. Dienst Speciale Interventies

[Regeling vervallen per 20-11-2009]

Bij inzet van de AOE’s kunnen twee gevallen worden onderscheiden: de reguliere inzet, zoals hierboven is omschreven en de inzet ter ondersteuning van de DSI.

De DSI, bestaande uit personeel van Politie en Defensie, is op 1 juli 2006 opgericht. De DSI is beheersmatig ondergebracht bij het Korps landelijke politiediensten en heeft tot taak onder alle omstandigheden levensgevaarlijke situaties te beëindigen en om verdachten van terroristische misdrijven of grof geweld aan te houden, tegen te houden of in het uiterste geval uit te schakelen.

De DSI heeft bij de bestrijding van alle voorkomende vormen van grof geweld dan wel terrorisme en in bijzondere gevallen de algehele leiding over de inzet van speciale eenheden, met uitzondering van die gevallen waarin de AOE’s zelfstandig optreden. De inzet gebeurt onder het gezag van het Openbaar Ministerie. Het stelsel bestaat uit de volgende vier soorten speciale eenheden: de Unit Interventie (UI), de Unit Interventie Mariniers (UIM), de Unit Expertise & Operationele Ondersteuning (UE&OO) en ter ondersteuning van deze eenheden over de AOE’s. Met de AOE’s wordt de aanhoudings- en ondersteuningseenheid van de regionale politiekorpsen als bedoeld in artikel 8 van het Bbrp alsmede de aanhoudings- en ondersteuningseenheid van de Brigade Speciale beveiligingsopdrachten van de Koninklijke marechaussee bedoeld.

Ten aanzien van de inzet van de eenheden van de DSI gelden de volgende criteria. De AOE’s kunnen worden ingezet wanneer bij het aanhouden van verdachten redelijkerwijs mag worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen en waarbij de kans op escalatie naar aard en omvang op het geweldsniveau van de UI en de UIM als verwaarloosbaar wordt ingeschat (in de context van het beëindigen van een reguliere criminele situatie, ongeacht eventuele banden met terroristische activiteiten). De inzet van de overige eenheden van de DSI is derhalve pas aan de orde als het geweldsniveau van de AOE’s van de regionale politiekorpsen en de Koninlijke Marechaussee wordt overstegen. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat, op basis van overwegingen van politiek-bestuurlijke aard, de inzet van de UI in plaats van de AOE’s aangewezen kan zijn, ondanks dat sprake is van een situatie die zich in principe beperkt tot het geweldsniveau van de AOE’s. Tot slot kan worden opgemerkt dat bij calamiteiten van terrorisme, buitensporig en/of grootschalig geweld, of in bijzondere gevallen de DSI uitgebreid kan worden met de AOE’s. De AOE’s die in gezamenlijkheid met de overige eenheden van de DSI kunnen worden ingezet vallen in dat geval onder de operationele aansturing van het hoofd DSI.

7. Verlenen van toestemming tot inzet van een AOE

[Regeling vervallen per 20-11-2009]

Inzet van een AOE zal – gelet op de aard en ernst van het middel – in de regel plaatsvinden ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.

Aangezien de toestemming tot inzet van een AOE een zwaarwegende beslissing is, die verstrekkende gevolgen kan hebben, dient in beginsel de hoofdofficier van justitie, onder wiens gezag het opsporingsonderzoek plaatsvindt deze toestemming te verlenen. De hoofdofficier van justitie draagt zorg voor vervanging voor het geval dat hij zelf niet in staat is op een verzoek tot inzet te beslissen. Hij kan daartoe de plaatsvervangend of fungerend hoofdofficier van justitie aanwijzen of een officier van justitie in de rang van officier eerste klasse van zijn parket. Wie de toestemming heeft verleend, zal tot uitdrukking dienen te komen in de registratie die door het parket wordt gevoerd.

De verantwoordelijkheid van de hoofdofficier van justitie, onder wiens gezag het opsporingsonderzoek plaatsvindt, brengt met zich mee dat, in het geval een AOE moet worden ingezet in een ander arrondissement, hij – alvorens toestemming daartoe te verlenen – overleg pleegt met zijn ambtgenoot of diens plaatsvervanger. Dit overleg betreft de veiligheid ter plaatse waar de AOE moet optreden, niet de noodzaak van de inzet van de AOE. Daarbij zijn de navolgende aspecten van belang:

  • is de politie ter plaatse waar de AOE zal optreden afdoende geïnformeerd over dit optreden en;

  • zijn openbare orde en veiligheid ter plaatse waar de AOE moet optreden afdoende gewaarborgd (zulks gelet op de juiste verhouding met de betrokken burgemeester die de ambtgenoot in acht zal dienen te nemen).

Er kunnen omstandigheden zijn die overleg vooraf met de ambtgenoot niet

mogelijk maken, omdat er geen indicatie te geven is waar de AOE zal moeten gaan optreden. In deze gevallen dient de hoofdofficier van justitie, die toestemming tot de inzet van de AOE geeft, ervoor te zorgen dat in ieder geval op operationeel niveau de lokale politie geïnformeerd wordt zodra de AOE zal gaan optreden. Tevens dient hij zijn ambtgenoot achteraf zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van zijn toestemming tot de inzet van de AOE.

In geval één of meer aanhoudingen verricht moeten worden in een ander arrondissement dan dat waar het onderzoek plaatsvindt, zal in de registratie tot uitdrukking dienen te komen dat er ter zake (vooraf of spoedshalve achteraf) contact is opgenomen met de desbetreffende ambtgeno(o)t(en).

8. Verlenen toestemming tot meevoeren automatisch vuurwapen door AOE

[Regeling vervallen per 20-11-2009]

Artikel 9, van de Bewapeningsregeling politie bepaalt dat de bewapening van een ambtenaar die behoort tot een AOE mede bestaat uit een automatisch vuurwapen. Het gebruik en meevoeren van dit wapen is vervolgens geregeld in artikel 8 van de Ambtsinstructie.

Artikel 8, van de Ambtsinstructie regelt het gebruik en meevoeren van een vuurwapen waarmee automatisch vuur kan worden afgegeven. Het gebruik van een vuurwapen waarmee automatisch vuur kan worden afgegeven, is ingevolge het eerste lid van dit artikel slechts geoorloofd tegen personen en tegen vervoermiddelen waarin of waarop zich personen bevinden, in een situatie waarin sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf. Ingevolge het tweede lid, onder a, van dit artikel mag een automatisch vuurwapen worden meegevoerd bij het verrichten van een aanhouding van een persoon van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken. Ingevolge het bepaalde in de Bewapeningsregeling politie, kunnen bij een dergelijke aanhouding alleen ambtenaren die behoren tot een AOE beschikken over een automatisch vuurwapen. Artikel 8, derde lid, van de Ambtsinstructie bepaalt vervolgens dat in het hierboven genoemde geval een automatisch vuurwapen slechts mag worden meegevoerd na toestemming van de officier van justitie.

Artikel 8, tweede lid, onder b, van de Ambtsinstructie voorziet in de mogelijkheid dat bij het bewaken en beveiligen van personen en objecten een automatisch vuurwapen mag worden meegevoerd. De werkzaamheden van de AOE’s, zoals genoemd in artikel 8, eerste lid, onder b, c en d, van het Bbrp vallen hieronder. Artikel 8, vierde lid, van de Ambtsinstructie bepaalt vervolgens dat bij het bewaken en beveiligen van personen en objecten slechts een automatisch vuurwapen mag worden meegevoerd na toestemming van het bevoegd gezag. In paragraaf 5 is uiteen gezet wie in voorkomende gevallen optreedt als bevoegd gezag.

Een van de uitgangspunten van de herziening van het stelsel van speciale eenheden is het vereenvoudigen van het aansturingsmodel en de procedures, zodat de besluitvorming kan worden versneld. Een aspect van deze vereenvoudiging vormt het vervallen van de ministeriële machtiging voor het meevoeren van automatische wapens. In de praktijk is gebleken dat de afweging zoals die ingevolge artikel 8, derde lid, door het Openbaar Ministerie en ingevolge artikel 8, vierde lid, en artikel 9, vierde lid door het bevoegd gezag wordt gemaakt, voldoende zorgvuldig is. De noodzaak van afgifte van een ministeriële machtiging is hierdoor komen te vervallen. Dit betekent dat de persoon die bevoegd is te beslissen over de inzet van een AOE ook bevoegd is te beslissen over de toestemming tot het meevoeren van het automatisch vuurwapen. De taken waarvoor deze wapens mogen worden meegevoerd (artikel 8, tweede lid, van de Ambtsinstructie) en de criteria voor het gebruik van deze wapens (artikel 8, eerste lid van de Ambtsinstructie) blijven ongewijzigd. Hiermee blijft de zorgvuldigheid met betrekking tot het aanwenden van deze wapens ten behoeve van de politietaak gewaarborgd.

9. Registratie toestemming inzet aanhoudings- en ondersteuningseenheid

[Regeling vervallen per 20-11-2009]

Zoals hiervoor al is aangegeven, dient de inzet van een AOE te worden beschouwd als een zwaar geweldmiddel, dat veelal een ernstige inbreuk kan maken op de persoonlijke levenssfeer. De toestemming tot inzet van deze eenheid is derhalve een beslissing met een vergaand karakter. Teneinde controle op de correctheid van deze ambtshandeling te vergemakkelijken, is een adequate registratie noodzakelijk. Ik acht het niet noodzakelijk om een standaard registratieformulier voor te schrijven. Niettemin is een voorbeeld registratieformulier ontwikkeld voor de arrondissementsparketten. Dit registratieformulier is als bijlage bijgevoegd.

De

Minister

van Justitie,
namens deze:
de

directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

,

J. van der Vlist

  1. Ingevolge artikel 15a van de Politiewet 1993 is op decentraal niveau de burgemeester het bevoegde gezag als het bij bewaken en beveiligen om de openbare orde gaat. Voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde is de officier van justitie op decentraal niveau het bevoegde gezag. Het doel waarvoor de bewakings- en beveiligingsmaatregelen t.a.v. bepaalde personen, objecten en diensten worden getroffen, is bepalend voor de vraag bij wie het bevoegde gezag ligt. ^ [1]
Naar boven