Aanwijzing Rijnkruisend scheepvaartverkeer

[Regeling vervallen per 01-04-2007.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-04-2003 t/m 31-03-2007

Aanwijzing Rijnkruisend scheepvaartverkeer

Achtergrond

[Regeling vervallen per 01-04-2007]

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 01-04-2007]

Het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 (ROSR 1995) geldt voor alle schepen die de Rijn, de Waal bovenstrooms van Gorinchem, het Pannerdensch Kanaal en de Lek bovenstrooms van Krimpen (de ROSR-wateren) bevaren. Het ROSR 1995 is in beginsel ook van toepassing op het zgn. Rijnkruisend scheepvaartverkeer. In deze aanwijzing wordt onder Rijnkruisend scheepvaartverkeer verstaan: ‘Schepen die de ROSR-wateren bevaren, maar de grens met Duitsland niet passeren noch hebben gepasseerd.’

Het kan daarbij dus gaan om trajecten uitsluitend op de Rijn, de Lek of de Waal (bijvoorbeeld een reis van Arnhem naar Nijmegen), maar ook om trajecten die gedeeltelijk via ROSR-wateren voeren (bijvoorbeeld van de Maas, via Nijmegen – Tiel, naar het noorden van het land).

Op een tweetal punten leidde onverkorte toepassing van het ROSR 1995 op het Rijnkruisend verkeer tot ongewenste situaties. Door de van kracht geworden aanpassing van Hoofdstuk 23 ROSR per 1 juli 2002 kan voor de vaart beneden het Spijksche Veer (km 857,4), als daarbij de Duits-Nederlandse grens niet wordt overschreden, worden volstaan met de naleving van de voorschriften van de Wet vaartijden en bemanningsterkte binnenvaart. (Nieuw artikel 23.15 ROSR 1995) Daarmee en doordat het Reglement Rijnpatenten 1998 dienovereenkomstig is aangepast, heeft het in de vorige aanwijzing voorgestane beleid ten aanzien van de vaar- en rusttijden en het gebruik van het nationale vaarbewijs een wettelijke basis gekregen. De aanpassing van het Reglement Rijnpatenten 1998 is echter niet geheel volledig. Zij laat namelijk geen ruimte voor de uitzonderingen die bij of krachtens de Binnenschepenwet zijn gesteld. Daardoor blijft hetgeen omtrent de toepassing van de technische eisen voor binnenschepen is gesteld nog valide en behoeft de aanpassing van het Reglement Rijnpatenten 1998 aanvulling.

Samenvatting

[Regeling vervallen per 01-04-2007]

Deze aanwijzing betreft het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake technische eisen en vereiste vaarbewijzen voor het Rijnkruisend scheepvaartverkeer.

Opsporing

[Regeling vervallen per 01-04-2007]

Technische eisen

[Regeling vervallen per 01-04-2007]

1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-04-2007]

De Binnenschepenwet en het Binnenschepenbesluit zijn gefaseerd in werking getreden voor bestaande vrachtschepen, sleepboten en duwboten. Sinds 1 januari 2002 is ook de laatste categorie schepen, vrachtschepen met een laadvermogen van 15 tot en met 250 ton waarvan de kiel vóór 1 januari 1970 werd gelegd, onder de werking van de wet gebracht.

Voor schepen die niet aan een eerste onderzoek ingevolge de Binnenschepenwet zijn onderworpen en aan schepen die dat wel zijn, maar waarvoor geen certificaat van onderzoek ingevolge het ROSR 1995 is afgegeven, is het bezwaarlijk onverkort aan het ROSR 1995 te voldoen. De kleine verschillen tussen de technische eisen, gesteld ingevolge de Binnenschepenwet en die gesteld ingevolge het ROSR 1995, zijn voor een klein aantal schepen onoverkomelijk. De grote mate waarin deze technische eisen overeenstemmen, maakt het verantwoord om schepen die voldoen aan de eisen gesteld in de Binnenschepenwet, en dus over een certificaat van onderzoek of een communautair certificaat beschikken, toe te laten in het Rijnkruisend scheepvaartverkeer.

2. Rijnkruisend scheepvaartverkeer

[Regeling vervallen per 01-04-2007]

Voor het Rijnkruisend scheepvaartverkeer geldt het volgende opsporingsbeleid:1

Artikel 3.01 en 3.02, eerste lid, aanhef, en tweede lid, ROSR 1995 jo. artikel 1.07, derde lid, van het Rijnvaartpolitiereglement 1995 (bouw van een schip, sterkte van de romp en voldoende stabiliteit):

  • voldoende stabiliteit;

  • geen ernstige schade tengevolge van aanvaring of stranding;

  • geen ernstige lekkage waardoor zinken van een schip kan worden veroorzaakt.

Artikel 5.06 (minimumsnelheid) en artikel 5.07 jo. 5.10 (stopeigenschappen), ROSR 1995:

  • voldoende minimumsnelheid bij vooruit varen (zo nodig beoordeling door de Commissie van Deskundigen);

  • voldoende stop- of keereigenschappen.

Artikel 6.01, eerste, tweede en zesde lid, artikel 6.02, eerste en tweede lid, artikel 7.03, eerste lid, artikel 7.04, achtste lid, ROSR 1995 (stuurinrichtingen):

  • betrouwbare stuurinrichting (meestal is beoordeling door de Commissie van Deskundigen noodzakelijk);

  • voor een werktuigelijk aangedreven stuurinrichting tweede aandrijving aanwezig; de handbediening geldt als tweede aandrijving;

  • geen losse afstandsbedieningen; deze kunnen door fout gebruik tot gevaarlijke situaties leiden.

Artikel 7.02, eerste lid, ROSR 1995 jo. artikel 1.09, derde en vierde lid, van het Rijnvaartpolitiereglement 1995 (stuurhut):

  • voldoende uitzicht vanuit de stuurhut;

  • geen te grote dode hoek voor de boeg van het schip; maximaal 250 m.

Artikel 7.01, artikelen 7.04 tot en met 7.08 en 7.11 (voeren van het schip met behulp van radar door één persoon):

– de draairichting en het toerental van de schroeven behoeven niet te worden aangegeven (artikel 7.04, derde lid, ROSR 1995). In geval van twijfel of aan de bovenvermelde eisen is voldaan, kan een onderzoek door de Commissie van Deskundigen worden gelast.

Artikel 8.03, eerste lid, ROSR 1995 (voortstuwingsinstallaties):

– geen onbetrouwbare of niet functionerende bedieningsorganen voor stoppen of omkeren.

Artikel 10.01, eerste en tweede lid, ROSR 1995 (ankergerei):

  • voorankergerei aanwezig en bruikbaar;

  • ankergerei op duwstellen aanwezig en bruikbaar (indien het gewicht van de ankers minder bedraagt dan twee derde van het overeenkomstig artikel 10.01 ROSR 1995 bepaalde ankergewicht, wordt het ankergerei onbruikbaar geacht).

Artikel 10.02, eerste lid, ROSR 1995 (uitrusting):

– de apparatuur en de inrichtingen voor het voeren en tonen van optische tekens en voor het geven van geluidsseinen is aan boord.

Artikel 10.03, eerste lid, ROSR 1995 (blustoestellen):

– tenminste twee blustoestellen die voldoen aan art. 10.03 van het ROSR 1995.

Artikel 10.04, eerste lid, ROSR 1995 (bijboot):

– een bedrijfsklare bijboot of drijvend toestel of een automatisch opblaasbaar reddingvlot is aanwezig.

Artikel 10.05, eerste lid, ROSR 1995 (reddingsboeien):

– ten minste twee reddingsboeien, voor onmiddellijk gebruik gereed, aan boord aanwezig.

Artikel 10.05, tweede lid, ROSR 1995 (zwemvesten):

– een zwemvest onder handbereik voor iedere zich regelmatig aan boord bevindende persoon.

Artikel 11.01, artikel 11.02, derde lid, en artikel 11.10, tweede lid, derde volzin, artikel 11.11, eerste lid, eerste volzin, ROSR 1995 (veiligheid; afschermen van draaiende delen, veilige sleeplieren; maatregelen tegen uitglijden; vastzetten van gestapelde luiken), artikel 3.04, eerste lid, en artikel 8.02, eerste en tweede lid, ROSR 1995 (veiligheid machinekamers, ketelruimen en brandstofbunkers):

– geen extreme gevallen (in geval van twijfel wordt de Commissie van Deskundigen ingeschakeld).

Hoofdstuk 14 van het ROSR 1995 (vloeibaar gasinstallaties voor huishoudelijk gebruik):

– de installaties moeten voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 14 van het ROSR 1995.

Reglement Rijnpatenten 1998

Afwijking van artikel 1.03 Reglement Rijnpatenten 1998 wordt toegestaan, mits wordt voldaan aan de bepalingen bij of krachtens de Binnenschepenwet.

Vervolging

[Regeling vervallen per 01-04-2007]

Technische eisen

[Regeling vervallen per 01-04-2007]

Rijnkruisende schepen die voldoen aan het gestelde bij of krachtens de Binnenschepenwet, maar waarvoor geen certificaat van onderzoek ingevolge het ROSR 1995 is afgegeven, worden, als zij in gebreke zijn voor de hierboven gestelde technische eisen, vervolgd op grond van het ROSR 1995.

Overgangsrecht

[Regeling vervallen per 01-04-2007]

De Aanwijzing Rijnkruisend scheepvaartverkeer (1999A024) Stcrt. 1999, 142 is met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze aanwijzing vervallen.

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben onmiddellijke gelding met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze aanwijzing.

  1. Het overgrote deel van de feiten zal geconstateerd en vervolgd worden binnen de arrondissementen Arnhem en Rotterdam. ^ [1]
Naar boven