Internationaal belastingrecht, HvJ EG C-227/03; vrijwillige premies volksverzekeringen en gecombineerde inkomensheffing

[Regeling vervallen per 23-06-2022.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 02-11-2006 t/m 22-06-2022

Internationaal belastingrecht, HvJ EG C-227/03; vrijwillige premies volksverzekeringen en gecombineerde inkomensheffing

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de Minister van Financiën het volgende besloten:

In dit besluit wordt naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie (EG) in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën (nr. C-227/03) voor personen op wie deze uitspraak van toepassing is goedgekeurd dat de vrijwillig betaalde premies volksverzekeringen bij de bepaling van de gecombineerde inkomensheffing voor de heffingskorting in aanmerking worden genomen als verschuldigde verplichte premies volksverzekeringen. Deze goedkeuring geldt tot 1 januari 2006.

1. Goedkeuring

[Regeling vervallen per 23-06-2022]

Op 7 juli 2005 is door het Europese Hof van Justitie uitspraak gedaan in de zaak Van Pommeren-Bourgondiën, nr. C-227/03 (hierna: uitspraak HvJ C-227/03). Deze uitspraak wordt zo uitgelegd dat voor personen op wie deze uitspraak van toepassing is, een Nederlandse vrijwillige sociale verzekering beschikbaar dient te zijn tegen dezelfde – althans niet ongunstiger – voorwaarden als de voorwaarden voor de Nederlandse verplichte sociale verzekering. De uitspraak HvJ C-227/03 is van toepassing op personen die onder het bereik van artikel 39 EG-Verdrag vallen en binnen de EU (EER of Zwitserland) wonen en die na hun vestiging in een andere lidstaat (of EER-land dan wel Zwitserland) nog voor ten minste één Nederlandse sociale verzekeringswet verplicht verzekerd zijn gebleven.

Als gevolg van de uitspraak HvJ C-227/03 zijn in de sociale verzekeringssfeer voor de hierboven bedoelde personen de bestaande verschillen tussen de vrijwillige volksverzekeringen en de verplichte volksverzekeringen opgeheven voor de periode 1 januari 2000–1 januari 2006 (Stb. 2005, 720). Voorts is het mogelijk gemaakt dat de betreffende personen over de periode 1 januari 2000–1 januari 2006 alsnog kunnen deelnemen aan een vrijwillige AOW en/of Anw-verzekering tegen dezelfde voorwaarden als de voorwaarden voor de verplichte verzekering. Vanaf 1 januari 2006 kunnen in het buitenland wonende personen met een langlopende Nederlandse uitkering voor geen enkele Nederlandse sociale verzekeringswet meer verplicht verzekerd zijn en herleven ook voor de personen op wie de uitspraak HvJ C-227/03 van toepassing is de verschillen tussen de vrijwillige en verplichte verzekering.

Ook de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bevat bepalingen die bewerkstelligen dat voor personen op wie de uitspraak HvJ C-227/03 van toepassing is de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering ongunstiger zijn dan die voor de verplichte verzekering. Hierbij gaat het om bepalingen inzake de heffingskorting (Hoofdstuk 8 Wet IB 2001). De hoogte van de gecombineerde heffingskorting is mede afhankelijk van de hoogte van de gecombineerde inkomensheffing. Voor de bepaling van de gecombineerde inkomensheffing over de jaren 2001 tot en met 2005 worden echter slechts de premies voor de volksverzekeringen die op basis van artikel 10, eerste en tweede lid, van de Wet financiering volksverzekeringen (hierna: Wfv) verschuldigd zijn in aanmerking genomen en niet de vrijwillig betaalde premies volksverzekeringen. Dit kan onder omstandigheden tot nadeel strekken van (de gezinssituatie van) de vrijwillig verzekerde. Naar aanleiding van de uitspraak HvJ C-227/03 en in lijn met de in de sfeer van de sociale verzekering getroffen maatregelen keur ik dan ook goed dat voor de personen op wie deze uitspraak van toepassing is de met betrekking tot de periode 1 januari 2001 tot 1 januari 2006 door hen vrijwillig betaalde premies volksverzekeringen (rekening houdend met de reeds in de sociale verzekeringssfeer toegekende heffingskorting voor de premiedelen) voor de bepaling van de gecombineerde inkomensheffing op basis van Hoofdstuk 8 Wet IB 2001 worden aangemerkt als (verplichte) premies voor de volksverzekeringen ingevolge art. 10, eerste en tweede lid, Wfv.

Deze goedkeuring heeft met name betekenis voor de toepassing van artikel 8.9 en artikel 8.9a Wet IB 2001. De minstverdienende partner van de persoon op wie de uitspraak HvJ C-227/03 van toepassing is kan op basis van deze goedkeuring in aanmerking komen voor een aanpassing van de verhoging van de gecombineerde heffingskorting en de bijzondere verhoging van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting. Deze aanpassing bestaat er uit dat rekening wordt gehouden met de door de andere partner vrijwillig betaalde premies die nog onverrekend zijn gebleven. Uiteraard moet dan wel aan alle overige voorwaarden voor toepassing van genoemde wetsartikelen zijn voldaan.

Met de vrijwillig betaalde premies wordt rekening gehouden in het jaar waarop zij betrekking hebben; dit kan een ander jaar zijn dan het jaar waarin zij zijn betaald.

Voor het jaar 2000 doet zich geen nadeel voor in de sfeer van de fiscaliteit.

2. Voorbeeld effect goedkeuring

[Regeling vervallen per 23-06-2022]

Met het hieronder opgenomen voorbeeld wordt het effect van de in dit besluit getroffen goedkeurende maatregel op de inkomenspositie van de fiscale partner toegelicht.

Casus

[Regeling vervallen per 23-06-2022]

Een inwoner van België met een Nederlandse WAO-uitkering (geen ander inkomen) heeft zich in 2005 vrijwillig verzekerd voor de AOW/Anw. De premie hiervoor bedraagt na vermindering met de premiedelen AOW en Anw van de heffingskorting netto € 1945 (hij heeft alleen recht op de algemene heffingskorting). Voor de AWBZ is hij verplicht verzekerd. De WAO-uitkering is in België belast. Deze inwoner van België heeft een fiscale partner zonder inkomen, die niet in Nederland verplicht of vrijwillig verzekerd is. Beiden hebben geopteerd voor binnenlandse belastingplicht.

Effect van de goedkeuringsregeling in dit besluit

[Regeling vervallen per 23-06-2022]

De bovenbedoelde fiscale partner zonder inkomen heeft op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (artikel 8.9 en artikel 8.9a) recht op heffingskortingen. De verhoging van de gecombineerde heffingskorting (artikel 8.9) en de bijzondere verhoging van de heffingskorting (artikel 8.9a) bedraagt maximaal het bedrag van de door de andere partner verschuldigde gecombineerde inkomensheffing verminderd met zijn gecombineerde heffingskorting. Met de goedkeuringsregeling wordt bereikt dat het bedrag van de door de andere partner verschuldigde gecombineerde inkomensheffing verminderd met zijn gecombineerde heffingskorting wordt verhoogd met € 1945 doordat ook de premie van de vrijwillige verzekering voor de AOW/Anw verminderd met de premiedelen AOW en Anw van de heffingskorting als inkomensheffing kwalificeert. Hiermee wordt bereikt dat aan de fiscale partner zonder inkomen mogelijk een groter bedrag aan heffingskorting kan worden uitbetaald.

3. Schriftelijk verzoek om toepassing goedkeuring

[Regeling vervallen per 23-06-2022]

Om voor toepassing van deze goedkeuring in aanmerking te komen dienen belanghebbenden een schriftelijk verzoek daartoe te doen aan de Inspecteur Belastingdienst/Limburg/kantoor Buitenland, Postbus 4486, 6401 CZ, Heerlen. Het verzoek dient vergezeld te gaan van de nota(’s) van de Sociale Verzekeringsbank inzake de betreffende vrijwillige verzekering(en) en een kopie van het betaalbewijs van de betreffende nota(’s).

4. Inwerkingtreding (en vervaldatum)

[Regeling vervallen per 23-06-2022]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dagtekening van dit besluit en is uitsluitend van toepassing op jaren van vrijwillige verzekering in het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005; ook de over die jaren onherroepelijk vaststaande aanslagen vallen onder het bereik van dit besluit.

Den Haag, 2 november 2006

De

Minister

van Financiën,
namens deze:
de

Directeur-Generaal

Belastingdienst,

J. Thunnissen

Naar boven