Circulaire Gelijke behandeling van Gereinigd gas uit B-hout met ongereinigd gas uit A-hout

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 03-10-2006 t/m heden

Circulaire van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 2 oktober 2006, inzake Gereinigd gas uit B-hout

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

In Nederland vindt verbranding van afvalstoffen plaats onder de regelgeving van het Besluit verbranden afvalstoffen (Bva) of onder de regelgeving van het Besluit emissie-eisen stookinstallaties A en B (Bees). Welk Besluit van toepassing is hangt af van de mate van vervuiling van de betreffende afvalstof. Voor wat betreft de beleidsmatige voorkeur voor de verwerking van afvalstoffen is in het LAP per afvalstof een minimum standaard aangegeven.

De algemene leidraad is dat als verbranden de voorkeur heeft, vuile afvalstromen onder Bva condities dienen te worden verbrand en schone afvalstoffen, waaronder schone biomassastromen, onder Bees condities dienen te worden verbrand.

In de dagelijkse praktijk heeft de indeling naar schoon en minder schoon van vooral biomassastromen voor onduidelijkheid gezorgd qua toewijzing naar verwerkingsregime. Ter verduidelijking is de zogenaamde ‘witte’- en ‘gele’ lijst ontstaan om een ordening tussen schone en vervuilde stromen te verkrijgen. De huidige vorm van de witte- en gele lijst is een voortvloeisel van de circulaire ‘Emissiebeleid voor energiewinning uit biomassa en afval’ van 1 april 2002.

Voorgeschakeld aan verbrandings- of stookinstallaties bestaan operationele systemen, en initiatieven, tot het vergassen van B-hout. Het gas dat uit de vergassing wordt verkregen wordt na reiniging ingezet als brandstof in de verbranding- of stookinstallatie.

Volgens de huidige reikwijdte van het Bva dient dit gas onder Bva condities te worden verbrand.

Aangezien het gas gereinigd wordt tot op het niveau van A-hout bestaat anderzijds de mening dat dit gas als schone brandstof gezien kan worden.

Naar aanleiding van dit verschil van mening is er over dit onderwerp in de vergaderperiode van het Europese Parlement van mei 2006 onder nummer H-0343/06 de volgende vraag aan de Commissie gesteld:

‘De richtlijnen inzake afvalverbranding (WID, 2000/76/EG) en grote stookinstallaties (LCP, 88/609/EEG) kennen verschillende eisen met betrekking tot emissies en bedrijfsvoering van afval- en stookinstallaties. Zolang de afval- en stookinstallaties van elkaar gescheiden zijn, kunnen de afval- en stookregels apart worden toegepast, mits het product dat door de afvalverwerkinginstallatie aan de stookinstallatie wordt geleverd niet als afval maar als brandstof gezien kan worden. Echter, zodra deze installaties gekoppeld zijn, worden de regels die het afvalregime kent, volledig van toepassing op de grote stookinstallatie. Dit kan betekenen dat bij een grote elektriciteitscentrale onnodige meetrapportages uitgevoerd moeten worden. Ook kan dit betekenen dat bij een storing die geen verband houd met de werking van de afvalverwerkingsinstallatie, de stookcentrale binnen enkele uren uit bedrijf moet worden genomen. Duidelijk mag zijn dat dit voor een elektriciteit- en of warmtecentrale uit oogpunt van continuïteit van de levering niet werkbaar is.

Is naar uw mening dit probleem op te lossen door de lidstaten zelf, bijvoorbeeld door de WID in deze situaties niet van toepassing te laten zijn op de gekoppelde stookinstallatie, omdat de door de afvalverwerker geproduceerde brandstof op zich zelf geen afval (meer) is in de zin van de WID?

Als dit niet kan, bent u dan bereid hier iets aan te doen door aanpassing van de betreffende richtlijnen?’

Het antwoord van de Commissie luidt als volgt:

‘De mogelijke toepassing van Richtlijn 2000/76/EG betreffende de verbranding van afval op een grote stookinstallatie hangt niet samen met het al dan niet gekoppeld zijn aan een afvalverwerkingsinstallatie. De bepalende factor is of een grote stookinstallatie afval verbrandt of meeverbrandt, waarbij onder ‘afval’ wordt verstaan alle vaste en vloeibare afvalstoffen als bedoeld in artikel 1, onder a) van richtlijn 75/442/EEG (de zogenaamde kaderrichtlijn afval). Indien dat niet het geval is, is de afvalverbrandingrichtlijn niet van toepassing, ook al is de grote stookinstallatie gekoppeld aan een afvalverwerkingsinstallatie, die brandstof levert die wettelijk gezien niet meer als afval kan worden gedefinieerd. In plaats daarvan is richtlijn 2001/80/EG inzake grote stookinstallaties van toepassing (ter vervanging van richtlijn 88/609/EEG). Indien een grote stookinstallatie deels afval verbrandt, is zij onderworpen aan een combinatie van de voorschriften van de richtlijnen afvalverbranding en grote stookinstallaties. In de praktijk beoordelen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of een stof al dan niet als ‘afval’ wordt beschouwd, rekening houdend met de definitie van de kaderrichtlijn afval en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie’.

Rekening houdend met het antwoord van de Commissie en de intentie om een oplossing te vinden voor de problematiek zijn de navolgende beleidsmatige afwegingen gemaakt.

1.2. Beleidsmatige afwegingen

  • Het inzetten van biomassa als hernieuwbare brandstof voor de productie van elektriciteit staat hoog op de Nederlandse en Europese overheidsagenda.

  • Het behouden van een ongestoorde elektriciteitsproductie is economisch van groot belang.

  • Het vereenvoudigen van overheidsregelgeving en het verminderen van administratieve lastendruk zijn kabinetsdoelstellingen.

Het onder Bva condities bij- en of meestoken van gereinigd gas uit B-hout belemmert de inzet van dit gas als biomassabrandstof, terwijl er op andere gebieden juist veel aan stimulering van het gebruik van biobrandstof wordt gedaan.

Nu het antwoord van de Commissie helderheid verschaft over de toepasselijkheid van de WID, is het voornemen dit gereinigde gas uit B-hout in plaats van onder Bva-condities, onder Bees-condities te verwerken, bij de toekomstige wijziging van het Bva tezamen met nog enkele wijzigingen te regelen.

Immers gas uit B-hout dat zodanig is gereinigd dat het gas voldoet aan gas afkomstig uit A-hout, is het product van de reiniging en heeft een vergelijkbare samenstelling van gas uit A-hout.

Door deze reiniging is dit gas aan te merken als schone biomassa en valt zodoende buiten de werkingssfeer van de WID. Het gevolg hiervan is dat deze afvalstof van de zogenaamde ‘gele’ lijst naar de ‘witte’ lijst wordt verplaatst en daardoor onder Bees condities kan worden verbrand.

Vooruitlopend op deze wijziging wordt de ‘witte’ lijst en de ‘gele’ lijst aangepast zodat per direct gereinigd gas uit B-hout dat vergelijkbaar is met gas uit A-hout onder Bees condities kan worden ingezet als brandstof.

Aan de ‘witte’ lijst deel 5 overig, wordt toegevoegd: ‘Gas met een maximale concentratie van 30mg/MJ zware metalen (som van As+Co+Cr+Cu+Mn+Ni+Pb+Sb+V)’ Hieraan wordt de opmerking toegevoegd; ‘Gereinigd gas uit B-hout vergelijkbaar met ongereinigd gas uit A-hout’.

De ‘gele’ lijst wordt aangepast als volgt: Bij de categorie ‘Gas afkomstig uit een vergassingsproces van gele lijst stoffen’, wordt toegevoegd ‘met uitzondering van gas dat voorkomt op de witte lijst’.

1.3. Status, reikwijdte en werkingsduur circulaire

Deze circulaire is een beleidsbrief, dat wil zeggen dat het bevoegd gezag uit het oogpunt van nationaal milieu- en duurzaamheidbeleid rekening moet houden met hetgeen hier is bepaald. Deze circulaire vervalt wanneer een algemene maatregel van bestuur van kracht wordt die het onderwerp van deze circulaire regelt.

Deze circulaire wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

1.4. Verhouding tot andere regelingen

  • De ‘witte’ en de ‘gele’ lijst zijn van belang voor de toepassing van de Besluiten emissie-eisen stookinstallaties A en b en het Besluit verbranden afval.

  • In de informatieve VROM-circulaire ‘Emissiebeleid voor energiewinning uit biomassa en afval’ van 1 april 2002 is op pagina 14 een passage gewijd aan ‘Bijstook en stand-alone: van vervuild naar schoon’. Daarin wordt gesteld dat een aanvankelijk vervuilde stroom, afhankelijk van de voorbehandeling, kan worden omgezet naar een stroom die als schoon is aan te merken. Aangenomen wordt dat de meest waarschijnlijke voorbehandeling vergassing zal zijn met een daaraan gekoppelde reiniging van het stookgas. Per geval en per stof zal door de initiatiefnemer of vergunninghouder aan het bevoegd gezag moeten worden aangetoond dat het gereinigde gas voldoet aan de kenmerken van ‘schoon’ gas.

Voor nadere telefonische informatie kunt u terecht bij:

  • Ministerie van VROM, W.N. van Daalen tel. 070-3394168

  • Senter Novem, Infomil, W. Bosma tel. 070-3735575

De

Staatssecretaris

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Naar boven