Bijlage Beleidskaderversterking capaciteitsopbouw van maatschappelijke organisaties
2007–2010
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
1. Inleiding
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Van gap-filling naar empowerment
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Bij capaciteitsontwikkeling komt in eerste instantie steeds een oude reflex op: personeel,
geld, auto’s, kennisoverdracht, training, fellowships. Het betreft meestal gap-filling,
zonder naar achtergronden te kijken, zonder de vraag te stellen waarom er eigenlijk
een capaciteitsprobleem is. De subsidieontvanger ten behoeve van de uitvoering van
de activiteiten in het kader van het programma Personele samenwerking met ontwikkelingslanden
(PSO) is de aanjager bij Nederlandse maatschappelijke organisaties om van gap-filling
naar empowerment te gaan op het vlak van capaciteitsopbouw.
2. Internationale consensus over capaciteitsopbouw
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Er is internationaal consensus over het belang van duurzame capaciteitsopbouw. Nederland
zette reeds met haar beleidskader technische assistentie een aantal jaren geleden
een forse stap van technische assistentie naar duurzame capaciteitsopbouw. Deze lijn
wordt internationaal onderschreven zoals blijkt uit het document van de OECD/DAC over
capaciteitsontwikkeling (The challenge of capacity development: working towards good
practice). Capaciteitsproblemen vormen vaak een obstakel om effectieve armoede bestrijding
te realiseren. Maar capaciteitsopbouw is meer dan een middel om effectievere hulp
te kunnen bieden, het dient ook tot empowerment te leiden. Capaciteitsopbouw is het
probleemoplossend vermogen vergroten van organisaties, instituties en de samenleving
in zijn geheel.
Het is belangrijk bij capaciteitsopbouw zowel te kijken naar de overheid op alle niveaus
als naar de ontwikkeling van de particuliere sector. Nederlandse bedrijven en maatschappelijke
organisaties kunnen, ieder vanuit hun eigen invalshoek, hier een bijdrage aan leveren.
Een belangrijke voorwaarde voor het behalen van de MDG’s is de bevordering van een
sterk maatschappelijk middenveld in het Zuiden. Civil society organisaties zijn in
staat om balans te brengen in de relatie tussen de staat en de bevolking, maar ook
tussen de markt en de bevolking. Nederland ziet hierbij een duidelijke rol voor de
particuliere sector in Nederland weggelegd voor capaciteitsopbouw van Zuidelijke organisaties.
Er zijn belangrijke lessen te trekken op het vlak capaciteitsopbouw in het algemeen
en technische assistentie in het bijzonder (het lange termijn uitzenden van westerlingen).
Die worden ook internationaal onderkend. Zoals: capaciteitsopbouw is geen technisch
en lineair proces dat slechts de overdracht van kennis en organisatiemodellen van
het Noorden naar het Zuiden vereist. En: dat er onvoldoende aandacht is besteed aan
de politiek-sociale context en oplossingen die rekening houden met het specifieke
land en de situatie. Bovendien is er te weinig aandacht voor commitment en ownership
van de betrokken landen en organisaties geweest. De Nederlandse overheid, in navolging
van de DAC, stelt dat bij capaciteitsopbouw altijd een politieke en institutionele
context analyse nodig is. In het verleden werd vaak gesproken over capaciteitsopbouw
vanuit de veronderstelling dat capaciteit moest worden opgebouwd vanuit het niets.
Nu wordt onder capaciteitsontwikkeling de uitbouw of kapitalisering van bestaande
capaciteit van mensen, organisaties en de maatschappij als geheel om hun zaken succesvol
te regelen, verstaan vanuit de lokale situatie. Het is niet alleen van belang te kijken
naar bestaande capaciteit maar ook naar de veranderingsprocessen die in dit kader
reeds gaande zijn. Vervolgens kan capaciteitsontwikkeling plaatsvinden op basis van
overeengekomen doelen met inschakeling van nationale en regionale expertise. Meer
dan voorheen moet expertise eerst lokaal en regionaal gezocht worden; alleen indien
deze daar ontbreekt kan een bijdrage van expertise vanuit rijkere landen overwogen
worden. Tenslotte is het van belang om te leren van ervaringen en lessen te delen.
Door beter inzicht en een minder projectmatige manier van werken is meer behoefte
ontstaan aan andere oplossingen dan gap-filling voor het capaciteitsprobleem. Directe
vormen van ondersteuning door middel van kennisoverdracht aan counterparts en training
worden steeds vaker ingeruild voor indirecte interventies, zoals het begeleiden en
faciliteren van veranderingsprocessen. Lag de nadruk aanvankelijk op vraagstukken
op microniveau, nu richten donoren zich evenzeer op meso- en macroniveau. Er wordt
meer gekeken naar politieke zaken en naar culturele omstandigheden. Dit is nog geen
gemeengoed, maar zal het wel moeten worden.
In uitzonderlijke gevallen, bij noodhulp, wederopbouw en sectoren in landen die zwaar
getroffen zijn door HIV/AIDS, kan technische assistentie in de vorm van gap-filling
een tijdelijke oplossing bieden. Deze zal echter altijd gekoppeld worden aan de nieuwe
inzichten over duurzaamheid capaciteitsopbouw. Oude stijl technische assistentie is
vaak te weinig vraaggestuurd, ondermijnt de lokale capaciteit, heeft hoge kosten,
verstoort de lokale arbeidsmarkt, ondermijnt het zelfvertrouwen, is van lage kwaliteit,
gefragmenteerd en leidt tot een binding aan leveranciers van technische assistentie.
De harmonisatieagenda: ook voor maatschappelijke organisaties
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Het momentum voor verandering is bijna bereikt. Waar begin deze eeuw nog veel weerstand
was tegen de nieuwe visie op capaciteitsopbouw tijdens een DAC-bijeenkomst in Parijs
– verscheen in februari 2006 het eerdergenoemde stuk van de DAC over capaciteitsopbouw.
Opgeroepen wordt om als donoren meer geharmoniseerd op te treden. Dit geldt ook voor
maatschappelijke organisaties; de harmonisatie agenda die in Parijs werd afgesproken
voor bilaterale en multilaterale donoren dient als inspiratie voor maatschappelijke
organisaties. Zuidelijke maatschappelijke organisaties bezwijken niet zelden onder
de versnipperdheid van Noordelijke interventies, ook op het gebied van capaciteitsopbouw.
3. Doelstelling en verwachte resultaten van subsidieverlening PSO
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Nederland hecht veel waarde aan het bijdragen aan een sterk maatschappelijk middenveld
in ontwikkelingslanden. Nederlandse maatschappelijke organisaties kunnen een belangrijke
rol spelen bij het versterken van lokale maatschappelijke organisaties. Het Ministerie
van Buitenlandse Zaken wil bevorderen dat dit op professionele wijze gebeurt. Ondersteuning
van een organisatie als PSO past hierin. Het doel van PSO is om significant bij te
dragen aan kwaliteitsversterking van capaciteitsopbouw van Nederlandse ontwikkelingsorganisaties.
Kwaliteitsverbetering van maatschappelijke organisaties
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Het statutaire doel van PSO is kwaliteitsverbetering van capaciteitsopbouw van Nederlandse
maatschappelijke organisaties. Voor de financiering van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken aan PSO is het kenniscentrum de focus. PSO zal zich hiervanuit nog meer moeten
inzetten op innovatie en het stimuleren van leren op het vlak van capaciteitsopbouw.
Het stimuleren van innovatie en leren kan in een aantal gevallen gepaard gaan met
financiering door PSO op het vlak van capaciteitsopbouw; het gaat grotendeels om het
financieren van strategische leerwerktrajecten op het vlak van capaciteitsopbouw met
duidelijk geïdentificeerde leerdoelen en het toepassen van innovatieve ideeën in de
praktijk. Het kenniscentrum van PSO levert dan adviseurs- en coachingsdiensten op
het vlak van capaciteitsopbouw. Om zoveel mogelijk actoren gebruik te laten maken
van de leer- en innovatiefunctie van PSO dient PSO een maximum financiering voor lidorganisaties
in te stellen en deze naar voren te laten komen in haar subsidieaanvraag. Het lidmaatschap
van PSO staat open alle Nederlandse maatschappelijke ontwikkelingsorganisaties, mits
deze voldoen door PSO in de subsidie-aanvraag geëxpliciteerde minimumeisen. Meer dan
voorheen zal PSO proberen in haar werk de complementariteit met de Nederlandse bilaterale
ontwikkelingssamenwerking op te zoeken. Naast de medefinancieringsorganisaties doen
ook de ambassades steeds meer op het vlak van capaciteitsopbouw. PSO’s meerwaarde
wordt uiteindelijk afgemeten aan de toegevoegde waarde die ze voor verschillende actoren
binnen ontwikkelingssamenwerking weet te creëren. PSO werkt actief samen met andere
organisaties, zoals SNV, KIT, ECDPM, MDF en andere commerciële aanbieders. SNV richt
zich met name op advisering op het gebied van capaciteitsopbouw van internationale
en Zuidelijke organisaties en PSO met name op Noordelijke organisaties. Een goed contact
tussen beide organisaties is essentieel zodat beide organisaties van elkaar kunnen
leren wat in de verschillende contexten de knelpunten zijn. Om de kwaliteitsverbetering
bij maatschappelijke organisaties te kunnen bewerkstelligen is het van groot belang
dat PSO over een kwalitatief hoogstaande staf beschikt, die goed ingevoerd zijn in
de laatste ontwikkelingen op het gebied van capaciteitsopbouw.
Focus op innovatie
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
PSO voert in de periode 2007–2012 een expliciet innovatie beleid uit. De volgende
elementen kunnen vallen onder innovatie:
-
– Het toepassen van de laatste inzichten op het vlak van capaciteitsontwikkeling in
de praktijk.
-
– Het ontwikkelen en toepassen van nieuwe beleidssporen (met als concrete resultaten
geleerde lessen tijdens leerwerktrajecten, goed gebruikte publicaties en dergelijke)
met betrekking tot capaciteitsontwikkeling.
-
– Het betrekken van nieuwe actoren bij capaciteitsopbouw, zoals Partos en NCDO.
Focus op leren
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
PSO is een kennismakelaar tussen internationale netwerken en kenniscentra en haar
leden en tussen haar leden onderling op het gebied van capaciteitsopbouw. Ze maakt
daarbij gebruik van lokale expertise en organisaties. Uit de evaluatie van PSO die
het ministerie heeft laten uitvoeren is gebleken dat er veelal nog geen sprake is
van duurzaamheid van de interventies van de leden van PSO. PSO zal duidelijke leer-
en verander afspraken met leden moeten maken om ervoor te zorgen dat een aantal valkuilen
voorkomen wordt. Deze afspraken hebben onder andere betrekking op:
-
– Het integreren van capaciteitopbouw als transversaal thema in de werkprocessen van
de lidorganisaties.
-
– Capaciteitsopbouw ook als doel en niet alleen als instrument wordt gezien door de
lidorganisaties.
-
– Het versterken en verbeteren van de PM&E systemen van de lid- en partnerorganisaties
om capaciteitsopbouw te monitoren, bijvoorbeeld op basis van de ‘five core capabilities’
ontwikkeld door ECDPM.
-
– Versterken en/of verbeteren van de relatie tussen lid- en haar partnerorganisaties
Strategische financiering
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
PSO blijft de mogelijkheid houden activiteiten te financieren met BZ middelen op het
vlak van capaciteitsopbouw. Die financiering zal in tegenstelling tot de vorige subsidieperiode
strategisch van aard moeten zijn. Strategische financieringen vinden plaats in het
kader van leren en/of innoveren. Lidorganisaties kunnen er niet vanuit gaan dat activiteiten
die altijd gefinancierd werden, gefinancierd zullen blijven. Lidorganisaties zullen
daarom 25% van de kosten van een individueel leerwerktraject zelf gaan financieren.
Uitgangspunt voor lidorganisaties is dat ze van de strategische financiering zullen
leren en of innovatie weten te bewerkstelligen. PSO heeft in het verleden drie niveaus
onderscheiden bij het werken aan capaciteitsopbouw, namelijk: (1) Human Resources
Development (HRD); bijvoorbeeld door staftraining en ondersteuning personeelsbeleid,
(2) organisatieversterking; ondermeer door verbetering van interne processen, structuren,
financiële continuïteit en managementcultuur binnen de partnerorganisaties en (3)
institutionele ontwikkeling: bijvoorbeeld door het versterken van partnerorganisaties
en netwerken om politieke invloed uit te oefenen, van ervaringen te leren en strategische
allianties te vormen.
Er zal een duidelijke link moeten zijn tussen de interventies die vanuit PSO gefinancierd
worden en maatschappijopbouw. Alleenstaande inzetten die in een institutioneel vacuüm
plaatsvinden behoren tot het verleden. PSO zal zich voornamelijk richten op organisational
development en in toenemende mate ook op instititutional development. PSO financiering
is een leerinstrument dat er toe dient te leiden dat bepaalde activiteiten in de toekomst
door de organissatie zelf gefinancierd kunnen worden.
Verwachte resultaten
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
-
– Het kenniscentrum heeft door het spelen van de makelaarsrol tussen leden onderling
en tussen nationale en internationale netwerken op het gebied van capaciteitsopbouw
bijgedragen aan aantoonbare verbeteringen op het vlak van capaciteitsopbouw van leden
en afnemers van PSO. Het kenniscentrum weet de recente ontwikkelingen op het vlak
van capaciteitsopbouw te vertalen naar eigen beleid en instrumenten.
-
– Uit de evaluaties en jaarverslagen van PSO moet blijken welke leereffecten en gedragsveranderingen
de lidorganisaties door middel van PSO financiering hebben weten te bereiken. Indien
organisaties niet de gewenste veranderingen doorvoeren in hun wijze van werken dan
kunnen er door PSO sancties opgelegd worden volgens een protocol dat in de subsidieaanvraag
voorgesteld wordt.
-
– PSO heeft door middel van strategische financiering de kwaliteit van de capaciteitsopbouw
van haar leden weten te verbeteren. Ze richt zich met name op organisational en institutional
development.
-
– PSO werkt complementair aan overige Nederlandse ontwikkelingsactoren. Het ministerie
en de sector maken in 2010 en later gebruik van de expertise van PSO op het vlak van
capaciteitsversterking, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de kennis van PSO om
in het kader van medefinancieringsprogramma’s organisaties te trainen en te monitoren
op het vlak van capaciteitsopbouw. Daarnaast werkt PSO complementair aan bijvoorbeeld
de front-offices van de MFO’s, Partos en NCDO.
-
– Samenwerkingverbanden met zuidelijke partners op het gebied van capaciteitsontwikkeling
hebben geleid tot versterking van organisaties die een soortgelijke functie als PSO
vervullen en tot meer inzicht van PSO wat de behoeften van Zuidelijke organisaties
zijn. Partnerorganisaties van de lidorganisaties hoeven in de toekomst niet meer noodzakelijkerwijs
naar PSO toe voor financiering en ondersteuning op het vlak van capaciteitsopbouw,
maar kunnen dat ook lokaal uit de markt halen. Doelstelling is om op minimaal op een
aantal deelterreinen een gezamenlijke aanvraag in te laten dienen met Zuidelijke partners
op het gebied van capaciteitsontwikkeling.
-
– Het jongerenprogramma heeft meer directe resultaten geboekt op het vlak van capaciteitsopbouw,
zodat het beter past bij het kernmandaat van PSO. PSO zal de samenwerking opzoeken
met andere ontwikkelingssamenwerking jongerenprogramma’s.
4. Aard en werkwijze van het PSO subsidiekader
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Om voor subsidie in aanmerking te komen heeft PSO op basis van een meerjarenvisie
(2015) uitgewerkt welke bijdrage geleverd gaat worden aan kwaliteitsverbetering van
Nederlandse ontwikkelingsorganisaties op het vlak van capaciteitsopbouw.
5. Procedure en toetsing
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Op basis van dit beleidskader kan PSO programmafinanciering ontvangen om een programma
van activiteiten van de organisatie uit te kunnen voeren. De subsidie wordt verleend
voor een periode van maximaal 6 jaar. Gelet op het belang van samenhang en concentratie
zal slechts één organisatie voor subsidie in aanmerking kunnen komen.
6.1. Procedure
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
PSO dient vóór 31 december 20106 een daartoe strekkende aanvraag (meerjaren strategisch
plan en bedrijfsplan) in te dienen bij het ministerie. Deze aanvraag dient te omvatten
een bedrijfsplan, een begroting en een liquiditeitsprognose. De aanvraag zal worden
getoetst aan de mate waarin het voorstel bijdraagt aan de doelstellingen van dit beleidskader
en aan de criteria die hieronder uiteen worden gezet. Het meerjaren strategische plan
hoeft geen eerste jaarplan te bevatten. Het eerste jaarplan dient ingeleverd te worden
in op 1 november 2011.
De voortgang in de uitvoering van het bedrijfsplan wordt gemonitord aan de hand van
jaarplannen en jaarverslagen. Het ministerie en PSO stellen voor 1 maart 2011 een
monitoringsprotocol op, dat gebaseerd is op de indicatoren die in de samenvatting
van de subsidieaanvraag voorgesteld worden. Beleidsoverleg, dat minimaal eenmaal maal
per jaar plaatsvindt, betreft zowel beleidsinhoudelijke als uitvoerende zaken. Het
Ministerie zal PSO intensiever betrekken bij de beleidsdialoog die ze voert met maatschappelijke
organisaties.
6.2. Toetsing
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
De ontvangen subsidie aanvraag wordt getoetst aan de hand van de volgende criteria:
De relevantie van de visie
De samenhang van de programmadoelen
-
– de logica van het programma;
-
– de concreetheid van de taakstelling;
-
– de doelmatigheid van het programma;
-
– de duurzaamheid van het programma.
De passendheid van de aanpak
-
– de kwaliteit van de uitwerking van de ‘leerfunctie’;
-
– de kwaliteit van de uitwerking van de ‘innovatiefunctie;
-
– de inzichtelijkheid van de te behalen resultaten.
De kwaliteit van de organisatie
-
– het lerend vermogen van de organisatie;
-
– de doelmatigheid van de organisatie;
-
– de kwaliteit van de administratie.
De strategische analyse is consistent als:
-
1. De strategische keuzes ten aanzien van leden, afnemers, financieringsinstrumenten
en thema’s logisch volgen uit de analyse van de context, het track record en de visie.
-
2. De aannames en de daarbij behorende strategische risico’s zijn vertaald in het risicomanagement
en de wenbaarheid van de organisatie.
-
3. De resulaten zoals genoemd in dit beleidskader uitgewerkt worden voor PSO.
De beleidsrelevantie van de visie wordt duidelijk als de organisatie aantoont dat
uitvoering van het programma een bijdrage zal leveren aan:
-
1. de Millennium Development Goals (MDG’s);
-
2. complementariteit met de Nederlandse bilaterale samenwerking;
-
3. constructurele samenwerking in de vorm van partnerschappen, met name de relatie met
Zuidelijke partners op het gebied van capaciteitsontwikkeling.
De logica van de programma is aangetoond als:
-
1. realistische verwachtingen met betrekking tot de noodzakelijke bijdragen van andere
actoren expliciet zijn gemaakt (de inputs);
-
2. de programmadoelen (output, outcome en effect) herleidbaar zijn tot de problemen van
de doelgroep en de oorzaken die deze problemen instandhouden;
-
3. dat lidorganisaties en partnerorganisaties een invloed hebben gehad op het formuleren
van het voorstel;
-
4. aannemelijk is dat de organisatie, de partners in de keten en de uiteindelijke doelgroep(en)
de programmadoelen in samenwerking kunnen realiseren.
De taakstelling is voldoende concreet als
-
1. het verband tussen de te behalen resultaten en de daarvoor benodigde middelen is aangetoond.
-
2. De resultaten worden met SMART-indicatoren weergeven, en de doelwaarden corresponderen
met de toegewezen budgetten.
De doelmatigheid van een programma is aangetoond als:
-
1. aannemelijk is dat resultaten niet meer kosten dan nodig is;
-
2. in het voorstel doelmatigheidsindicatoren opgenomen zijn en aangegeven wordt hoe deze
gemonitord worden;
-
3. lid-organisaties sancties opgelegd krijgen indien ze niet voldoende presteren.
De duurzaamheid is voldoende ingebouwd als:
-
1. aannemelijk is dat de lidorganisaties, partnerorganisaties en de doelgroepen op den
duur de in het programma behaalde resultaten zelfstandig kunnen voortzetten;
-
2. aannemelijk is dat de interventies gezamenlijk een structureel effect teweeg brengen
dat zonder externe hulp kan blijven voortbestaan;
-
3. de samenwerking is gericht op de versterking en zelfstandigheid van de Zuidelijke
partners;
-
4. aannemelijk is dat complementariteit en partnerschappen een bijdrage leveren aan de
duurzaamheid van het programma.
De leerfunctie is voldoende indien uitgewerkt is:
-
1. aannemelijk is dat kwaliteit en lerend vermogen van organisaties gestimuleerd worden
en hoe dat gemeten gaat worden;
-
2. aannemelijk is dat de doelen uit dit beleidskader gehaald worden;
-
3. het kenniscentrum nauw betrokken is bij de financieringspoot van PSO en vice versa.
De innovatiefunctie is voldoende uitgewerkt indien
-
1. aannemelijk is dat PSO innovatie mbt thema’s, methodes en actoren stimuleert en hoe
dat gemeten gaat worden;
-
2. aannemelijk gemaakt kan worden dat het kenniscentrum meerwaarde levert en hoe dat
gemeten gaat worden.
Het lerende vermogen van de organisatie is voldoende aangetoond indien:
-
1. Periodieke evaluaties van de partnerinterventies dienen om problemen, kansen en mogelijke
(nieuwe) oplossingen te identificeren. De inzichten van de betrokkenen in de keten
worden door onafhankelijke waarnemers geverifieerd.
-
2. Nieuwe kennis en/of toepassingen worden door actoren binnen de keten uitgewisseld
en overgedragen, waardoor verbeteringen of vernieuwingen ontstaan.
-
3. Kennisuitwisseling met actoren buiten de keten leidt tot nieuwe initiatieven waar
betrokkenen in de keten baat bij hebben.
-
4. Kennisuitwisseling tussen de verschillende ketens leidt tot nieuwe initiatieven (linking
and learning).
-
5. Periodieke en wetenschappelijke, onderbouwde toetsing van de aannames van de programma’s
levert input voor nieuw beleid.
De doelmatigheid van de organisatie is voldoende aangetoond indien:
-
1. Het management stuurt met behulp van kengetallen en targets op de doelmatigheid van
de interne werkprocessen.
-
2. Het leiderschap van de organisatie stelt de prioriteiten voor de verbetering van de
doelmatigheid van de organisatie.
De kwaliteit van de administratieve organisatie is voldoende aangetoond indien:
-
1. De financiële controle van de partners is conform de bedrijfsnormen en het Financieel
Reglement.
-
2. De geplande budgetten zijn betrouwbaar.
-
3. De inhoudelijke en financiële rapportage is naar behoren en op tijd.
-
4. Dat de afgelopen jaren goedgekeurde accountantscontroles hebben plaatsgevonden.
De aanvraag dient een samenvatting te bevatten. De samenvatting dient als basis voor
het monitoringsprotoc0l dat tussen PSO en het ministerie getekend gaat worden voordat
de nieuwe subsidie in werking treedt. In de samenvatting dient een opsplitsing gemaakt
te worden naar:
Input: de mate waarin de voorspelde bijdragen van andere actoren worden gerealiseerd.
Output: de capaciteiten van de lidorganisaties die in samenwerking met PSO worden
opgebouwd.
Outcome: de capaciteiten van de partnerorganisaties die in samenwerking met de lidorganisaties
worden opgebouwd.
Effect: de baten die door de doelgroep(en) worden gerealiseerd.
Duurzaamheid: de mate waarin partners en doelgroepen in staat zijn zelfstandig resultaten
te blijven behalen.
De samenvatting laat zien dat:
-
1. de sleutelindicatoren een redelijk beeld geven van de realisatie van de beoogde resultaten
en de onderliggende aannames van het programma;
-
2. de voorspelde resultaten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden geverifieerd
en zichtbaar gemaakt binnen een vooraf door de actoren in de keten overeengekomen
tijdspanne;
-
3. de actoren in de keten de sleutelindicatoren tegen redelijke kosten kunnen vaststellen
en communiceren.
7. Kwaliteitsbewaking en ontwikkeling
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
PSO is verantwoordelijk voor een adequaat systeem van monitoring en evaluatie. Organisaties
worden geacht op basis van bevindingen tijdig bijsturingen te verrichten en zonodig
hiervoor toestemming te vragen van de Minister. De Minister houdt toezicht en is verantwoordelijk
voor de vaststelling van de verantwoording van de toegekende subsidies. PSO streeft
een ISO certificaat na en oriënteert haar kwaliteitssysteem op basis het INK of een
soortgelijk gangbaar kwaliteitssysteem. In nauw overleg met PSO wordt tenminste één
maal in de subsidieperiode een externe evaluatie uitgevoerd.