Successiewet 1956, artikel 20, aftrekposten nalatenschap

[Regeling vervallen per 11-10-2010 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2010.]
Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 16-02-2006 t/m 31-12-2009

Successiewet 1956, artikel 20, aftrekposten nalatenschap

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

In dit besluit zijn de beleidsbesluiten over artikel 20 van de Successiewet 1956 (hierna SW) geactualiseerd en samengevoegd.

De volgende besluiten zijn geactualiseerd en overgenomen in dit besluit:

  • besluit van 25 augustus 1989, nr. IB89/480

  • besluit van 22 april 1996 nr. VB96/1031

  • besluit van 17 november 2003, nr. CPP2003/1904M

1. Conserverende aanslag die door het overlijden opeisbaar wordt

[Regeling vervallen per 11-10-2010 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2010]

Belastingschulden worden alleen aangemerkt als schuld voor zover zij rechtens afdwingbaar zijn. (artikel 20, derde lid, van de SW). Conserverende aanslagen kunnen een belastingschuld zijn. Daarbij is van belang of de betaling rechtens afdwingbaar is.

Een conserverende aanslag kan door het overlijden opeisbaar worden. De conserverende aanslag is dan in beginsel een schuld voor het successierecht. Er is echter geen sprake van een schuld voor het successierecht als het conserverende betalingsuitstel wordt gecontinueerd. Op grond van de arresten gepubliceerd in BNB 1971/114, 1992/233 en 1996/406c is de conserverende aanslag dan geen schuld voor het successierecht.

Voorbeeld

Op grond van een fictieve vervreemding van aanmerkelijk-belang-aandelen is inkomstenbelasting verschuldigd (artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van de Wet IB 2001). De inkomstenbelasting wordt geheven in de vorm van een conserverende aanslag. Voor de conserverende aanslag wordt tien jaar uitstel van betaling verleend (artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990) als aan de voorwaarden in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt voldaan. Een van de voorwaarden is dat de aandelen niet worden vervreemd.

Het overlijden van degene aan wie een conserverende aanslag is opgelegd is een (fictieve) vervreemding (artikel 4.16, eerste lid, onderdeel e, van de Wet IB 2001). De ontvanger trekt dan met een beschikking het uitstel van betaling in. De erfgenaam kan echter een verzoek doen tot continuering van het uitstel (artikel 25, achtste lid, onderdeel a, van de Invorderingswet 1990). De conserverende aanslag wordt dan ‘doorgeschoven’ naar de erfgenaam. Er is dan geen aanleiding om de conserverende aanslag als schuld toe te laten.

Als er geen verzoek om doorschuiving wordt gedaan geldt het volgende. De conserverende aanslag is geen voorwaardelijke schuld meer. Bij de vaststelling van de hoogte van de nalatenschap kan rekening worden gehouden met deze schuld.

Als de erfgenaam het verzoek om doorschuiving doet nadat de aanslag successierecht is opgelegd, geldt het volgende. Het verzoek om doorschuiving is een nieuwe of nadere gebeurtenis die een navorderingsmogelijkheid oplevert (artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).

2. Belastinglatentie en kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule

[Regeling vervallen per 11-10-2010 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2010]

Voor de verkrijging van een stamrecht geldt een belastinglatentie (artikel 20, vijfde lid, aanhef en letter b, juncto zesde lid van de SW). Een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule is, voor de belastinglatentie, een stamrecht (Hoge Raad, 30 oktober 1991, nr. 27 320, BNB 1991/364). Een belastinglatentie geldt alleen voor zover de uitkering op de kapitaalverzekering wordt aangewend voor de aankoop van een lijfrente. Zie de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 oktober 1995, nr. P94/6060. Voor zover de uitkering niet wordt aangewend voor de aankoop van lijfrente is sprake van een afkoop. Over deze afkoop is inkomstenbelasting verschuldigd.

Op grond van een redelijke wetstoepassing kan naar mijn oordeel toch een belastinglatentie in aanmerking worden genomen. Hierbij geldt de voorwaarde dat de afkoop is onderworpen aan de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting.

De uitkering is belast voor de inkomstenbelasting en het successierecht. Naar mijn oordeel is geen sprake van een ongerechtvaardigde cumulatieve heffing. Voor het successierecht is immers rekening gehouden met de (latente) inkomstenbelasting die is verschuldigd door de afkoop. Verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule wijs ik daarom af.

3. Invorderingskosten voor successierecht betaald voor buitenlandse erfgenamen

[Regeling vervallen per 11-10-2010 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2010]

De erfgenamen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het successierecht dat is verschuldigd door verkrijgers die in het buitenland wonen (artikel 46, tweede lid, onderdeel a, van de Invorderingswet 1990).

De Nederlandse erfgenamen kunnen kosten maken om het successierecht dat door hen is verschuldigd als gevolg van de aansprakelijkstelling te verhalen op buitenlandse verkrijgers. Betaling van die verhaalskosten leidt voor de Nederlandse erfgenamen niet tot een verlaging van het door hen verschuldigde successierecht. In sommige gevallen is het redelijk om die kosten in mindering brengen op hun eigen belastingschuld. Het moet daarbij gaan om reële gevallen waarin vergeefs kosten zijn gemaakt om het successierecht dat is verschuldigd door de aansprakelijkstelling te verhalen. De door de Nederlandse erfgenamen betaalde verhaalskosten als gevolg van de aansprakelijkstelling van artikel 46, tweede lid, onderdeel a, van de Invorderingswet 1990, kunnen dan in mindering komen op hun belastingschuld. Iedere Nederlandse erfgenaam kan de verhaalskosten naar evenredigheid van zijn verkrijging uit de nalatenschap in mindering brengen op zijn successierechtschuld.

4. Inwerkingtreding en vervallen besluiten

[Regeling vervallen per 11-10-2010 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2010]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dagtekening van dit besluit.

De volgende besluiten zijn met ingang van die datum ingetrokken:

  • besluit van 25 augustus 1989, nr. IB89/480

  • besluit van 22 april 1996, nr. VB96/1031

  • besluit van 17 november 2003, nr. CPP2003/1904M.

Naar boven