Successiewet 1956; fictieve inwoners, aanvang 10-jaarsperiode, peildatum Nederlanderschap, invloed huwelijksgoederenrecht bij schenking

[Regeling vervallen per 03-06-2010 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2010.]
Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 21-12-2005 t/m 31-12-2009

Successiewet 1956; fictieve inwoners, aanvang 10-jaarsperiode, peildatum Nederlanderschap, invloed huwelijksgoederenrecht bij schenking

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

1. Aanvang 10-jaarsperiode bij einde publiekrechtelijke dienstbetrekking

[Regeling vervallen per 03-06-2010 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2010]

Een Nederlander die binnen tien jaar, nadat hij Nederland metterwoon heeft verlaten, een schenking doet of overlijdt, wordt geacht op dat moment in Nederland te wonen (artikel 3, eerste lid, SW).

Een buiten Nederland wonende Nederlander die in dienstbetrekking staat tot een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon, woont fictief in Nederland (artikel 2, eerste lid, SW). Dit geldt ook voor zijn niet duurzaam van hem gescheiden levende echtgenoot en voor door hem onderhouden (stief)kinderen jonger dan 27 jaar.

De fictieve woonplaats van artikel 2, eerste lid, SW vervalt als de dienstbetrekking eindigt. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, SW is van belang of de 10-jaarsperiode aanvangt:

  • na einde van de dienstbetrekking of

  • op het moment waarop Nederland metterwoon is verlaten.

Een redelijke wetsuitleg leidt er toe dat de 10-jaarsperiode ingaat op het moment waarop Nederland feitelijk metterwoon is verlaten. Deze wetsuitleg geldt voor alle gevallen waarop artikel 2, eerste lid, SW van toepassing is, zoals Nederlandse diplomaten en Nederlanders die werkzaam zijn bij de Europese Unie.

2. Wijziging van nationaliteit na emigratie

[Regeling vervallen per 03-06-2010 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2010]

Een van de eisen voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, SW is dat de schenker of erflater Nederlander is. De schenker of erflater moet de Nederlandse nationaliteit hebben op zowel het moment van emigratie als op het moment van de schenking of overlijden. Artikel 3, eerste lid, SW geldt daarom niet voor een buitenlander die pas de Nederlandse nationaliteit krijgt nadat hij Nederland metterwoon heeft verlaten.

3. Schenking door Nederlander en niet-Nederlander uit het gemeenschappelijk vermogen

[Regeling vervallen per 03-06-2010 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2010]

Een schenking door een gehuwde schenker wordt behandeld als een schenking die is gedaan door de schenker en zijn echtgenoot samen (artikel 26, eerste lid, SW). Artikel 3, eerste lid, SW is van toepassing als één van beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit heeft én de schenking is gedaan binnen de 10-jaarsperiode. De schenking is dan geheel belast. De belastbaarheid is niet afhankelijk van andere omstandigheden. Het maakt bijvoorbeeld niet uit of een echtgenoot formeel toestemming had moeten geven of welke echtgenoot het bestuur had van de geschonken goederen.

De schenking uit hun gemeenschappelijke vermogen wordt (economisch gezien) voor de helft toegerekend aan ieder van de echtgenoten. De Nederlandse echtgenoot mag worden gezien als de schenker van de helft van de totale schenking. Alleen die helft van de totale schenking is op grond van artikel 3, eerste lid, SW onderworpen aan de heffing van Nederlands schenkingsrecht.

Deze redelijke wetsuitleg komt overeen met de toepassing van artikel 12 SW. Op grond van die bepaling wordt een schenking binnen 180 dagen voor het overlijden, geacht door overlijden te zijn verkregen. Deze 180-dagenregeling wordt bij een erflater die in algehele gemeenschap van goederen was gehuwd, slechts toegepast op de helft van de schenking.

Ter vermijding van misverstanden merk ik nog het volgende op. Het hiervoor vermelde standpunt heeft uiteraard geen gevolgen voor artikel 28 SW. Op grond van artikel 28 SW worden alle schenkingen van ouders binnen één jaar aan een kind samengeteld. De toepassing van artikel 3, eerste lid, SW vindt plaats na de samentelling van artikel 28 SW.

4. Inwerkingtreding en vervallen besluiten

[Regeling vervallen per 03-06-2010 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2010]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dagtekening daarvan. De volgende besluiten zijn met ingang van die datum ingetrokken:

  • besluit van 15 juli 1955, nr. 53,

  • besluit van 7 juli 1993, nr. VB93/172,

  • besluit van 22 februari 1995, nr. VB 94/1114 en

  • besluit van 28 november 2003, nr. CPP2003/2006M.

Naar boven