Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006

[Regeling vervalt per 01-07-2027.]
Geraadpleegd op 07-05-2024.
Geldend van 17-02-2010 t/m 31-12-2010

Regeling van 21 december 2005, nr. DJZ/BR/1307-2005, houdende nadere regels met betrekking tot de verstrekking van subsidies door de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking (Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006)

De Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op de artikelen 2 en 3 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Besluiten:

Afdeling 1. Algemeen

Paragraaf 1. Begripsomschrijving

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Afdeling 2. Mensenrechten, goed bestuur, internationale rechtsorde, internationale samenwerking

Paragraaf 1. Mensenrechten

Artikel 2.1

De Minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de bevordering van de naleving van mensenrechten.

Paragraaf 2. Maatschappelijke transformatie

Artikel 2.2

De minister kan met het oog op de bevordering van de sociale en politieke aspecten van transformatieprocessen naar een democratisch en marktgeoriënteerd bestel subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a. vestiging en versterking van pluriforme, democratische rechtsstaten;

  • b. de opbouw van een maatschappelijke middenveld of ‘civil society’;

  • c. het proces van toetreding tot de Europese Unie; of

  • d. de versterking van centrale overheden.

Artikel 2.3

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 2.2, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a. de mondigheid en organisatiegraad van burgers, de pluriformiteit van maatschappelijke organisaties, de mogelijkheden tot betrokkenheid van burgers bij de inrichting van hun maatschappij en het particulier initiatief;

  • b. het functioneren van de rechtsstaat, de kwaliteit van wetgeving, rechtshandhaving en rechtspraak en de rechtsbescherming van burgers;

  • c. het democratisch gehalte en verbetering van het functioneren van overheden, de transparantie van overheidsoptreden en de toegankelijkheid van de overheid voor burgers;

  • d. het toerusten van centrale en decentrale overheden voor hun rol in toetreding tot de Europese Unie en de bevordering van de aanpassingen die daartoe nodig zijn;

  • e. de structuur, capaciteit, kwaliteit en bestuurskracht van centrale overheden; of

  • f. kennisoverdracht, het financieel ondersteunen van studerenden en de ontwikkeling en uitvoering van opleidingen, cursussen, trainingen en stages.

Paragraaf 3. Vrede en veiligheid, internationale rechtsorde, multilaterale samenwerking, bilaterale betrekkingen, overige activiteiten

Artikel 2.4

De minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de minister op het gebied van vrede en veiligheid, het milieu, de internationale rechtsorde, internationale juridische en justitiële samenwerking, de bevordering van de multilaterale samenwerking of de verbetering van bilaterale betrekkingen.

Paragraaf 4. Migratie

Artikel 2.5

De minster kan subsidie verstrekken voor activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de minister op het terrein van migratie.

Paragraaf 5. Gedetineerdenbegeleiding in het buitenland

Artikel 2.6

De Minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aanhet verlenen van bijstand op maatschappelijk, sociaal dan wel geestelijk vlak aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland.

Afdeling 3. Noodhulp en personele veiligheid

Paragraaf 1. Noodhulp

Artikel 3.1

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan het lenigen, beperken of voorkomen van menselijke noden ten gevolge van conflicten, natuurrampen of andere noodsituaties.

Artikel 3.2

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 3.1, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a. directe hulpverlening ter voorziening van de primaire behoeften van slachtoffers, meer in het bijzonder de meest kwetsbaren onder hen, op het terrein van :

    • onderdak;

    • voedsel en voedselzekerheid;

    • gezondheidszorg, daaronder begrepen reproductieve gezondheidszorg;

    • water en sanitatie;

    • protectie;

    • terugkeer en hervestiging van vluchtelingen en ontheemden en

    • andere door de Verenigde Naties geïdentificeerde humanitaire aandachtsgebieden;

  • b. versterking van de institutionele capaciteit, waaronder deskundigheidsbevordering, internationaal, in Nederland en in getroffen of kwetsbare gebieden, gericht op de leniging van acute menselijke noden en op het voorbereid zijn op rampen;

  • c. bevordering van de doelgerichtheid en doelmatigheid van de hulpverlening, en

  • d. beperking van humanitaire nood en materiële schade ten gevolge van rampen,

Artikel 3.3

Voor subsidie komen niet in aanmerking:

  • a. identificatiemissies ter verkenning van de noden;

  • b. activiteiten die:

    • geheel of gedeeltelijk bekostigd worden ten laste van gezamenlijke noodhulpfondsen op landenniveau van de Verenigde Naties,

    • betrekking hebben op onderwijs in crisissituaties of

    • het genereren van inkomen als voornaamste doelstelling hebben;

  • c. activiteiten met een looptijd van meer dan 24 maanden, en

  • d. aanvragen voor een bedrag lager dan € 300.000, uitgezonderd aanvragen met betrekking tot activiteiten, bedoeld in artikel 3.2, onder b.

Artikel 3.4

Voor subsidieverlening op grond van deze afdeling komen uitsluitend in aanmerking rechtspersonen die:

  • a. naar doelstelling en feitelijke werkzaamheden gericht zijn op een breed scala van werkzaamheden;

  • b. wat betreft hulpverlening in noodsituaties aangesloten zijn bij en handelen overeenkomstig de Code of Conduct for the International Red Cross and Red Crescent Movement and Non-Governmental Organizations in Disaster Relief of een daaraan gelijkwaardige gedragscode;

  • c. beschikken over ervaring en een goede staat van dienst in het desbetreffende gebied;

  • d. beschikken over aantoonbare kennis en expertise met de desbetreffende problematiek;

  • e. beschikken over voldoende organisatorische en implementatiecapaciteit en

  • f. in voorkomend geval zelf of door tussenkomst van een lokale partner actief betrokken zijn bij het lokale coördinatiemechanisme van de Verenigde Naties met betrekking tot humanitaire hulp.

Artikel 3.5

In aanvulling op de artikelen 3.2 en 3.3 blijkt uit aanvragen om subsidie op grond van deze afdeling dat:

  • a. de activiteiten voldoen aan internationaal gangbare humanitaire hulpprincipes;

  • b. de aanvraag steunt op een analyse van de noden en gericht is op een duidelijk omschreven doelgroep;

  • c. de activiteiten gekoppeld zijn aan duidelijk en realistisch omschreven resultaten, doelen, instrumenten en indicatoren;

  • d. aandacht bestaat voor het overbruggen van de kloof tussen acute noodhulp en rehabilitatie;

  • e. in een exit strategie is voorzien;

  • f. aandacht bestaat voor de HIV/Aids-problematiek;

  • g. aandacht bestaat voor de problematiek van gender en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, en

  • h. de begroting duidelijk en sluitend is en gekoppeld is aan de activiteiten.

Artikel 3.6

Aanvragen zullen mede worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • a. snelheid, aard, schaal en aansluiting van de voorgestelde interventie op geïdentificeerde noden;

  • b. spreiding van donoractiviteiten in relatie tot geïdentificeerde noden;

  • c. daar waar sprake is van een langdurige crisis heeft voortzetting van adequaat uitgevoerde relevante activiteiten prioriteit boven subsidiëring van nieuwe activiteiten;

  • d. het vermijden van negatieve effecten van humanitaire hulp, mede met het oog op de duurzaamheid van de resultaten, alsmede

  • e. complementariteit en toegevoegde waarde ten opzichte van andere initiatieven in hetzelfde gebied.

Artikel 3.7

Subsidie kan worden verleend voor activiteiten waarmee reeds een aanvang is gemaakt indien:

  • a. de activiteiten zo spoedeisend zijn dat van de aanvrager in redelijkheid niet gevergd kan worden dat deze zijn aanvraag voor aanvang daarvan had ingediend;

  • b. de aanvrager bij aanvang van de activiteiten de minister daarvan in kennis heeft gesteld onder mededeling van het voornemen om een subsidieaanvraag in te dienen, en

  • c. de subsidieaanvraag binnen vier weken na aanvang van de activiteiten is ingediend.

Artikel 3.8

  • 1 Af- en overschrijvingen tussen posten op de begroting voor activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie is verleend, behoeven niet ter goedkeuring aan de minister te worden voorgelegd, indien:

    • a. de af- en overschrijdingen het gevolg zijn van gewijzigde of onvoorziene omstandigheden in een situatie van acute nood;

    • b. de af- en overschrijdingen niet meer bedragen dan 25% van de desbetreffende posten, en

    • c. het totaal van de begroting niet wordt overschreden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op vergoedingen voor expatriates en de aanschaf van transportmiddelen en van communicatieapparatuur.

Paragraaf 2. Personele veiligheid

Artikel 3.9

De minister kan subsidie verleden ten behoeve van

  • a. het volgen van veiligheidstrainingen en

  • b. ondersteuning bij het ontwikkelen van een veiligheidsbeleid.

Artikel 3.10

  • 1 Subsidie op grond van paragraaf 2 kan uitsluitend worden verleend aan particuliere organisaties die in risicovolle gebieden activiteiten ontplooien die ten laste van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken worden bekostigd.

  • 2 Subsidie kan worden verleend tot ten hoogste 50% van de kosten van de voor subsidie in aanmerking komende activiteiten. Subsidie wordt niet verleend voor reiskosten.

  • 3 Subsidieaanvragen bevatten in elk geval:

    • a. een lijst met deelnemers;

    • b. vermelding van de landen of regio’s waar deze deelnemers werkzaam zijn of zullen zijn;

    • c. een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • d. in voorkomend geval de beoogde aanbieders van de activiteiten en

    • e. een duidelijke en sluitende begroting die gekoppeld is aan de activiteiten.

Afdeling 4. Medefinancieringsstelsel

Paragraaf 1. Medefinanciering; activiteiten

Artikel 4.1

  • 1 De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan structurele armoedebestrijding in ontwikkelingslanden door de ondersteuning van particuliere organisaties in ontwikkelingslanden, aan de hand van een of meer interventiestrategieën, zoals duurzame economische ontwikkeling en directe armoedebestrijding, maatschappijopbouw of beleidsbeïnvloeding.

  • 2 De activiteiten hebben betrekking op een of meer van de volgende thema’s:

    • a. Groei en gelijke verdeling van middelen,

    • b. Gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes en het recht op sexuele en reproductieve gezondheid,c. Veiligheid en ontwikkeling, in het bijzonder in fragiele staten,

    • d. Duurzaamheid, klimaat en energie,

    • e. Duurzame economische ontwikkeling,

    • f. HIV/Aids,

    • g. Onderwijs,

    • h. Gezondheidszorg,

    • i. Mensenrechten,

    • j. Democratisering,

    • k. Goed bestuur,

    • l. Water en sanitatie en

    • m. Sport en cultuur.

Artikel 4.3

Subsidie wordt niet verleend voor activiteiten:

  • a. die in hoofdzaak gericht zijn op commerciële dienstverlening, investeringen of daarmee samenhangende activiteiten,

  • b. die gericht of mede gericht zijn op proselitisme,

  • c. die in hoofdzaak gericht zijn op studie of onderzoek of

  • d. waarvan de reikwijdte beperkt is tot slechts een land.

Paragraaf 2. Organisaties

Artikel 4.4

  • 1 Voor subsidie op grond van deze afdeling komen uitsluitend in aanmerking particuliere organisaties die:

    • a. niet op winst zijn gericht,

    • b. naar doelstelling, werkzaamheden en uitgavenpatroon geheel of in overwegende mate zijn gericht op structurele armoedebestrijding in de zin van artikel 4.1,

    • c. statutair in Nederland zijn gevestigd,

    • d. beschikken over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht,

    • e. beschikken over draagvlak in Nederland,

    • f. een zodanig beloningsbeleid voeren dat de honorering van bestuurders en medewerkers niet uitstijgt boven de in de rijksdienst gebruikelijke honorering, en die

    • g. de in Nederland gangbare maatstaven voor het besturen en functioneren van particuliere organisaties zonder winstoogmerk onderschrijven en toepassen.

  • 2 Indien subsidie wordt verleend ten behoeve van activiteiten verricht in een samenwerkingsverband van twee of meer organisaties kan de subsidie uitsluitend worden verleend aan een van de partijen in het samenwerkingsverband. Op deze subsidieontvanger rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, onverschillig welk van de partijen in het samenwerkingsverband feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden. Uitsluitend organisaties die voldoen aan het eerste lid kunnen voor de toepassing van deze afdeling als partij in een samenwerkingsverband worden aangemerkt.

Paragraaf 3. Procedurele bepalingen; aanvraag

Artikel 4.5

  • 3 In aanvulling op het voor subsidieverlening op grond van deze afdeling vastgestelde subsidieplafond wordt in de beleidsregels vastgelegd hoeveel subsidieaanvragen ten hoogste voor subsidieverlening in aanmerking kunnen komen.

  • 4 Uit oogpunt van beheersing van werklast voor de aanvragers en voor de minister zal de beoordeling van de aanvragen in verschillende ronden kunnen plaatsvinden en kan in elke ronde met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht om aanvulling van de bij de aanvraag verstrekte gegevens en bescheiden worden verzocht.

  • 5 De minister legt de daarvoor in aanmerking komende aanvragen voor aan een adviescommissie. De minister benoemt de leden van de adviescommissie en wijst uit hun midden een voorzitter aan. De minister draagt zorg dat de commissie zo is samengesteld dat een onafhankelijke en deskundige oordeelsvorming gewaarborgd is. De minister voegt aan de commissie een secretariaat toe.

Artikel 4.6

  • 1 De ontvanger, dan wel ingeval subsidie ten behoeve van activiteiten verricht in een samenwerkingsverband is verleend, het samenwerkingsverband, betrekt ten minste 25% van diens inkomsten uit andere bronnen dan:

    • a. door de minister verleende subsidie en

    • b. bijdragen, verstrekt door ten laste van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken gesubsidieerde organisaties, ten laste van die subsidie.

  • 2 Subsidie kan slechts worden verleend tot ten hoogste 75% van de inkomsten van de organisatie dan wel het samenwerkingsverband.

  • 3 Niet voor toekenning in aanmerking komen:

    • a. subsidieaanvragen voor een periode van minder dan drie jaar,

    • b. subsidieaanvragen voor een bedrag lager dan € 10.000.000 voor programma’s met een looptijd van vijf jaar, met dien verstande dat bij een kortere looptijd van het programma dit bedrag naar rato lager is,

    • c. subsidieaanvragen die voor enig jaar van het subsidietijdvak hoger zijn dan 25% van het voor het desbetreffende jaar beschikbare deel van het subsidieplafond, alsmede

    • d. alle subsidieaanvragen waarbij een organisatie als ontvanger of als partij in een samenwerkingsverband is betrokken en die er in samenhang toe zouden kunnen leiden dat aan die organisatie in enig jaar meer middelen ter beschikking zouden worden gesteld dan 25% van het voor het desbetreffende jaar beschikbare deel van het subsidieplafond.

  • 4 Aan een organisatie kan per subsidietijdvak slechts één subsidie op grond van deze afdeling, uitgezonderd artikel 4.9, worden verleend.

  • 5 Subsidie wordt niet verleend als instellingssubsidie.

Artikel 4.7

Indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op een samenwerkingsverband omvat de aanvraag mede een beschrijving van de wijze waarop elk van de partijen bijdraagt aan de werkzaamheden van het samenwerkingsverband en van de wijze waarop de besluitvorming in het samenwerkingsverband plaatsvindt. Voorts omvat de subsidieaanvraag een overeenkomst tussen partijen op grond waarvan de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen jegens de minister is gewaarborgd en waarin een regeling voor de beslechting van geschillen tussen partijen onderling is neergelegd.

Paragraaf 4. Bijzondere bepalingen

Artikel 4.8

  • 1 Deze afdeling is niet van toepassing op de verlening van subsidie door een Nederlandse vertegenwoordiging namens de minister.

  • 2 Deze afdeling is niet van toepassing op de verlening van subsidie aan organisaties waarop de minister op grond van statutaire of organisatorische voorzieningen zeggenschap kan uitoefenen.

Artikel 4.9

De minister kan in beleidsregels als bedoeld in artikel 6 van het Subsidiebesluit, bepalen dat in aanvulling op de toepassing van deze afdeling voor een in de beleidsregels te bepalen tijdvak subsidie kan worden verleend voor activiteiten, bedoeld in deze afdeling. De Minister kan in de beleidsregels bepalen dat een of meer van de artikelen van deze afdeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijven.

Afdeling 5. Bijzondere financieringsprogramma’s

Paragraaf 1. Personele samenwerking met ontwikkelingslanden

Artikel 5.1

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de sociaal-economische ontwikkeling en de bestrijding van armoede in ontwikkelingslanden door het bevorderen van personele samenwerking.

Artikel 5.2

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 5.1, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van personele samenwerking van Nederlandse organisaties werkzaam op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en organisaties in ontwikkelingslanden aan de hand van een samenhangend geheel van activiteiten met een evenwichtige en doelmatige spreiding over doelgroepen, sectoren, prioritaire gebieden en andere beleidsaccenten.

Paragraaf 2. Vakbeweging

Artikel 5.3

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de sociaal-economische ontwikkeling en de bestrijding van armoede in ontwikkelingslanden door versterking van de vakbeweging in ontwikkelingslanden en bevordering van arbeidsrechten.

Artikel 5.4

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 5.3, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van behoud of versterking van de positie van de vakbeweging in ontwikkelingslanden en bevordering van arbeidsrechten aan de hand van een over meerdere continenten gespreid en samenhangend geheel van activiteiten met een evenwichtige en doelmatige spreiding over doelgroepen, sectoren, prioritaire gebieden en andere beleidsaccenten.

Artikel 5.5

Voor subsidie komen in aanmerking Nederlandse vakcentrales, gericht op de ondersteuning van ontwikkelingsprocessen in ontwikkelingslanden, die beschikken over een netwerk van relaties dat is toegesneden op thematische, sectorale en regionale spreiding van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend en een daarmee samenhangende maatschappelijke verankering in Nederland.

Paragraaf 3. Werkgeverssamenwerking

Artikel 5.6

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan het bevorderen van een duurzaam sociaal-economische ontwikkeling met het oog op de bestrijding van armoede in ontwikkelingslanden door versterking van ondernemersorganisaties in ontwikkelingslanden.

Artikel 5.7

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 5.6, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van capaciteitsversterking van ondernemersorganisaties in ontwikkelingslanden door onder andere het overdragen van kennis en ervaring, samenwerking met nationale en internationale organisaties en door ondersteuning van activiteiten gericht op beleidsbeïnvloeding alsmede op werving van en dienstverlening aan leden.

Artikel 5.8

Voor subsidie komen in aanmerking Nederlandse ondernemersorganisaties, aangesloten bij de Raad voor centrale ondernemersorganisaties, en door zodanige organisaties opgerichte en bestuurde rechtspersonen zonder winstoogmerk, die zijn gericht op de ondersteuning van ontwikkelingsprocessen in ontwikkelingslanden.

Paragraaf 4. Technische assistentie

Artikel 5.9

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de sociaal-economische ontwikkeling en de bestrijding van armoede in ontwikkelingslanden door een duurzame verbetering van de positie van groepen mensen in ontwikkelingslanden.

Artikel 5.10

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 5.9, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van ontwikkelingsprocessen in ontwikkelingslanden door de beschikbaarstelling van deskundigheid en financiële middelen door Nederlandse organisaties aan organisaties in ontwikkelingslanden en ten behoeve van de uitvoering van ontwikkelingsprojecten.

Artikel 5.11

Voor subsidie komen in aanmerking in Nederland gevestigde niet op het maken van winst gerichte rechtspersonen die naar statutaire doelstelling en feitelijke werkzaamheden zijn gericht op structurele armoedebestrijding in ontwikkelingslanden door de beschikbaarstelling van deskundigheid en beschikken over een netwerk van relaties en een ondersteuningsstructuur die een doeltreffende en doelmatige inzet van deze deskundigheid waarborgen.

Paragraaf 5. Gemeentelijke samenwerking; kleinschalige plaatselijke activiteiten; particuliere initiatieven

Artikel 5.12

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a. versterking van het lokaal bestuur in ontwikkelingslanden door samenwerking met Nederlandse gemeenten;

  • b. bevordering van kleinschalige plaatselijke of regionale activiteiten in Nederland met het oog op vergroting van kennis en inzicht in en de meningsvorming over ontwikkelingsamenwerking of het draagvlak voor het beleid inzake ontwikkelingsamenwerking; of

  • c. bevordering van kleinschalige Nederlandse particuliere initiatieven op het terrein van ontwikkelingssamenwerking.

Paragraaf 6. Politieke en interparlementaire samenwerking

Artikel 5.13

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de bevordering van een goed functionerende, duurzame parlementaire meerpartijendemocratie in ontwikkelingslanden, door ondersteuning van politieke partijen of parlementariërs in ontwikkelingslanden.

Artikel 5.14

  • 1 Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 5.13, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten, verricht in het kader van een niet partijgebonden samenwerking tussen politieke partijen of parlementariërs in Nederland en in ontwikkelingslanden.

Artikel 5.15

Voor subsidie op grond van deze paragraaf komen uitsluitend in aanmerking organisaties zonder winstoogmerk, gericht op de doelstelling genoemd in artikel 5.13, die:

  • a. in Nederland zijn gevestigd,

  • b. beschikken over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht,

  • c. naar bestuurssamenstelling een breed samenwerkingsverband van in de Staten-Generaal vertegenwoordigde politieke partijen of parlementariërs reflecteren.

Artikel 5.16

  • 1 Subsidie wordt verleend voor een tijdvak van ten hoogste vier jaar.

  • 2 Geen subsidie wordt verleend indien dit tot samenloop met een andere aan dezelfde ontvanger op grond van deze paragraaf verleende subsidie zou leiden.

  • 3 Subsidieaanvragen om een bedrag lager dan € 100.000 komen niet voor toekenning in aanmerking. De subsidieaanvraag geeft blijkt van een bijdrage, in financiële zin of door het beschikbaarstellen van deskundigheid, van de in de organisatie vertegenwoordigde politieke partijen of parlementariërs.

  • 4 Subsidie wordt niet verleend als instellingssubsidie.

Afdeling 6. Onderwijs, onderzoek

Paragraaf 1. Internationaal onderwijs en -onderzoek

Artikel 6.1

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de uitvoering van internationaal onderwijs en -onderzoek dat een bijdrage levert aan de ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de minister op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking.

Paragraaf 2. Onderzoek

Artikel 6.2

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan onderzoek en kennisontwikkeling en waarvan de uitkomsten effectief gebruikt kunnen worden voor het behalen van de Nederlandse doelstellingen van het buitenlands beleid op het terrein van armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling.

Artikel 6.3

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 6.2, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten die:

  • a. aansluiten bij de prioriteiten van het Nederlands buitenlands beleid op het terrein van armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling;

  • b. maatschappelijk relevant zijn en bijdragen aan maatschappelijke innovatie en capaciteitsontwikkeling in ontwikkelingslanden;

  • c. een bijdrage leveren aan de versterking van de interactie tussen verschillende maatschappelijke belanghebbenden;

  • d. antwoord bieden op vragen van belanghebbenden bij of verantwoordelijken voor armoedebestrijding;

  • e. toepassingsgericht zijn en in samenspraak met de beoogde gebruikers van de resultaten van het onderzoek tot stand komen en

  • f. waarvan de kwaliteit in termen van geldigheid, betrouwbaarheid en vernieuwing is geborgd.

Paragraaf 3. Hoger onderwijs

Artikel 6.4

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die in ontwikkelingslanden strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a. verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs;

  • b. institutionele versterking van instellingen voor hoger onderwijs; of

  • c. het vergroten van de capaciteit en de kwaliteit van menselijke hulpbronnen.

Artikel 6.5

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 6.4, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a. samenwerking tussen Nederlandse onderwijsinstellingen en onderwijsinstellingen in ontwikkelingslanden;

  • b. financiële ondersteuning van studerenden in of afkomstig uit ontwikkelingslanden; of

  • c. kennisoverdracht, zoals het ontwikkelen en uitvoeren van cursussen, trainingen en stages.

Paragraaf 4. Toepassingsgericht onderzoek drinkwater en sanitatie

Artikel 6.6

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan het vergroten van de toegang tot duurzame drinkwater- en sanitatiesystemen in ontwikkelingslanden door:

  • a. het verzamelen en uitwisselen van toepassingsgerichte informatie en kennis op het gebied van water, sanitatie en daaraan gerelateerde milieu- en gedragsaspecten,

  • b. het verspreiden en toegankelijk maken van die kennis en informatie en

  • c. het stimuleren van samenwerkingsverbanden, met het oog op het versterken van innovatie- en kennisorganisaties en kennisnetwerken in ontwikkelingslanden.

Afdeling 7. Overheid en bedrijfsleven; rentelasten en garanties

Paragraaf 1. Overheid

Artikel 7.1

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan versterking van de positie van ontwikkelingslanden in het wereldhandelsverkeer door de beschikbaarstelling van deskundigheid en andere vormen van assistentie aan overheden van ontwikkelingslanden.

Paragraaf 2. Bedrijfsleven

Artikel 7.2

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van duurzame vergroting van werkgelegenheid en economische groei in ontwikkelingslanden door versterking van het bedrijfsleven in die landen of van transacties in het economisch verkeer met een vernieuwend of stimulerend effect op de verbetering van het milieu in ontwikkelingslanden.

Artikel 7.3

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 7.2, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a. de totstandkoming van joint-ventures van in Nederland gevestigde ondernemers afkomstig uit ontwikkelingslanden met partners in ontwikkelingslanden, door advisering, voorlichting en de beschikbaarstelling van bedrijfskredieten;

  • b. de oprichting door in Nederland verblijvende ondernemers of aspirant ondernemers afkomstig uit ontwikkelingslanden van bedrijven in hun land van herkomst;

  • c. de overdracht van kennis, inzichten en ervaringen van Nederlandse oud-managers aan en op verzoek van midden- en kleinbedrijven en instellingen in ontwikkelingslanden;

  • d. de samenwerking tussen Nederlandse bedrijven en bedrijven in ontwikkelingslanden met opkomende markten, door het uitvoeren van proefprojecten en projectvoorbereidende studies, niet zijnde marktverkenningen en algemene studies;

  • e. deskundigheidsbevordering van ondernemers en hun werknemers in ontwikkelingslanden;

  • f. kredietverstrekking aan ondernemers in ontwikkelingslanden;

  • g. risicodragende investeringen in ontwikkelingslanden;

  • h. invoer van Nederlandse kapitaalgoederen, werken of diensten in ontwikkelingslanden;

  • i. export van ontwikkelingslanden naar de Europese Unie;

  • j. garantieverlening ten behoeve van participatiemaatschappijen met het oog op bevordering van investeringen in joint-ventures met bedrijven in ontwikkelingslanden; of

  • k. het verstrekken van financieringen en technische assistentie ten behoeve van bedrijven en financiële instellingen in ontwikkelingslanden.

Paragraaf 3. Rentelasten en garanties

Artikel 7.4

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de verstrekking van leningen aan ontwikkelingslanden ten behoeve van investeringen in die landen tegen een rente die lager ligt dan de marktrente, door rentesubsidies en garantstellingen.

Afdeling 8. Cultuur; regionale prioriteiten

Paragraaf 1. Cultuur

Artikel 8.1

De Minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a. bevordering van de internationale betrekkingen op cultureel gebied;

  • b. versterking van de culturele sector in ontwikkelingslanden, of

  • c. bevordering van de kennis van en het begrip voor cultuuruitingen in ontwikkelingslanden.

Artikel 8.2

  • 1 Voor subsidie met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 8.1, onder a, komen in aanmerking:

    • a. bezoekersprogramma’s voor buitenlandse cultuurdeskundigen;

    • b. gebundelde of sectorale presentaties van Nederlandse cultuuruitingen in het buitenland;

    • c. activiteiten met het oog op de uitvoering van culturele verdragen of internationale afspraken op het terrein van de cultuur, en

    • d. kleinschalige lokale culturele projecten in het buitenland, gericht op de plaatselijke bevolking met een herkenbare Nederlandse component.

  • 2 Subsidie voor activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, kan uitsluitend worden verleend aan sectorinstituten met een internationale taak die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn aangewezen en aan fondsen, bedoeld in artikel 9 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.

Artikel 8.3

  • 1 Voor subsidie met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 8.1, onder b en c, komen in aanmerking:

    • a. activiteiten gericht op de totstandkoming van cultuuruitingen met name in ontwikkelingslanden door kunstenaars en culturele instellingen afkomstig uit of werkzaam in ontwikkelingslanden en

    • b. stageprogramma’s gericht op kunstenaars afkomstig uit ontwikkelingslanden.

  • 2 Subsidie voor activiteiten, bedoeld in het eerste lid, kan uitsluitend worden verleend aan instellingen die naar doelstelling en werkwijze geheel of overwegend zijn gericht op de bevordering en verspreiding van cultuuruitingen met name in ontwikkelingslanden door kunstenaars of culturele instellingen afkomstig uit of werkzaam in ontwikkelingslanden.

Paragraaf 2. Regionale prioriteiten

Artikel 8.4

De Minister kan subsidie verlenen voor activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van de sociale en politieke banden en de economische samenwerking tussen Nederland en landen waarmee Nederland door nabuurschap, door culturele en historische betrekkingen, door hun betekenis als land van herkomst van in Nederland levende migranten of anderszins een bijzondere band heeft.

Afdeling 9. Meningsvorming, voorlichting, draagvlakbevordering ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse betrekkingen

Paragraaf 1. Ontwikkelingssamenwerking

Artikel 9.1

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a. bevordering van kennis en inzicht in en de meningsvorming over aangelegenheden met betrekking tot ontwikkelingsamenwerking, of

  • b. bevordering van het draagvlak voor het beleid inzake ontwikkelingsamenwerking.

Artikel 9.2

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 9.1, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a. publieksvoorlichting in brede zin en voorlichting gericht op specifieke doelgroepen;

  • b. themabijeenkomsten, congressen, discussiebijeenkomsten, internationale evenementen en manifestaties;

  • c. de totstandkoming en distributie van publicaties; of

  • d. onderwijsactiviteiten die strekken tot of dienstig zijn aan het vergroten van de kennis over ontwikkelingslanden in Nederland.

Paragraaf 2. Buitenlandse betrekkingen

Artikel 9.3

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a. bevordering van kennis en inzicht in en de meningsvorming over aangelegenheden met betrekking tot de buitenlandse betrekkingen;

  • b. bevordering van het draagvlak voor het beleid inzake de buitenlandse betrekkingen; of

  • c. bevordering van een positieve beeldvorming over Nederland in het buitenland.

Artikel 9.4

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 9.3, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a. publieksvoorlichting in brede zin en voorlichting gericht op specifieke doelgroepen;

  • b. themabijeenkomsten, congressen, discussiebijeenkomsten, internationale evenementen en manifestaties;

  • c. de totstandkoming en distributie van publicaties; of

  • d. onderwijsactiviteiten die strekken tot of dienstig zijn aan het vergroten van de kennis van, inzicht in en de meningsvorming over aangelegenheden met betrekking tot de buitenlandse betrekkingen.

Afdeling 10. Publiek private samenwerking; bijzondere gevallen

Paragraaf 1. Publiek private samenwerking

Artikel 10.1

Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder publiek private samenwerking verstaan: een samenwerkingsverband van enerzijds een of meer partijen afkomstig uit de kring van de overheid en anderzijds een of meer particuliere organisaties zonder winstoogmerk of partijen uit de kring van het bedrijfsleven, gericht op de realisering van gezamenlijk onderschreven doelstellingen door uitvoering van activiteiten op een zodanige wijze dat elk van de partijen een deel van de daartoe benodigde inspanningen levert en een deel van de daarmee gepaard gaande risico’s draagt.

Artikel 10.2

  • 1 De minister kan subsidie verlenen met het oog op de uitvoering van activiteiten, bedoeld in deze regeling, verricht in het kader van publiek private samenwerking.

  • 3 De subsidie wordt in de vorm van een activiteitensubsidie verleend, in voorkomend geval in aanvulling op een reeds aan dezelfde ontvanger verleende instellingssubsidie. De subsidieontvanger draagt zorg voor een zodanig beheer van de desbetreffende subsidiegelden dat gewaarborgd is dat de subsidie uitsluitend wordt besteed voor de activiteiten waarvoor zij is bestemd en dat daarvan afzonderlijk verslag kan worden gedaan.

Artikel 10.3

Indien de publiek private samenwerking niet over rechtspersoonlijkheid beschikt, kan de subsidie uitsluitend worden verleend aan een van de partijen in het samenwerkingsverband die wel over rechtspersoonlijkheid beschikt, onderverminderd artikel 4, eerste lid, van het Subsidiebesluit. Op deze subsidieontvanger rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, onverschillig welk van de partijen in het samenwerkingsverband feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

Artikel 10.4

  • 1 De subsidieaanvraag omvat mede een beschrijving van de wijze waarop elk van de partijen bijdraagt aan de werkzaamheden van de publiek private samenwerking en van de wijze waarop de besluitvorming in de publiek private samenwerking plaats vindt.

  • 2 Indien de publiek private samenwerking niet beschikt over rechtspersoonlijkheid omvat de subsidieaanvraag mede een overeenkomst tussen partijen op grond waarvan de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen jegens de minister is gewaarborgd.

Paragraaf 2. Bijzondere gevallen

Artikel 10.5

  • 1 De minister kan in bijzondere gevallen binnen het raam van artikel 2 van de Kaderwet subsidie verlenen

    • a. ten behoeve van andere activiteiten dan bedoeld in deze regeling, of

    • b. in afwijking van een of meer bepalingen van deze regeling, daaronder begrepen de met het oog daarop bekendgemaakte beleidsregels op grond van artikel 6 van het Subsidiebesluit;

    indien te subsidiëren activiteiten naar het oordeel van de minister een betekenisvolle bijdrage leveren aan de realisering van de beleidsdoelstellingen van de minister.

  • 2 Een beschikking tot subsidiëring in afwijking van een of meer bepalingen van deze regeling vermeldt de bepalingen waarvan wordt afgeweken en heeft een werkingsduur van ten hoogste twee jaar.

Afdeling 11. Slotbepalingen

Artikel 11.2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 december 2005, treedt deze regeling in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt zij terug tot en met 1 januari 2006.

Artikel 11.3

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Buitenlandse Zaken,

B.R. Bot

De

Minister

voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Naar boven