Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, willekeurige afschrijving

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 07-12-2005 t/m heden

Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, willekeurige afschrijving

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Inleiding

In dit besluit is in paragraaf 1.1 een nieuw standpunt ingenomen betreffende de willekeurige afschrijving.

Voorgaande besluiten

Geactualiseerd

De navolgende (onderdelen van) besluiten zijn geactualiseerd en overgenomen in dit besluit.

  • Besluit van 29 augustus 1991, nr. CA91/98,

  • Besluit van 14 december 2000, nr. CPP2000/2585M, vraag 2,

  • Besluit van 15 december 2000, nr. CPP2000/2195M,

  • Besluit van 11 augustus 2004, nr. CPP2004/664M, onderdeel 6.3,

  • Besluit van 6 september 2004, nr. CPP2004/1538M,

  • Besluit van 12 januari 2005, nr. CPP 2004/2838M.

In het algemeen is er geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de hiervoor genoemde besluiten.

Niet geactualiseerd

De navolgende (onderdelen van) besluiten, voor zover ze betrekking hebben op de willekeurige afschrijving, bevatten geen beleidsstandpunten en hebben vooral een voorlichtend karakter. Gelet hierop zijn deze (onderdelen van de) besluiten niet in dit besluit overgenomen. Voor zoveel nodig zijn of worden deze onderdelen geactualiseerd verwerkt in voorlichtingsmateriaal.

  • Besluit van 14 december 2000, nr. CPP2000/2585M, vraag 1 (beoordeling ‘starterstatus’ bij gebroken boekjaar),

  • Besluit van 22 december 2000, nr. CPP2000/2442M, onderdeel willekeurige afschrijving (fiscale behandeling quota),

  • Besluit van 27 maart 2001, nr. CPP2001/366M, onderdeel 11 (aanvangsdatum willekeurige afschrijving bij zeeschepen),

  • Besluit van 2 april 2001, nr. CPP2001/784M, (fiscale behandeling pluimveerechten),

  • Besluit van 5 september 2003, nr. CPP2003/2106M, (willekeurig afschrijven binnen gebruiksduur),

  • Besluit van 3 augustus 2004, nr. CPP2004/1120M (willekeurige afschrijving spuitinstallatie),

  • Besluit van 11 augustus 2004, nr. CPP 2004/664M, onderdeel 6.3 (willekeurige afschrijving bij omzetting in BV).

Belang verloren

De navolgende (onderdelen van) besluiten zijn niet opnieuw overgenomen omdat deze hun belang hebben verloren.

  • Besluit van 14 november 2000, nr. CPP2000/2313M (willekeurige afschrijving op zonneboilers),

  • Besluit van 21 juni 2001, nr. RTB 2001/2465M, onderdeel 6.5 (maatregelen mond- en klauwzeer),

  • Besluit van 30 mei 2002, nr. DGB 2002/2811M, onderdeel 9.5 (maatregelen ramp Enschede),

  • Besluit van 12 maart 2003, nr. DGB 2003/1268M, onderdeel 3.1.5 (maatregelen vogelpest),

  • Besluit van 13 mei 2003, nr. CPP2003/977M (willekeurige afschrijving nieuwe gebouwen in aangewezen gemeenten).

1. Willekeurig afschrijven

1.1. Verdeling investering over deelnemers samenwerkingsverband bij willekeurige afschrijving (nieuw)

Zowel bij de willekeurige afschrijving zoals geregeld in de artikelen 3.31 en 3.34 van de Wet IB 2001, als bij de investeringsaftrek kan de vraag aan de orde komen in welke mate de verschillende gerechtigden tot een samenwerkingsverband in een bedrijfsmiddel gezamenlijk hebben geïnvesteerd.

De verdeling van die gezamenlijke investering over de gerechtigden tot een samenwerkingsverband hoeft voor de toepassing van de willekeurige afschrijving niet gelijk te zijn aan die voor de toepassing van de investeringsaftrek.

De willekeurige afschrijving en de investeringsaftrek zijn verschillende faciliteiten. Bij de regelingen betreffende willekeurige afschrijving vindt de verdeling van de investering plaats naar rato van de winstverdeling. Bij deze regeling komt de willekeurige afschrijving in de plaats van de werkelijke afschrijving. Deze werkelijke afschrijving gaat de gerechtigden per definitie aan naar rato van de onderlinge winstverdeling. De regeling van de willekeurige afschrijving brengt geen wijziging in het totaal dat per gerechtigde tot een samenwerkingsverband kan worden afgeschreven, maar geeft slechts ruimte voor een vrije verdeling van die aftrek over de jaren.

De investeringsaftrek staat los van de winstbepaling van de materiële onderneming en komt niet in de plaats van enig ander element van de winst. Gelet hierop is het dus mogelijk ter zake van de investering in een bedrijfsmiddel voor de toepassing van de investeringsaftrek te kiezen voor een andere verdeling over de leden van een samenwerkingsverband dan geldt voor de toepassing van de regeling voor de willekeurige afschrijving. Het standpunt dat in principe een vrije verdeling van een investering over de leden van een samenwerkingsverband is toegestaan geldt slechts voor de toepassing van de investeringsaftrek en is niet van toepassing op de regeling van de willekeurige afschrijving.

1.2. Willekeurige afschrijving en afboeking herinvesteringsreserve

Goedkeuring

Het kan zich voordoen dat zaken die op de zogenoemde Milieulijst zijn opgenomen (een niet zelfstandig) onderdeel uitmaken van een niet op de Milieulijst opgenomen bedrijfsmiddel. Het ontmoet bij mij geen bezwaar dat in het kader van de willekeurige afschrijving op milieu-investeringen het gedeelte van de aanschaffings- of voortbrengingskosten dat betrekking heeft op het (niet zelfstandige) onderdeel van het bedrijfsmiddel in aanmerking komt voor willekeurige afschrijving.

Ingeval een dergelijke splitsing wordt aangebracht en ter zake van een te vervangen bedrijfsmiddel een herinvesteringsreserve is gevormd op de voet van artikel 3.54, eerste- en achtste lid van de Wet IB 2001, ontmoet het geen bezwaar, indien die reserve zo veel als mogelijk is in mindering wordt gebracht op de niet voor willekeurige afschrijving in aanmerking komende aanschaffings– of voortbrengingskosten.

2. Verplichtingen

2.1. Startende ondernemer; geen verplichtingen aangegaan

2.1.1. Inleiding

Voor de toepassing van de regeling van willekeurige afschrijving door startende ondernemers is noodzakelijk dat er verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt (artikel 3.35 van de Wet IB 2001 en artikel 2 van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001).

2.1.2. Goedkeuring in bepaalde situaties waarin geen verplichtingen zijn aangegaan

In het geval waarin geen sprake is van het aangaan van verplichtingen, keur ik evenwel goed dat willekeurig kan worden afgeschreven indien belanghebbende kan afschrijven op basis van artikel 3.30, eerste lid, van de Wet IB 2001. In een dergelijk geval kan willekeurige afschrijving echter niet eerder plaatsvinden dan vanaf het moment van ingebruikname van het desbetreffende bedrijfsmiddel. De goedkeuring geldt in alle gevallen waarin geen sprake is (geweest) van het aangaan van verplichtingen, met uitzondering van situaties waarin bedrijfsmiddelen zijn verkregen van een vennootschap waarvan de belanghebbende voor ten minste een derde gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is of in de loop van de laatste vijf jaren is geweest.

Inspecteurs zijn, met inachtneming van het hiervoor in deze paragraaf vermelde, gemachtigd, op een daartoe strekkend verzoek, goed te keuren dat willekeurige afschrijving door startende ondernemers kan plaatsvinden in het geval waarin ter zake van de verwerving van een bedrijfsmiddel geen verplichtingen zijn aangegaan. Het verzoek dient te zijn ontvangen vóór de datum waarop de aanslag onherroepelijk vaststaat.

Voorbeelden

1. Ondernemer X brengt, in een jaar waarin hij recht heeft op de verhoogde zelfstandigenaftrek, een tot zijn privé-vermogen behorend vermogensbestanddeel in zijn onderneming in. Indien afschrijving mogelijk is met toepassing van artikel 3.30, eerste lid, van de Wet IB 2001, wordt goedgekeurd dat willekeurige afschrijving plaatsvindt met toepassing van artikel 3.34, tweede lid, van de Wet IB 2001, met inachtneming van het maximumbedrag van de tabel van artikel 3.41, tweede lid, van de Wet IB 2001, vanaf het moment van ingebruikname.

2. Goedkeuring kan ook worden verleend in de situatie waarbij toetreding tot een firma plaatsvindt, terwijl geen sprake is van het aangaan van verplichtingen in de zin van de Wet IB 2001.

2.2. Uitgesloten verplichtingen

2.2.1. Uitgesloten verplichtingen

Op investeringen in andere aangewezen bedrijfsmiddelen door startende ondernemers worden in artikel 7, vierde lid van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 de artikelen 3.43, tweede lid, 3.45, eerste, tweede en vierde lid, alsmede artikel 3.46 van de Wet IB 2001 van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betekent onder meer dat de in artikel 3.46, eerste lid, van de Wet IB 2001 voor de toepassing van de investeringsaftrek uitgesloten verplichtingen ook niet in aanmerking komen voor de regeling van de willekeurige afschrijving voor startende ondernemers. Op basis van artikel 7, vierde lid, van deze uitvoeringsregeling, juncto artikel 3.46, tweede lid, van de Wet IB 2001, kan onze Minister bepalen dat de hiervoor genoemde uitsluiting buiten toepassing blijft. Ik heb aanleiding gevonden in de hieronder genoemde gevallen van de ontheffingsbevoegdheid gebruik te maken.

2.2.2. Ontheffing

Hierbij machtig ik inspecteurs namens mij, op een daartoe strekkend verzoek, ontheffing te verlenen in geval van verplichtingen aangegaan tussen:

  • a. personen die behoren tot het huishouden van de belastingplichtige;

  • b. bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of personen die behoren tot hun huishouden;

  • c. gerechtigden tot een nalatenschap waartoe het bedrijfsmiddel behoort.

In de onder a, b en c genoemde gevallen kan willekeurig worden afgeschreven vanaf het moment van ingebruikname van het desbetreffende bedrijfsmiddel indien afschrijving mogelijk is met toepassing van artikel 3.30, eerste lid, van de Wet IB 2001. Het verzoek dient te zijn ontvangen vóór de datum waarop de aanslag onherroepelijk vaststaat.

2.2.3. Geen machtiging tot verlenen ontheffing

Inspecteurs zijn niet gemachtigd ontheffing te verlenen ter zake van verplichtingen die zijn aangegaan tussen degene die voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in een lichaam en dat lichaam. Dergelijke verzoeken zullen niet worden ingewilligd.

3. Meldingsprocedure

3.1. Aanmelding van de milieu-investering bij Bureau IRWA door fiscale eenheid

3.1.1. Inleiding

Van investeringen waarover willekeurig kan worden afgeschreven in de zin van artikel 3.31 van de Wet IB 2001, die zijn verricht door een tot een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting behorende dochtermaatschappij, moet de aanmelding in principe door de moedermaatschappij plaatsvinden. Dat geldt zowel voor de situatie waarin de fiscale eenheid is gebaseerd op de tot 1 januari 2003 geldende regeling als voor een fiscale eenheid die is gebaseerd op de vanaf die datum geldende regeling.

3.1.2. Problemen vanuit de praktijk

Vanuit de praktijk hebben mij signalen bereikt dat een strikt vasthouden aan het onder 3.1.1 opgenomen genoemde standpunt tot uitvoeringsproblemen kan leiden. Het gaat daarbij onder meer om de volgende situaties.

  • a. Een zelfstandig belastingplichtige vennootschap investeert en meldt de investering aan. Na de aanmelding wordt een beschikking ex artikel 15 van de Wet Vpb afgegeven, waarbij de vennootschap als dochtermaatschappij wordt opgenomen in een fiscale eenheid. Daarbij kan eventueel sprake zijn van terugwerkende kracht. De betaling en/of ingebruikname van het bedrijfsmiddel vindt plaats in de periode van de fiscale eenheid.

  • b. Een investering vindt plaats door een tot een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting behorende dochtermaatschappij. De moedermaatschappij heeft de aanmelding op haar naam verricht. Nadien wordt de fiscale eenheid verbroken en wordt de dochter zelfstandig belastingplichtig. Daarbij kan eventueel sprake zijn van terugwerkende kracht. De betaling en/of ingebruikname van het bedrijfsmiddel vindt plaats in de periode na verbreking van de fiscale eenheid.

  • c. Na aanmelding van de investering door de moedermaatschappij gaat de tot een fiscale eenheid behorende dochtermaatschappij die de investering feitelijk verricht, behoren tot een andere fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De betaling en/of ingebruikname van het bedrijfsmiddel vindt plaats in de periode van de nieuwe fiscale eenheid.

Gelet op hetgeen onder ‘Inleiding’ is gesteld, zou onzekerheid kunnen bestaan over de vraag of in de hiervoor genoemde situaties recht bestaat op willekeurige afschrijving milieu-investeringen. Verder is gebleken dat ook in andere gevallen de aanmelding regelmatig plaatsvindt door de investerende dochter binnen de fiscale eenheid. De gewijzigde toelichting vanaf 1 januari 2003 bij de diverse meldingsformulieren zou daartoe aanleiding hebben kunnen geven. Bij een strikte toepassing van mijn standpunt zoals vermeld in de inleiding zou in al deze gevallen de faciliteit moeten worden geweigerd. Te meer nu het gaat om investeringen in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen acht ik het ongewenst dat in situaties zoals hiervoor genoemd het recht op willekeurige afschrijving milieu-investeringen zou vervallen.

3.1.3. Goedkeuring

Voor zover nodig keur ik daarom het volgende goed.

  • a. De aanmelding van een investering op naam van een investerende dochter welke op het moment van investeren behoort tot een fiscale eenheid wordt geacht te zijn gedaan door de moedermaatschappij.

  • b. Indien de aanmelding van een investering van een dochtermaatschappij heeft plaatsgevonden door de moedermaatschappij, kan de willekeurige afschrijving milieu-investeringen in de periode na verbreking van de fiscale eenheid worden geclaimd door de voormalige dochtermaatschappij die de investering feitelijk heeft verricht. Dit geldt eveneens indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, zevende lid van de Wet Vpb. Indien de investerende vennootschap ten tijde van de betaling en/of ingebruikname is opgenomen in een andere fiscale eenheid kan de nieuwe moedermaatschappij de willekeurige afschrijving milieu-investeringen in haar aangifte claimen.

  • c. Indien een zelfstandig belastingplichtige vennootschap de aanmelding heeft verricht en nadien (eventueel met terugwerkende kracht) gaat behoren tot een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, kan de willekeurige afschrijving in de periode van de fiscale eenheid worden geclaimd door de moedermaatschappij.

4. Diverse onderwerpen inzake willekeurige afschrijving

4.1. Willekeurige afschrijving bij startende ondernemers en doorschuiving onderneming

Met toepassing van de artikelen 3.62, 3.63, 3.64 of 3.65 van de Wet IB 2001 kunnen bedrijfsmiddelen worden doorgeschoven naar startende ondernemers.

In het geval waarin een onderneming wordt verkregen met toepassing van artikel 3.62, 3.63 of 3.64, van de Wet IB 2001 kan willekeurige afschrijving bij de overnemer op doorgeschoven bedrijfsmiddelen slechts plaatsvinden voor zover er bij de overdrager nog niet geëffectueerde aanspraken bestaan (vgl. BNB 2001/245). In het geval waarin doorschuiving plaatsvindt met toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001, kan geen willekeurige afschrijving plaatsvinden bij de vennootschap. De wetgever heeft nadrukkelijk niet gewenst dat de willekeurige afschrijving voor startende ondernemers kan plaatsvinden door starters die hun onderneming in de vorm van een rechtspersoon uitoefenen (zie MvT Tweede Kamer, Wet van 13 december 1995, Stb. 634, Kamerstukken 24 423, nr. 3). De geruisloze omzetting heeft niet tot gevolg dat de sanctiebepaling van art. 3.38 van de Wet IB 2001van toepassing is.

4.2. Maximumbedrag bij startende ondernemer met een gebroken boekjaar

In artikel 8 van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 wordt de willekeurige afschrijving beperkt tot het maximum bedrag van artikel 3.41, tweede lid, van de Wet IB 2001. Een ondernemer met een zogenoemd gebroken boekjaar geeft de winst aan in het kalenderjaar waarin zijn boekjaar eindigt (artikel 3.66, tweede lid, van de Wet IB 2001). Op praktische gronden kan voor het maximumbedrag van de willekeurige afschrijving hierbij worden aangesloten; het bedrag van het kalenderjaar waarin de winst van het gebroken boekjaar wordt aangegeven, geldt als maximumbedrag voor dat boekjaar.

5. Inwerking treden, intrekking voorgaande besluiten

De navolgende besluiten zijn met ingang van dagtekening van dit besluit ingetrokken:

  • Besluit van 29 augustus 1991, nr. CA91/98,

  • Besluit van 14 november 2000, nr. CPP2000/2313M,

  • Besluit van 14 december 2000, nr. CPP2000/2585M,

  • Besluit van 15 december 2000, nr. CPP2000/2195M,

  • Besluit van 2 april 2001, nr. CPP2001/784M,

  • Besluit van 13 mei 2003, nr. CPP2003/977M,

  • Besluit van 5 september 2003, nr. CPP2003/2106M,

  • Besluit van 3 augustus 2004, nr. CPP2004/1120M,

  • Besluit van 6 september 2004, nr. CPP2004/1538M,

  • Besluit van 12 januari 2005, nr. CPP 2004/2838M.

Naar boven