Besluit actuele waarde

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 27-07-2005 t/m 31-10-2015

Besluit van 14 juni 2005, houdende regels over de inhoud, de grenzen en de wijze van toepassing in de jaarrekening van waardering tegen actuele waarde (Besluit actuele waarde)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 25 maart 2005, directie Wetgeving, nr. 5343836/05/6, gedaan mede namens Onze Minister van Financiën;

Gelet op artikel 33, eerste lid, van de Vierde Richtlijn nr. 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PbEG L 222), gelet op Richtlijn nr. 2001/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG en 86/635/EEG met betrekking tot de waarderingsregels voor de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen evenals van banken en andere financiële instellingen (PbEG L 283) en Richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG, 86/635/EEG en 91/674/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, banken en andere financiële instellingen, en verzekeringsondernemingen (PbEG L 178) alsmede de artikelen 384 lid 4 en 442 lid 1 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

De Raad van State gehoord (advies van 29 april 2005, nr. W03.05.0104/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 7 juni 2005, nr. 5356030/05/6; uitgebracht mede namens Onze Minister van Financiën;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1 Onder de actuele waarde van activa of passiva wordt verstaan de waarde die is gebaseerd op actuele marktprijzen of op gegevens die op de datum van waardering geacht kunnen worden relevant te zijn voor de waarde.

  • 2 Als actuele waarde waartegen activa en passiva in de jaarrekening kunnen worden gewaardeerd, komt, afhankelijk van de soort activa of passiva dan wel van de omstandigheden, in aanmerking de vervangingswaarde, bedrijfswaarde, marktwaarde of opbrengstwaarde.

Artikel 2

Onder de vervangingswaarde wordt verstaan het bedrag dat nodig zou zijn om in de plaats van een actief dat bij de bedrijfsuitoefening is of wordt gebruikt, verbruikt of voortgebracht, een ander actief te verkrijgen of te vervaardigen dat voor de bedrijfsuitoefening een in economisch opzicht gelijke betekenis heeft.

Artikel 3

Onder de bedrijfswaarde wordt verstaan de contante waarde van de aan een actief of samenstel van activa toe te rekenen geschatte toekomstige kasstromen die kunnen worden verkregen met de uitoefening van het bedrijf.

Artikel 4

Onder de marktwaarde wordt verstaan het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn.

Artikel 5

Onder de opbrengstwaarde wordt verstaan het bedrag waartegen een actief maximaal kan worden verkocht, onder aftrek van de nog te maken kosten.

Artikel 6

Een immaterieel vast actief kan slechts tegen de actuele waarde worden gewaardeerd, indien:

  • a. het actief vanaf het moment van verkrijgen op de balans was opgenomen tegen kostprijs; en

  • b. voor het actief een liquide markt bestaat.

Artikel 7

Indien materiële vaste activa of immateriële vaste activa, niet zijnde beleggingen, worden gewaardeerd tegen de actuele waarde, komt daarvoor in aanmerking de vervangingswaarde. Waardering geschiedt tegen de bedrijfswaarde indien en zolang deze lager is dan de vervangingswaarde. Waardering geschiedt tegen de opbrengstwaarde indien de rechtspersoon heeft besloten de materiële of immateriële vaste activa, niet zijnde beleggingen, te verkopen.

Artikel 8

Indien voorraden, niet zijnde agrarische voorraden, worden gewaardeerd tegen de actuele waarde, komt daarvoor in aanmerking de vervangingswaarde. Waardering geschiedt tegen de opbrengstwaarde indien deze lager is dan de vervangingswaarde. Indien niet mag worden aangenomen dat voorraden zullen worden vervangen, worden zij tegen de opbrengstwaarde gewaardeerd. Indien agrarische voorraden worden gewaardeerd tegen de actuele waarde, komt daarvoor in aanmerking de opbrengstwaarde.

Artikel 9

In de toelichting wordt uiteengezet hoe de vervangingswaarde, bedrijfswaarde of opbrengstwaarde, bedoeld in de artikelen 7 en 8, is bepaald.

Artikel 10

  • 1 Indien financiële instrumenten worden gewaardeerd tegen de actuele waarde, komt daarvoor in aanmerking de marktwaarde. Indien niet direct een betrouwbare marktwaarde voor de financiële instrumenten is aan te wijzen, wordt de marktwaarde benaderd door deze:

    • a. af te leiden uit de marktwaarde van zijn bestanddelen of van een soortgelijk instrument indien voor de bestanddelen ervan of voor een soortgelijk instrument wel een betrouwbare markt is aan te wijzen; of

    • b. te benaderen met behulp van algemeen aanvaarde waarderingsmodellen en waarderingstechnieken.

  • 2 Passiva worden slechts tegen de actuele waarde gewaardeerd indien zij:

    • a. financiële instrumenten zijn die deel uitmaken van de handelsportefeuille;

    • b. afgeleide financiële instrumenten zijn; of

    • c. verzekeringsverplichtingen of pensioenverplichtingen zijn.

  • 3 Waardering tegen de actuele waarde is niet toegestaan voor:

    • a. tot de vervaldag aangehouden niet-afgeleide financiële instrumenten, behoudens beleggingen van verzekeringsmaatschappijen als bedoeld in artikel 442 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • b. door de rechtspersoon verstrekte leningen of te innen vorderingen die geen deel uitmaken van de handelsportefeuille of van de beleggingen van verzekeringsmaatschappijen, bedoeld in artikel 442 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c. belangen in dochtermaatschappijen, in deelnemingen als bedoeld in artikel 389 lid 1 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en in rechtspersonen waarin wordt deelgenomen volgens een onderlinge regeling tot samenwerking, door de rechtspersoon uitgegeven eigenvermogensinstrumenten, overeenkomsten die een eventuele inbreng in het kader van een samenwerking tussen ondernemingen behelzen, en andere financiële instrumenten met zodanig specifieke kenmerken dat verslaggeving over deze instrumenten volgens de algemeen aanvaarde praktijk niet tegen de actuele waarde dient te geschieden; en

    • d. financiële instrumenten waarvan de actuele waarde met toepassing van het eerste lid niet betrouwbaar kan worden vastgesteld; zij worden tegen de verkrijgingsprijs gewaardeerd.

  • 4 Een grondstoffencontract dat elk der partijen het recht geeft op afwikkeling in contanten of in enig ander financieel instrument, wordt als afgeleid financieel instrument beschouwd, tenzij:

    • a. het grondstoffencontract werd gesloten en duurzaam dient ten behoeve van de verwachte inkoopbehoeften, verkoopbehoeften of gebruiksbehoeften van de rechtspersoon;

    • b. het grondstoffencontract bij het sluiten voor het in onderdeel a bedoelde doel werd bestemd; en

    • c. aangenomen mag worden dat de afwikkeling van het grondstoffencontract zal geschieden door levering van de grondstof.

Artikel 11

  • 1 Indien activa, niet zijnde financiële instrumenten, die opbrengsten kunnen opleveren als belegging, worden gewaardeerd tegen de actuele waarde, komt daarvoor in aanmerking de marktwaarde. Als benadering van de marktwaarde kan de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen worden gehanteerd.

  • 2 Indien de waarde van de in het eerste lid bedoelde activa wordt benaderd, wordt in de toelichting vermeld:

    • a. welke benaderingsmethode is toegepast; en

    • b. indien de waarde is geschat op basis van de contante waarde van de verwachte toekomstige kasstromen, de aannames waarop de verwachtingen zijn gebaseerd en de gehanteerde rentevoet.

Artikel 12

Indien een deelneming tegen de netto-vermogenswaarde wordt gewaardeerd, zijn de artikelen 6 tot en met 11 van toepassing op de waardering van de activa van de rechtspersoon of vennootschap waarin wordt deelgenomen.

Artikel 14

De artikelen van dit besluit zijn van toepassing op jaarrekeningen die worden opgesteld over de boekjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2005.

Artikel 15

Indien het bij koninklijke boodschap van 7 september 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PbEG L 243), van Richtlijn nr. 2001/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG en 86/635/EEG met betrekking tot de waarderingsregels voor de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen evenals van banken en andere financiële instellingen (PbEG L 283), en van Richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG, 86/635/EEG en 91/674/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, banken en andere financiële instellingen, en verzekeringsondernemingen (PbEG L 178) (Wet uitvoering IAS-verordening, IAS 39-richtlijn en moderniseringsrichtlijn), Kamerstukken II 2003/04, 29 737, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 juni 2005

Beatrix

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

De Minister van Financiën ,

G. Zalm

Uitgegeven de achtentwintigste juni 2005

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner

Naar boven