Subsidieregeling programmafinanciering EV-beleid voor andere overheden 2006–2010

Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 30-03-2007 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 2 juni 2005, nr. DGM/EV2005054032, houdende regels met betrekking tot verstrekking van subsidie aan provincies ten behoeve van het externe veiligheidsbeleid voor het tijdvak 2006 tot en met 2010 (Subsidieregeling programmafinanciering EV-beleid voor andere overheden 2006–2010)

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. provinciaal programma: een programma als bedoeld in artikel 3 van een provincie, dat wordt uitgevoerd door een provincie en de betrokken gemeenten;

  • b. externe veiligheidsbeleid: het beleid gericht op de verbetering van de veiligheid buiten inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en buiten transportroutes en buisleidingen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, voorzover die veiligheid kan worden beïnvloed door een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, alsmede verbetering van de veiligheid buiten luchthaventerreinen;

  • c. de minister: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en

  • d. uitvoeringskosten: kosten voor personeel, onderzoek en communicatie.

§ 2. Doel

Artikel 2

  • 1 Deze regeling heeft tot doel het stimuleren van de structurele, adequate uitvoering van het externe veiligheidsbeleid en het daartoe bevorderen van de samenwerking tussen gemeenten, provincies en regionale samenwerkingsverbanden op het gebied van externe veiligheid.

  • 2 Subsidie kan worden verstrekt op aanvraag van een provincie ter zake van de kosten van projecten en activiteiten die zijn opgenomen in een provinciaal programma en naar het oordeel van de minister bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen van deze regeling.

  • 3 De projecten en activiteiten, bedoeld in het tweede lid, zijn voor 31 december 2010 afgerond.

§ 3. Provinciaal programma

Artikel 3

  • 1 Een provinciaal programma kan bestaan uit de volgende projecten of activiteiten op het gebied van externe veiligheid:

    • a. risico-inventarisatie van risicovolle situaties;

    • b. externe veiligheid bij vergunningverlening en handhaving;

    • c. transport van gevaarlijke stoffen, zoals routering van het vervoer;

    • d. formulering van een structuurvisie voor het externe veiligheidsbeleid voor provincie of gemeente;

    • e. ruimtelijke ordening: toepassing van en rekening houden met grens-, richt- en oriëntatiewaarden op het gebied van externe veiligheid in bestemmingsplannen;

    • f. uitvoering van het groepsrisicobeleid en verantwoording van het groepsrisico ingevolge de artikelen 12 en 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

    • g. sanering: de voorbereiding van saneringen ingevolge de artikelen 17 en 18 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de formulering van een saneringsprogramma ingevolge artikel 19 van dat besluit;

    • h. risicocommunicatie ten behoeve van burgers, en

    • i. organisatorische versterking en professionalisering op het gebied van externe veiligheid door:

      • 1°. structureel voorzien in de personeelsformatie ten behoeve van de structurele uitvoering van de EV-taken,

      • 2°. verbetering en verankering van de samenwerking tussen de betrokken organisaties op het gebied van externe veiligheid,

      • 3°. versterking van de kennis op het gebied van externe veiligheid bij gemeenten en provincies.

  • 2 Het provinciaal programma:

    • a. beslaat de periode 2006 tot en met 2010, waarin het jaar 2006 concreet is uitgewerkt en waarin voor de jaren 2007 tot en met 2010 een meer globale doorkijk wordt gegeven, en

    • b. wordt elk jaar uiterlijk 1 oktober geactualiseerd, waarbij het eerstvolgende programmajaar concreet is uitgewerkt en de globale doorkijk naar de daaropvolgende jaren is geactualiseerd.

§ 4. Voorwaarden voor subsidie

Artikel 4

Een provincie komt in aanmerking voor subsidie voor de uitvoeringskosten van projecten en activiteiten gericht op de versterking van de uitvoering van het externe veiligheidsbeleid, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een door gedeputeerde staten vastgesteld provinciaal programma ter bereiking van het doel, bedoeld in artikel 2, eerste lid, waarin in elk geval de volgende onderdelen zijn uitgewerkt:

    • 1°. de verplichtingen waartoe de gemeenten en de provincie zich verbinden overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met i;

    • 2°. de duur van uitvoering van het provinciaal programma, en

    • 3°. per onderdeel de kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

  • b. de gelden worden uitsluitend besteed aan de versterking van de capaciteit of kennis voor de uitvoering van het externe veiligheidsbeleid;

  • c. uit het provinciaal programma is aantoonbaar een ontwikkeling af te leiden, waarin toegewerkt wordt naar:

    • 1°. het structureel voorzien in de personeelsformatie ten behoeve van een structurele uitvoering van de EV-taken, en

    • 2°. structurele samenwerking tussen enerzijds provincie en gemeenten en anderzijds gemeenten onderling, op een effectief en efficiënt schaalniveau;

  • d. de te leveren prestaties voorzover die betrekking hebben op het eerste jaar van het provinciaal programma, zijn zodanig geformuleerd dat de kwaliteitsimpuls voor externe veiligheid zoveel mogelijk specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgerelateerd is;

  • e. in het provinciaal programma wordt indien dat nodig is voor de realisatie van de projecten en activiteiten, aangegeven op welke wijze interdisciplinaire samenwerking wordt vormgegeven;

  • f. in het provinciaal programma wordt de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het externe veiligheidsbeleid weergegeven en wat na afloop van dat programma per gekozen project of activiteit wordt beoogd, en

  • g. het ingediende provinciaal programma en de jaarlijkse actualisatie daarvan zijn in afstemming met de gemeenten opgesteld.

§ 5. Beoordelingscriteria

Artikel 5

Een provinciaal programma wordt beoordeeld op de volgende criteria:

  • a. de invulling van het provinciaal programma draagt aantoonbaar bij aan het structureel voorzien in de personeelsformatie ten behoeve van de structurele uitvoering van de EV-taken;

  • b. de invulling van het provinciaal programma draagt aantoonbaar bij aan structurele samenwerking tussen enerzijds provincie en gemeenten en anderzijds gemeenten onderling op een effectief en efficiënt schaalniveau;

  • c. de uitvoering van het provinciaal programma levert een aantoonbare en blijvende kwaliteitsimpuls aan externe veiligheid;

  • d. taakuitvoering die wettelijk verplicht is of wordt, wordt door middel van het provinciaal programma versterkt, en

  • e. het provinciaal programma streeft een evenwichtige keuze van projecten en activiteiten na, alsmede een gemotiveerde verdeling over de betrokken organisaties.

§ 6. Subsidiabele kosten

Artikel 6

  • 1 Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen de volgende noodzakelijke, rechtstreeks aan de uitvoering van het provinciaal programma toe te rekenen en door de aanvrager tot subsidieverlening gemaakte en betaalde uitvoeringskosten:

    • a. loonkosten van het bij de uitvoering van het provinciaal programma direct betrokken personeel, berekend op basis van het brutoloon volgens de loonstaat van de betrokken medewerkers, verhoogd met de wettelijke of op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige betrekking, gedeeld door 1350;

    • b. een opslag voor eigen algemene kosten, groot 25% van de loonkosten, bedoeld in onderdeel a;

    • c. aan derden verschuldigde kosten ter zake van door hen verleende diensten en ter zake van verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten, alsmede ter zake van bescherming van die rechten, exclusief winstopslagen bij transacties binnen de bij de programmafinanciering betrokken partijen.

  • 2 Indien geen loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden gemaakt, maar niettemin arbeid ten behoeve van het project uit het provinciaal programma wordt verricht, kan het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer daarvoor een redelijk bedrag vaststellen dat als uitvoeringskosten in aanmerking wordt genomen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, mag de berekening:

    • a. van het uurloon en de vaststelling van het opslagpercentage voor algemene kosten met inbegrip van indirecte loonkosten en kosten van toezichthoudend personeel, geschieden overeenkomstig een voor de gehele organisatie van de aanvrager tot subsidieverlening geldende en controleerbare methodiek, waarbij geen sprake is van een winstopslag, en

    • b. van de uitvoeringskosten worden bepaald op basis van de kostprijs van de in deze regeling op te nemen EV-producten, waarbij de EV-producten die hiervoor in aanmerking komen en de kostprijs van die producten jaarlijks worden vastgesteld en waarbij de kostprijs jaarlijks zal worden aangepast aan het dan geldende prijspeil.

§ 7. Niet-subsidiabele kosten

Artikel 7

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. de kosten gemaakt voor 1 januari 2006 en voor het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening, met uitzondering van de kosten verbonden aan het opstellen van het provinciaal programma, en

  • b. de kosten gemaakt na 31 december 2010, met uitzondering van de kosten gemaakt na 31 december 2010 voorzover die kosten betrekking hebben op het opstellen van het eindverslag.

§ 8. Hoogte van de subsidie

Artikel 8

Het subsidieplafond bedraagt voor subsidies als bedoeld in artikel 6 voor de jaren 2006 tot en met 2010 per provincie per jaar, afgerond naar duizenden euro’s:

Provincie

Totaal

Drenthe

313.000

Flevoland

241.000

Friesland

667.000

Gelderland

2.172.000

Groningen

999.000

Limburg

1.473.000

Noord-Brabant

3.476.000

Noord-Holland

1.592.000

Overijssel

1.048.000

Utrecht

782.000

Zeeland

1.091.000

Zuid-Holland

6.145.000

§ 9. Bevoorschotting

Artikel 9

  • 1 De minister kan op aanvraag elk kwartaal van de jaren 2006 tot en met 2010 een voorschot verstrekken van telkens 25% van de bedragen, genoemd in artikel 8.

  • 2 Bij de vaststelling van een voorschot wordt rekening gehouden met reeds verstrekte voorschotten, gedane uitgaven en de liquiditeitsprognose voor het betreffende kwartaal.

§ 10. Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel 10

De subsidie-ontvanger is verplicht:

§ 11. Aanvraag tot subsidieverlening en subsidievaststelling

Artikel 11

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening en subsidievaststelling kan uitsluitend worden ingediend door gedeputeerde staten.

  • 2 Een aanvraag tot subsidieverlening en subsidievaststelling, het provinciaal programma en een gespecificeerde begroting worden ingediend bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, met gebruikmaking van een bij dat ministerie verkrijgbaar formulier.

  • 3 Een aanvraag tot subsidieverlening kan eenmalig worden gedaan en geschiedt in de periode tussen 1 december 2005 en 28 februari 2006.

§ 12. Slotbepalingen

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling programmafinanciering EV-beleid voor andere overheden 2006–2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 2 juni 2005

De

Staatssecretaris

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Naar boven