Vaststellingsbesluit selectielijst neerslag handelingen beleidsterrein Heffing van Rijksbelastingen vanaf 1945

Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 01-09-2005 t/m heden

Vaststellingsbesluit selectielijst neerslag handelingen beleidsterrein Heffing van Rijksbelastingen vanaf 1945

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 30 november 2004, nr. arc-2004.01692/3);

Besluit:

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 3 mei 2005

De

Staatssecretaris

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de

Algemene Rijksarchivaris

,

M.W. van Boven

Actualisering BSD 65 ‘Belastingen: De geheiligde Schuld’

Instrument voor de selectie – ter vernietiging dan blijvende bewaring – van de administratieve neerslag van het beleidsterrein van de heffing en inning van belastingen d.m.v. de zogenaamde heffingswetten, met uitzondering van die wetten en regelingen die betrekking hebben op het heffen van accijnzen en invoerrechten, over de periode 1945–2001

Ministerie van Financiën

Mei 2005

1. Lijst gebruikte afkortingen

AFP: Directie Algemene Fiscale Politiek

AFZ: Directie Algemene Fiscale Zaken

AMVB: Algemene Maatregel van Bestuur

AWR: Algemene Wet inzake Rijksbelastingen

BSD: Basis Selectiedocument

b.w.: buiten werking

BV: besloten vennootschap

DDB: Directie Directe Belastingen

dir.: directie

DGBel.: Directoraat-generaal der Belastingen

DGFZ: Directoraat-generaal voor Fiscale Zaken

IB: inkomstenbelasting

AIB: Afdeling Indirecte Belastingen

IFZ: Directie Internationale Fiscale Zaken

KB: koninklijk besluit

lb: loonbelasting

BW: Burgerlijk Wetboek

NV: naamloze vennootschap

PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn

RIO: Rapport institutioneel onderzoek

Stb.: Staatsblad

Stcrt.: Staatscourant

VB: Verordeningenblad

DVB: Directie Verbruiksbelastingen

WDB: Directie Wetgeving Directe Belastingen

WIR: Wet investeringsrekening

WV: Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen

2. Verantwoording

Dit is de eerste geactualiseerde versie van het Basis Selectiedocument (BSD) ‘Belastingen: De geheiligde schuld’. Actualisatie van het rapport institutioneel onderzoek (RIO) en het bijbehorende BSD dat onder nummer 65 van de zgn. PIVOT-reeks verscheen werd noodzakelijk geacht in verband met toenemende wijzigingen in de fiscale wetgeving, waarbij de belastingherziening 2001 een belangrijke rol speelt. Hierdoor moest ook het selectie-instrument dat uit de eerste versie van het rapport geanalyseerd werd aangepast worden zodat op verantwoorde manier de neerslag van het handelen van actoren op dit beleidsterrein beheerd en geordend kan worden.

Bij de toetsing, beoordeling en de vaststelling van de in 2001 gepubliceerde lijst is volgens de onderstaande procedure gewerkt.

De formulering en de waardering van de handelingen zijn voorgelegd aan beleidsmedewerkers en beleidsondersteunende medewerkers van directies behorende tot genoemde Directoraten-generaal. Verzocht is het voorgelegde te toetsen op volledigheid en juistheid. Naar aanleiding van de voorgelegde concepten zijn wijzigings- en aanvullingsvoorstellen besproken en uitgevoerd. Tevens is in de gesprekken uitleg gegeven over de doelstellingen m.b.t. deze PIVOT-rapportage. De directies van het Directoraat-generaal der belastingen die aan de toetsing meewerkten zijn: de Directie Directe Belastingen, de Directie Algemene Fiscale Zaken, de Directie Verbruiksbelastingen en de Directie Planning, Financiën en Control. Van de zijde van het Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken werd medewerking verkregen van de directies Algemene Fiscale Politiek, Internationale Fiscale Zaken, Wetgeving Verbruiksbelastingen en Wetgeving Directe Belastingen.

Naast de hiervoor beschreven toetsing door beide Directoraten-generaal werden op verzoek ook bijdragen geleverd door de Directie Financiën Publiekrechtelijke Lichamen behorend tot het Directoraat-Generaal der Rijksbegroting met betrekking tot de onroerend-goedbelasting.

De Algemene Secretarie leverde bijdragen vanuit de Multifunctionele Unit werkzaam voor het Directoraat-generaal der belastingen en de Multifunctionele Unit werkzaam voor het Directoraat-generaal voor Fiscale Zaken. Ook de Stafunit Coördinatie Documentaire Informatievoorziening van de Algemene Secretarie leverde bijdragen aan de voorliggende selectielijst.

Gedurende de samenstelling van deze selectielijst is de voortgang en inrichting ook onderwerp van gesprek geweest in het zgn. toetsingsoverleg dat gedurende het PIVOT-project dat bij het Ministerie van Financiën plaatsvond gehouden werd. Aan dit overleg namen de Rijksarchiefdienst en namens het Ministerie de Algemene Secretarie deel.

De actualisatie van dit basis-selectiedocument is uitgevoerd door DisConsult, Zoetermeer (A. Piersma en R. Wetting) en heeft plaatsgevonden in 2001/2003. Dit was een onderdeel van het bijwerken van de RIO’s/BSD’s 37, 38, 19 en 65 in opdracht van het Ministerie van Financiën (Belastingdienst). De opzet van alle vier de BSD’s (en RIO’s) is zoveel als mogelijk in elkaars overeenstemming gebracht conform de meer gebruikelijke opzet van een BSD. Het een en ander is tot stand gekomen in nauw overleg met de heer P.C.A. Lamboo van het Ministerie van Financiën, mw. drs. P.H. van Santen en mw. drs. A.L. Weyers van de Belastingdienst.

Tevens is de geactualiseerde versie inhoudelijk besproken met mr. J. Nieuwendijk, juridisch medewerker van het team Juridische Zaken van het Directoraat-generaal Belastingdienst, mw. J.W. van den Berg-Koelewijn, Coördinator Sectie Beleidsondersteuning DGFZ en drs. P.A. Bouwhuis, beleidsmedewerker van de afdeling Beleid van de directie Algemene Fiscale Politiek, drs. J.Chr. Donkhorst, Belastingdienst/Centrum voor Proces- en Productontwikkeling, Domein FIR/cluster Formeel Recht en A.J. van Lohuizen, Belastingdienst/Centrum voor Automatisering, Staf Rechtstoepassing.

Het voorgaande BSD 65 (selectielijst op het terrein van de heffing en inning van belastingen d.m.v. de zogenaamde heffingswetten, met uitzondering van die wetten en regelingen die betrekking hebben op het heffen van accijnzen en invoerrechten) over de periode 1940–1993: Stcrt. 2001, 166 (10-07-2001) van P.C.A. Lamboo wordt hiermee vervangen.

Naast de cosmetische aanpassingen die uitgevoerd moesten worden, hebben inhoudelijke wijzigingen plaatsgevonden. Het wijzigingsverslag is hieronder opgenomen.

Wijzigingsverslag

  • De wijzigingen in het RIO zijn overeenkomstig aangepast in het BSD;

  • De hoofdstukken zijn opnieuw ingedeeld, waarbij tekstuele aanpassingen zijn aangebracht;

  • Er is een aangepaste actorenlijst die identiek is aan die in het RIO;

  • Lijst van Algemene Selectiecriteria is aangepast;

  • Lijst met te bewaren handelingen is overeenkomstig de productbeschrijving uit het BSD verwijderd;

  • Enkele hoofdstukken hebben een iets andere titel gekregen;

  • De waardering van handelingen waarop een beschikking op grond van de AWR wordt afgegeven is aangepast naar ‘V, 7 jaar’;

  • Aan de waardering van de handelingen 465, 474, 475 en 478 wordt de tekst ‘of na afwijzing verzoek’ toegevoegd;

  • De tekst van de waardering van de handelingen 488, 489 en 492 wordt gewijzigd in: ‘V, 20 jaar na afhandeling’;

  • Bij diverse handelingen is de looptijd veranderd. Alle handelingen die begonnen in de periode 1940–1944 beginnen nu in 1945. Een aantal handelingen dat geheel in de periode 1940–1944 viel is uit het BSD verwijderd;

  • Een aantal actoren heeft te kennen gegeven dat zijn niet willen of kunnen meedoen met de vaststelling van dit BSD. De handelingen van deze actoren zijn uit het BSD verwijderd;

  • Een overzicht van de nieuwe handelingen is niet in het BSD opgenomen. In de concordantie van handeling naar pagina (Bijlage A) zijn de nieuwe handelingen opgenomen.

2.1. Doel en werking van het BSD

Een BSD is de vorm waarin een selectielijst, als bedoeld in artikel 5 van de Archiefwet 1995 (Stb. 277), wordt vastgesteld. De selectielijst biedt de grondslag voor het vernietigen dan wel voor blijvende bewaring overbrengen van de neerslag van handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren.

Dit BSD is gebaseerd op het RIO ‘Belastingen: De geheiligde schuld’ (RIO) en bestrijkt de periode 1940 (1945)–2001. Het bestaat uit ten dele nieuwe en ten dele oude handelingen.

Dit BSD bevat dezelfde handelingen als het RIO. Het handelingenblok wijkt in zoverre af van dat van het RIO, dat het veld voor het product wordt weggelaten en een veld voor de waardering wordt toegevoegd.

In het veld ‘waardering’ wordt aangegeven of de administratieve neerslag van de handeling bewaard dan wel vernietigd moet worden. De waardering B (bewaren) betekent dat de neerslag voor permanente bewaring wordt overgedragen aan het Nationaal Archief. De waardering V (vernietiging) betekent dat de neerslag wordt vernietigd. Achter de waardering wordt vermeld op welke termijn dat gebeurt.

Anders dan in het RIO worden in dit BSD de handelingen per actor geordend. Een aantal actoren valt onder een andere zorgdrager. Deze worden per zorgdrager geordend. Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan het uitgangspunt dat een selectielijst een eenheid is, bevattende handelingen van een zorgdrager en de onder hem ressorterende actoren.

Het BSD heeft de volgende functies:

  • De selectielijsten in het BSD bieden de grondslag voor de vernietiging van archiefbescheiden waarvoor een zorgdrager verantwoordelijk is (Archiefwet 1995, art. 5, eerste lid).

  • Voor de zorgdrager is het BSD bovendien van belang voor de bedrijfsvoering als mogelijke basis voor ordeningsplannen.

  • Voor de zorgdrager dient het BSD als verantwoording tegenover de recht- en bewijszoekende burger, die de mogelijkheid heeft tijdens de ter inzage legging invloed uit te oefenen op bewaar- en vernietigingsbeleid (Archiefbesluit 1995, art. 2, eerste lid, onder d).

  • Voor de minister belast met cultuurbeleid (vertegenwoordigd door de Algemeen Rijksarchivaris) is het BSD de verantwoording inzake het bewaar- en vernietigingsbeleid vanuit cultuurhistorisch belang (Archiefwet 1995, art. 2, eerste lid, onder c).

  • Voor de Rijksarchiefdienst is het BSD (samen met het RIO) het uitgangspunt voor de Institutionele Toegangen.

2.2. Definitie van het beleidsterrein

Het beleidsterrein waar dit BSD betrekking op heeft, is te kenmerken als ‘het heffen van belastingen van Rijkswege’. De belastingen zijn een belangrijke bron van inkomsten van het Rijk. De heffing is zeer gereguleerd in wetten, AmvB’s, KB’s en andere uitvoeringsregels. Het gehele beleidsterrein ‘Heffing van belastingen van Rijkswege’ is onderverdeeld in vier onderzoeksgebieden waarvoor selectielijsten worden opgesteld. Voor een uitgebreidere beschrijving kan worden verwezen naar de bijgehorende RIO’s (nrs. 19, 65, 37 en 38).

2.3. Afbakening van het beleidsterrein

Voortkomend uit de doelstelling die de rijksoverheid heeft op dit beleidsterrein, wordt een aantal taken uitgevoerd. Om deze taken en daarmee de doelstelling te kunnen realiseren worden er handelingen uitgevoerd. Deze handelingen vinden hun grondslag in de wet- en regelgeving op het beleidsterrein.

Het totale fiscale terrein is opgesplitst in twee hoofdstromingen:

  • 1. Invoerrechten en accijnzen;

  • 2. Overige Rijksbelastingen.

Deze worden vervolgens in vier deelrapportages onderzocht (zie de verantwoording).

Een aantal hoofdtaken op fiscaal gebied die onderscheiden kan worden is:

  • het voorbereiden en vaststellen van het nationale en internationale belastingbeleid;

  • het zorgdragen voor de uitvoering van in internationaal verband overeengekomen bepalingen met betrekking tot de heffing en inning van belastingen;

  • het zorgdragen voor het beleid ten aanzien van de belastingwetgeving;

  • het besturen van de Belastingdienst;

  • het uitvoeren van (bepalingen opgenomen in) de (belasting-)wet- en regelgeving.

De hoofdlijnen van het fiscale beleid zijn neergelegd in een grote hoeveelheid wet- en regelgeving en overeenkomsten waarin zowel regelstellende als uitvoerende bepalingen zijn opgenomen.

Het beleidsterrein is in die zin begrensd dat uitsluitend belastingheffing van Rijksbelastingen onderzocht is. Dat wil zeggen de belastingen die bij wet geregeld zijn. In dit deelonderzoek zijn dat de zogenaamde heffingswetten, die behoren tot het materiële belastingrecht. Daarbij is uitgegaan van een hoofdindeling:

  • Belastingen naar inkomen, winst en vermogen en

  • Kostprijsverhogende belastingen.

Hiermee wordt aangesloten op de wijze waarop in de Rijksbegroting de belastingen worden ingedeeld. De meer tot het formele belastingrecht behorende fiscale wetgeving (Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, Invorderingswet 1990) zijn onderzocht in de PIVOT-rapportage ‘Belastingver(h)effend’.

2.4. Taakgebied waartoe het beleidsterrein behoort

Het taakgebied dat de Minister van Financiën bestrijkt, is dat terrein van overheidsbemoeienis waar het beleid ten aanzien van het samenstel van inkomsten en uitgaven van de Nederlandse overheid wordt vormgegeven en uitgevoerd. Deze hoofdtaak van de Minister van Financiën is te herleiden naar een aantal specifieke beleidsterreinen:

  • 1. het financieel-economische beleid (nationaal en internationaal), dit beleidsterrein wordt voornamelijk vormgegeven door de Generale Thesaurie;

  • 2. het begrotingsbeleid voor de Nederlandse overheid/de Rijksbegroting wordt vormgegeven door het Directoraat-Generaal voor de Rijksbegroting;

  • 3. het fiscale beleid (voorbereiding van het algemene fiscale beleid, van fiscale wetten en maatregelen en het sluiten en uitvoeren van belastingverdragen) is hoofdzakelijk opgedragen aan het Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken;

  • 4. het beleid ten aanzien van en de uitvoering van de fiscale wetgeving ligt bij het Directoraat- Generaal der Belastingen.

De beleidsterreinen 3 en 4 die invulling en uitvoering geven aan het heffen, invorderen en de controle op de heffing van belastingen van rijkswege draagt van oudsher bij aan een belangrijk deel van de inkomsten. Hierbij kan een aantal hoofdtaken onderscheiden worden:

  • 1. het voorbereiden en vaststellen van nationaal en internationaal belastingbeleid;

  • 2. het zorgdragen voor de uitvoering van in internationaal verband overeengekomen bepalingen met betrekking tot de heffing en inning van belastingen;

  • 3. het zorgdragen voor het beleid ten aanzien van de uitvoering van de belastingwetgeving;

  • 4. het besturen van de Belastingdienst;

  • 5. het uitvoeren van (bepalingen opgenomen in) de (belasting) wet- en regelgeving.

Overigens worden de inkomsten, ook die uit belastinggelden, ook gebruikt voor de financiering van andere overheidsbemoeiingen op andere beleidsterreinen.

Het fiscale beleid is niet alleen gericht op het verkrijgen van inkomsten maar heeft ook een sturende werking op andere gebieden. Zo kunnen bijvoorbeeld de bestedingen worden beïnvloed of de lastenverdeling over de bevolking. De economische sturing kan door middel van fiscale maatregelen worden vormgegeven. Voor de genoemde sturing kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van speciaal in het leven geroepen vrijstellingsregelingen of verhoging/verlaging van de belastingtarieven.

Daarnaast kan door middel van fiscale maatregelen invloed worden uitgeoefend op het behoud van het Nederlandse natuurschoon. Dit is gedaan in de Natuurschoonwet van 1928. De fiscale maatregelen houden in dat landeigenaren die, nadat vastgesteld is dat hun landgoed van belang is voor het behoud van het Nederlandse natuurschoon, minder belasting betalen. Bij de verdeling van taken in 1982, Stb. 613, komen de taken bij de Ministers van Landbouw en Visserij en van Financiën. Tegenwoordig liggen veel verantwoordelijkheden die voortkomen uit deze wet bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Voor een inzicht op dit overheidshandelen wordt verwezen naar het RIO nr. 79 Natuur- en landschapsbeheer en relatienotabeleid (ISBN 90-74442-78-1).

De hoofdlijnen van het fiscale beleid zijn vooral vastgelegd in een grote hoeveelheid wet- en regelgeving, nota's ten behoeve van de gedachtevorming van de ambtelijke leiding en het parlement maar ook in rapporten van (interdepartementale) werkgroepen en commissies. Belangrijke lijnen in het beleid ten aanzien van de uitvoering van de fiscale wetgeving zijn neergelegd in instructies, leidraden en aanschrijvingen aan de Belastingdienst.

Grote herziening van het belastingstelsel kwam op gang nadat een staatscommissie onder leiding van dhr. Van den Berge in 1948 werd geïnstalleerd. De adviezen van deze commissie leidden tot nieuwe fiscale wetgeving. De fiscale wetten van voor de oorlog, maar ook de fiscale besluiten die gedurende de oorlog onder leiding van de bezetter waren afgekondigd werden vervangen. De daadwerkelijke vervanging gebeurde in de periode tot aan 1970. De bepalingen van het formele recht werden uit de heffingswetten gehaald en in de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgenomen. In de jaren zeventig en tachtig weerspiegelen de maatschappelijke veranderingen steeds meer in de fiscale regelgeving (fiscale positie werkende gehuwde vrouw, oudedagsreserve). De belastingheffing bleef altijd een bron van nader studie en vereenvoudiging. Als bewijs kunnen hiervoor dienen rapportages van prof. mr. H.J. Hofstra (inflatieneutrale belastingheffing), W.J. van Bijsterveld (fraudebestrijding) en de commissies Oort en Stevens (vereenvoudigingsstudies).

Met ingang van 1992 is de verbruiksbelasting op milieugrondslag onder verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën gebracht en vervangt deels de heffing die gegrond was op bepalingen in de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne. De Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) regelt per 1995 de waardering van onroerende zaken ten behoeve van belastingheffing door Rijk, gemeenten en waterschappen. De Wet WOZ heeft tot gevolg dat deze partijen samenwerken. In 1994 kwam het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagen tot stand. Daarnaast bestond de richtlijn nr. 93/89/EEG (PbEG L 279), van de Raad van de Europese Gemeenschapppen. Deze richtlijn regelde de toepassing door de Lid-Staten van de belastingen op sommige voor het goederenvervoer over de weg gebruikte voertuigen en van de voor het gebruik van sommige infrastructuurvoorzieningen geheven tolgelden en gebruiksrechten. Om dit verdrag en deze richtlijn volledig binnen onze wet- en regelgeving te kunnen implementeren kwam in 1995 de Wet belasting zware motorrijtuigen tot stand.

Als meest recente studie van belang valt te noemen de nota ‘Belastingherziening 2001’ waarin nieuwe voorstellen worden gedaan ter verbetering en vereenvoudiging van de belastingheffing. Voor een uitgebreidere beschrijving van het beleidsterrein en de ontwikkelingen daarop wordt verwezen naar de te verschijnen PIVOT-rapportage ‘Belastingen: de geheiligde schuld’.

2.5. Doelstellingen van de overheid op het beleidsterrein

Het eerste doel van de belastingheffing en invordering is het verkrijgen van middelen ter financiering van de Rijksuitgaven. Daarnaast kan middels belastingwetgeving en -heffing een aantal nevendoelstellingen gerealiseerd worden. De nevendoelstellingen zijn verschillend van aard. De overheid wil de welvaartsverschillen binnen de perken houden maar ook de conjunctuurbeweging beïnvloeden (stimulering van de bestedingen). Een belangrijk instrument is sedert 1970 de zogenaamde Wiebeltaks. Ook is het mogelijk de nationale productie en werkgelegenheid te bewaken via fiscale maatregelen (bij. via investeringsregelingen). De laatste jaren zien we dat men ook het verschil tussen de bedrijfseconomische en de maatschappelijke kosten van economische activiteiten wil regelen (bijvoor beeld middels het toestaan van milieuheffingen/afschrijvingskosten van milieuveilige machines (Wet Inkomstenbelasting)). Ten slotte kan men ook invloed uitoefenen op het bestedingenpakket (bijvoorbeeld door verhoging van accijns op alcohol en tabak). Niet al het belastinggeld blijft beschikbaar voor de Rijksoverheid. Een deel gaat naar de lokale overheden. Van de omzetbelasting gaat een deel naar de EEG, terwijl de invoerrechten volledig naar de EEG gaan.

2.6. De actoren

Op het onderzochte gebied, de zgn. heffingswetten, spelen tal van actoren, binnen en buiten de rijksoverheid, een rol. Er is een aantal criteria gehanteerd bij het vaststellen of de aangetroffen handelingen van de aangetroffen actoren in deze rapportage opgenomen dienden te worden:

  • 1. de actor dient onder de werking van de Archiefwet te vallen,

  • 2. de betrokken actor maakt onderdeel uit van de organisatie van het ministerie van waaruit dit onderzoek plaatsvindt (commissies e.d.).

De volgende actoren zijn bij actualisatie van dit BSD in 2002 toegevoegd:

  • Arbeidsvoorzieningsorganisatie;

  • Minister van Buitenlandse Zaken;

  • Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

  • Minister van Ontwikkelingssamenwerking;

  • Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen;

  • Adviescommissie fiscale behandeling pensioenen;

  • Commissie invoerings- en uitvoeringsaspecten belastingherziening 2001.

Een opsomming van de actoren waarvan de handelingen, aangetroffen in wet- en regelgeving en rapporten, zijn opgenomen in Hoofdstuk 6.

In verband met de verschuiving van het begin van de periode waarvoor dit BSD geldt (van 1940 naar 1945) zijn de actoren, waarvan de handelingen in zijn geheel gelden in de periode 1940–1945 uit dit BSD verwijderd.

De volgende actoren zijn daardoor bij actualisatie van dit BSD in 2002 verwijderd:

  • Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën;

  • Nederlandse instantie belast met de inning van belastingen (in Londen);

  • Nederlandsch Clearinginstituut;

  • Minister van Buitenlandse Zaken te Londen;

  • Boschraad.

Een aantal aangeschreven actoren hebben te kennen gegeven dat zij niet willen of kunnen meedoen in de vaststelling van dit BSD. Daardoor zijn de volgende actoren uit dit BSD verwijderd of niet opgenomen:

  • Minister van Economische Zaken;

  • De Minister/Staatssecretaris van Justitie;

  • Gerechtsdeurwaarders;

  • Raden van beroep voor de directe belastingen;

  • Rechterlijke macht;

  • Scheidsgerecht voor de vermogensaanwasbelasting (centrale kamer en kamers in den lande);

  • Tariefcommissie;

  • College van beroep voor het bedrijfsleven;

  • Minister van Marine;

  • Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk;

  • Raad van State.

Deelname aan het PIVOT-project is beperkt tot rijksinstellingen. Daardoor zijn de volgende actoren niet uitgenodigd tot deelname aan het vaststellingstraject en zijn hun handelingen verwijderd:

  • Interprovinciaal Overleg;

  • Gedeputeerde Staten;

  • Provinciale Staten;

  • Centraal Bureau voor de Statistiek;

  • Notarissen;

  • Unie van Waterschappen;

  • Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

3. Selectie

3.1. Selectiedoelstelling

De hoofddoelstelling van de selectie is een onderscheid te maken tussen te bewaren en te vernietigen gegevens. De ‘te bewaren’ gegevens zullen een ‘reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen ten opzichte van zijn omgeving’ mogelijk moeten maken. Hieronder valt ook het handelen van het ene orgaan of de ene commissie ten opzichte van andere organen. Zoals de Minister van WVC bij de behandeling van de nieuwe Archiefwet in de Tweede Kamer (13-4-1994) heeft gemeld, is het onderhavige BSD opgesteld tegen de achtergrond van de selectiedoelstelling van de Rijksarchiefdienst/PIVOT, die luidt: het mogelijk maken van de reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen. Door het Convent van rijksarchivarissen is deze doelstelling vertaald als het selecteren van handelingen van de overheid om bronnen voor de kennis van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig te stellen voor blijvende bewaring.

3.2. De selectiecriteria

Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in het BSD gewaardeerd aan de hand van de volgend algemene selectiecriteria:

Handelingen die worden gewaardeerd met B (ewaren)

1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, evenals het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

4. Handelingen die betrekking hebben op (her-)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt.

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten.

Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

3.3. Uitzonderingscriterium

Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.

3.4. Selectielijst

De handelingen zoals in dit BSD zijn opgenomen komen overeen met het rapport institutioneel onderzoek ‘Belastingen: De geheiligde schuld’. De handelingen zijn per actor gegroepeerd. De handelingen zijn in overeenstemming met de handelingen in het rapport genummerd.

4. Verslag van de vaststellingsprocedure

Het ontwerp-BSD is op 30 juli 2003 door de Minister van Financiën, op 2 september 2003 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 30 september 2003 door de Minister van Buitenlandse Zaken, op 24 oktober 2003 door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, op 12 november 2003 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, op 15 juli 2003 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op 16 juli 2003 door de Minister van Verkeer en Waterstaat, op 29 juli 2003 door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Staatssecretaris van OCW aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC), tezamen met de selectielijst voor de zorgdrager Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 3 mei 2004 lag de selectielijst gedurende acht weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van de zorgdragers, het Ministerie van OCW en de rijksarchieven in de provincie/regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant.

Op 30 november 2004 bracht de RvC advies uit (arc-2004.01692/3), hetwelk leidde tot wijziging van de ontwerp-selectielijst:

  • De waardering van handelingen 226, 607, 608, 609, 728, 740, 978, 1005, 1006, 1023, 1024, 1066, 1067, 1068, 1069, 1088, 1103, 1109 en 1111 is gewijzigd van B naar V 10 jaar.

  • De waardering van handelingen 92, 392, 598, 888, 1036 en 1079 is gewijzigd van B naar V 7 jaar.

  • De waardering van handeling 1008 is gewijzigd van B naar V 5 jaar.

  • De waardering van handeling 917 zal worden aangepast: jaarverslagen B 3, maand- en kwartaalverslagen V.

  • De waardering van handeling 923 wordt aangepast met de toevoeging: een exemplaar van het eindproduct wordt bewaard.

  • De handelingen 596, 1089, 610, 1090 en 1091 van de actor de Minister van LNV komen te vervallen.

  • De handelingen 604 en 605 van de actoren Hoofd van het Staatstoezicht op de Bosschen en de directeur van Staatsbosbeheer komen te vervallen.

  • De waarderingen van de handelingen 602, 609, 1132, 1133 en 1134 van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk komen te vervallen.

Daarop werd het BSD op 3 mei 2005 door de Algemene Rijksarchivaris, namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en de Minister van Financiën [C/S&A/05/945], de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties [C/S&A/05/943], de Minister van Buitenlandse Zaken [C/S&A/05/944], de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen [C/S&A/05/947], de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit [C/S&A/05/946], de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [C/S&A/05/950], de Minister van Verkeer en Waterstaat [C/S&A/05/949 en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer [C/S&A/05/948] [vastgesteld.

5. Leeswijzer

In het onderstaande voorbeeld wordt duidelijk gemaakt welke informatie in een handelingenblok te vinden is.

(X): Dit is het volgnummer van de handeling. Dit nummer is overgenomen uit het RIO.

Handeling: Dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces.

Periode: Hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht.Wanneer er geen eindjaar staat vermeld, wordt de handeling nog steeds uitgevoerd.

Grondslag: Dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht. Vermeld worden:

  • de naam (citeertitel) van de wet, de Algemene maatregel van bestuur, het Koninklijk Besluit of de ministeriële regeling;

  • het betreffende artikel en lid daarvan;

  • de vindplaats, dwz. de vermelding van staatsblad of staatscourant;

  • wijzigingen in de grondslag en het vervallen hiervan.

Een voorbeeld:

Reclasseringsregeling 1947, art. 9, lid 2 (Stb. 1947, H 423), Reclasseringsregeling 1970, art. 8, lid, lid 3 (Stb. 1969, 598), gewijzigd 1978 (Stb. 1978, 254), vervallen in 1986 (Stb. 1986, 1) Wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron worden genoemd waarin de betreffende handeling staat vermeld.

Opmerking: Deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer de strekking van de handeling toelichting behoeft.

Waardering: Waardering van de handeling in B (bewaren) of V (vernietigen).

Indien vernietigen, dan vermelding van de vernietigingstermijn.

Indien bewaren, dan vermelding van het gehanteerde selectiecriterium.

Eventueel een nadere toelichting op de waardering.

6. Actorenoverzicht

Er zijn vele actoren die zich bewegen op het gebied van de belastingen. Immers, een ieder krijgt te maken met de belastingheffing. Dat er vele actoren zijn wil niet zeggen dat alle handelingen van alle actoren in deze selectielijst aan de orde moeten komen. Het onderzoek beperkt zich tot de actoren die aan enkele criteria voldoen. Er zijn vier criteria gehanteerd:

  • 1. Valt de actor onder de Archiefwet 1995?

  • 2. Maakt de betrokken actor onderdeel uit van de organisatie – in enge zin, doch met inbegrip van (interdepartementale) commissies en adviesraden – van waaruit het onderzoek plaatsvindt?

  • 3. Wordt in een ander institutioneel PIVOT-onderzoek aandacht besteed aan de betrokken actor?

  • 4. Verricht de actor handelingen op het beleidsterrein?

De voornaamste actor die in deze lijst naar voren komt is de Minister van Financiën.

Uiteraard komt ook de Belastingdienst als actor met regelmaat terug.

Buiten de Minister van Financiën zijn ook andere instanties actief binnen het belastinggebied. In nationaal verband kan de belastingbetaler als gevolg van bepalingen in de wetgeving zijn recht halen bij de Rechter, de Tariefcommissie en de Raad van State, afd. Rechtspraak. Via de Nationale Ombudsman, waarvoor afzonderlijke wetgeving van toepassing is, kan men zijn beklag doen met betrekking tot zijn/haar ondervindingen met betrekking tot het handelen of nalaten van de Belastingdienst.

Via de Commissies van de Verzoekschriften van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal kan de burger zijn problemen met betrekking tot de belastingheffing en/of belastinginning onder de aandacht brengen van de Eerste of Tweede Kamer. Alle hiervoor genoemde organen/instanties zullen de Minister van Financiën om opheldering verzoeken of in staat stellen verweer te geven. Middels art. 5 van de Grondwet heeft iedere burger het recht schriftelijke verzoeken bij het bevoegde gezag in te dienen. In het wetgevingstraject komen naast de beide Kamers der Staten-Generaal ook de Raad van State, verschillende commissies en deskundigen die advies geven als actoren naar voren. Ook verzoeken die bij de Koningin en het Kabinet van de Koningin vanwege belastingplichtigen binnenkomen worden voor afhandeling en/of advies voorgelegd aan de Minister van Financiën. Het Kabinet van de Koningin speelt ook een rol bij de totstandkoming en de uiteindelijke bewaring van de Koninklijke Besluiten.

Internationaal is er ook een aantal actoren waar te nemen.

Naast de contacten met andere mogendheden die voortvloeien uit met elkaar gesloten verdragen zijn er ook de zogenaamde volkenrechtelijke organisaties en hun instituten en onderdelen. Vanzelfsprekend zijn de EEG en de OESO vooraanstaande actoren.

Mochten de richtlijnen/besluiten van internationale organisaties waartoe Nederland, via verdragen, is toegetreden, leiden tot wijzigingen in bestaande nationale wetgeving dan worden deze wijzigingen automatisch in kaart gebracht bij de handelingenopsommingen van die wetgeving.

Actoren waarvan de handelingen in deze selectielijst zijn opgenomen:

Minister van Financiën, 1945–

Belast met het formuleren van het beleid betreffende het heffen van belastingen, het beleid m.b.t. de uitvoering van de fiscale wet- en regelgeving, het uitvoeren van de wet- en regelgeving en de besturing van de Belastingdienst.

Minister van Financiën te Londen, 1945

De minister zorgde voor de invoering van een verplichte inkomstenbelasting.

Rijkscommissaris voor het Bezette Nederlands gebied, 1945

De Rijkscommissaris had gedurende de bezetting de bevoegdheid belastingverordeningen af te kondigen.

Belastingdienst, 1945

Zorgt voor de uitvoering van de belastingwetgeving (onder verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën) en is als actor afzonderlijk opgenomen i.v.m. de omvang van het handelen van de Dienst en de zelfstandigheid hierbij.

Departementale Werkgroepen, 1945–

Deze werden/worden belast met studie en advisering inzake het heffen van belastingen op grond van specifieke heffingswetten en worden (veelal) ingesteld door de Minister van Financiën. Om te vermijden dat een aantal werkgroepen die tijdens het onderzoek niet te achterhalen was, zijn algemene handelingen geformuleerd.

Commissie van advies inzake wettelijke regeling van de positie van adviseurs in belastingzaken, 1955–1958

De Commissie adviseerde m.b.t. de wettelijke positie van belastingadviseurs en formuleerde een voorstel m.b.t. een af te nemen examen voor belastingadviseurs.

Leden: mr. T.Y. Boltjes, voorzitter;

prof. W.J. de Langen, plv. voorzitter;

P. den Boer, secretaris, Ministerie van Financiën;

mr. H.M. van Ooijen, secretaris, Tariefcommissie;

Overige leden: mr. A.D. Belinfante (Justitie), J.B. Kloosterman (belastingconsulent), drs. G. Lasseur (Economische Zaken), F.T. Pesman (Belastingdienst), prof. A.M. van Rietschoten (buitengewoon hoogleraar UvA), mr. A. ten Sande (Financiën), B. Schippers (belastingconsulent), N.A. Theeuwes (belastingconsulent), mr. J.F. Udo (belastingconsulent), dr. P.G. van Vliet (Stichting Nederlandse associatie voor praktijkexamens), mr. H.F.J. Westerveld (inspecteur van het gymnasiaal en middelbaar onderwijs in de vijfde inspectie).

Adviescommissie voor een aantal fiscale vraagstukken, ‘Commissie Hofstra’, 1966–1971

De commissie werd in 1966 ingesteld en bracht verschillende rapporten uit. De opdracht van de commissie was te onderzoeken en adviseren over veranderingen, die tevens tot vereenvoudiging zouden leiden, in de belastingwetgeving en de uitvoering daarvan. Daar de commissie adviseerde m.b.t. de zgn. ‘algemene belastingheffing’ maar ook voorstellen deed tot wijziging in specifieke heffingswetten is de commissie als actor opgenomen in de PIVOT-rapportage ‘Belastingver(h)effend’ als in deze PIVOT-rapportage.

Leden: prof. mr. H.J. Hofstra, voorzitter; mr. M. Reuvers, secretaris;

prof. mr. K.V. Antal, K.A.J. Bierlaagh, mr. P. den Boer, J.W. Brinkman, prof. dr. J.H. Christiaanse, prof. mr. J.G. Detiger, D.J. Muller, A. Meering, A. Nooteboom, mr. W.L. Schenk, mr. J.J. Verseput.

Commissie ter bestudering van de belastingheffing van zelfstandigen in vergelijking met die van loontrekkenden, ‘Commissie Van Soest’, 1969–1971

Deze onderzocht en kwam met voorstellen tot wijziging van de fiscale wetgeving t.a.v. ongelijkheden bij de verdeling van de belastingdruk, verschillen in inkomensbesteding en economische functievervulling m.b.t. zelfstandigen en loontrekkenden.

Werkgroep Besparingen, ‘Commissie Van Franeker’, 1969–1971

Deze onderzocht en adviseerde m.b.t. met de mogelijkheden om d.m.v. wijzigingen in de wetgeving inzake de heffing van belastingen en sociale verzekeringspremies besparingen te bevorderen bij zowel werknemers als zelfstandigen.

Prof. mr. H.J. Hofstra, 1975–1978

In 1975 werd aan prof. mr. H.J. Hofstra verzocht een studie te wijden aan de herziening van de belastingheffing in verband met de inflatie. Het rapport ‘Inflatieneutrale belastingheffing’ dat in 1978 aan de Minister van Financiën werd aangeboden bevat zowel de neerslag van een studie die zowel meer ‘algemene aspecten’ m.b.t. de belastingheffing als wel voorstellen tot wijziging van specifieke heffingswetten. Derhalve is de actor zowel in de PIVOT-rapportage ‘Belastingver(h)effend’ als in deze rapportage opgenomen. De heer Hofstra werd bij de studie ter zijde gestaan door ambtenaren van het Ministerie van Financiën, directies AFP, AFEP, DB en IFZ.

Werkgroep ter bestudering van de belastinguitgaven, ‘Werkgroep Tax-expenditures’, 1977–1987

De werkgroep had als taak studie te verrichten naar in de Nederlandse fiscale wetgeving opgenomen bepalingen waaruit belastinguitgaven voortvloeien. Hierbij wordt gedoeld op bepalingen die lastenverlichtingen in zich houden en leiden tot verminderde belastinginkomsten dan wel (verborgen) subsidiëringen.

Leden: Ambtenaren van het Ministerie van Financiën aangevuld met prof. drs. V. Halberstadt en mr. J. Verburg, beiden hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Leiden.

Interdepartementale Werkgroep Fiscale Maatregelen ten bate van het Midden- en Kleinbedrijf, 1982–1983

De werkgroep werd ingesteld in 1982 naar aanleiding van het op 30 oktober 1982 aangeboden Regeerakkoord waarin werd aangekondigd dat de bewindslieden van Economische Zaken en van Financiën aan de hand van suggesties uit de nota's inzake het midden- en kleinbedrijf en startende ondernemingen alsook uit het rapport van de commissie Risicokapitaal met concrete voorstellen zullen komen.

Leden: mr. J.W.B. Westerburgen, voorzitter, Ministerie van Financiën;

drs. C.J. Schulze, vice-voorzitter, Ministerie van Economische Zaken;

mr. G.F.H. Müller, secretaris, Ministerie van Financiën;

mw. mr. T. Bader-Witberg, secretaris, Ministerie van Economische Zaken;

Overige leden Ministerie van Financiën: mr. J.A. van Burik, mr. P.H.A. Dijckmeester, mr. R.J. van der Have, mw. mr. H. Neppérus, drs. J. Peters, mr. H.B.A. Verhoeven;

Overige leden Ministerie van Economische Zaken: dhr. J.A. Kloet, drs. J. Renes, drs. W. de Schrijver; Leden van het Ministerie van Landbouw en Visserij: mr. M. van der Heijde en dr. N. Slot.

Prof. mr. D. Simons, 1983–1985

Deze verrichte studie naar het doen vervallen van het begrip ‘enig feit’ als bedoeld in art. 16 AWR en de invoering van een verhoging wegens opzet of grove schuld in het kader van de vaststelling van aanslagen.

Commissie tot verlichting van de administratieve verplichtingen voor het bedrijfsleven, 1984–1985

De commissie had tot taak te inventariseren, onderzoeken en het formuleren van voorstellen aangaande de vereenvoudiging van administratieve verplichtingen van ondernemingen. Het betreft onderzoek naar de sociale verzekerings- en belastingwetgeving (voornamelijk de loonbelasting). De commissie werd ingesteld door de Staatssecretaris van Economische Zaken. Het door de commissie samengestelde rapport ‘Heerendiensten’ werd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken aangeboden in 1985.

Leden: prof. dr. F.H.M. Grapperhaus; mr. G.H.F. Müller, secretaris, Ministerie van Financiën; mr. drs. R.J.L. Noordhoek, secretaris, Federatie van Bedrijfsverenigingen/Detam; prof. dr. J.C.K.W. Bartel; J.R. Borst, Ministerie van Economische Zaken; drs. J.W. Buykx, Ministerie van VROM; drs. J.A.G.M. Dirks, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; mr. M. van der Heijde, Ministerie van Landbouw en Visserij; J.P. de Hek, Ministerie van Financiën; drs. Th. L.C. Huyveneers, Centrale Ondernemersorganisaties; J.A. Kloet, Ministerie van Economische Zaken; mr. J.P.M. Kommers, Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf; prof. mr. L.J.M. de Leede; M.J.H. Moors, Centrale Ondernemersorganisaties; mr. J.L. Pagano Mirani, Centrale Ondernemersorganisaties; G.A. van Pelt, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; drs. W.M.J. van der Snoek, Federatie van Bedrijfsverenigingen; drs. W. Vermeulen Naayen, Centrale Ondernemersorganisaties; drs. H.V. Vrind, Sociale Verzekeringsraad; J.B. van der Zanden, Ministerie van Financiën.

Interdepartementale werkgroep fiscale jurisdictie Nederlands deel continentaal plat, 1985

De werkgroep had als taak onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid tot belastingheffing op (mijnbouw-)activiteiten die niet op het vaste land plaatsvinden maar op het Nederlandse deel van het continentaal plat.

Leden: Namens het Ministerie van Financiën: dr. K. van der Heeden, voorzitter; drs. R.H. de Swart, secretaris; drs. J.J.P. de Goede, drs. V.I. Goedvolk, drs. J.C. de Groot, mr. J.M.H.M. Hermans, J.C. van Ofwegen RA, drs. J. Kruithof, F. Zevenhuijzen;

Namens het Ministerie van Economische Zaken: drs. A.W.M. Ausems, mr. P.H.A. Dijckmeester, mr. H.G. de Maar, mw. mr. C.E.M.H. Meertens.

Interdepartementale werkgroep fiscale aspecten van privatisering, 1985–1986

De werkgroep is ingesteld n.a.v. een besluit in de ministerraad van 12-7-1985 en kreeg als taak onderzoek te verrichten naar de fiscale aspecten die een rol spelen bij privatisering en aan te geven waar zich in dezen knelpunten voordoen. Voorts diende de werkgroep na te gaan in hoeverre binnen de fiscaliteit dan wel in het bredere budgettaire kader van de Rijksbegroting oplossingen kunnen worden gezocht.

Leden: Namens de Minister van Financiën: mr. J.H.G. Brenninkmeijer, voorzitter (AFP); drs. F.W. Jongbloed, secretaris (AFP); drs. J.C.A. Bakker (DB, drs. ing. W. van Dijk (DGRB/IRF), drs. G.J. Gelderblom (DB), mr. R.J. van der Have (WDB), drs. H.G.M. Keyzer (DGRB/IRF), drs. L. Meyaard (Gen. Thes/AFEP), mr. G.D. van Norden (VB), mr. A.J. Peek (IB), mr. A.Th.L.M. van de Ven, mr. H.R. Wichers (WV); mr. P.H.A. Dijckmeester, Ministerie van Economische Zaken; drs. F. Erkens, Verkeer en Waterstaat; drs. P.J.J. Steeghs, VROM; J.J. Urselmann, Landbouw en Visserij.

Commissie ter vereenvoudiging van de loonbelasting en de inkomstenbelasting, ‘Commissie Oort’, 1985–1986

Ingesteld bij Beschikking van de Minister van Financiën, nr. 085-2500 d.d. 20-9-1985, Stcrt. van 23-9-1985 nr. 184. De commissie kreeg de opdracht mee studie te verrichten naar mogelijkheden tot vereenvoudiging van met name de inkomsten- en loonbelasting en daarover te adviseren aan de Minister van Financiën.

Leden: dr. C.J. Oort, voorzitter; drs. H. Burger, secretaris; drs. H.P.A.M. van Arendonk, mr. P. den Boer, prof. mr. H.J. Hofstra, mr. C.A. de Kam, mr. H. Mobach, mr. W.F.C. Stevens, drs. N. Vogelaar. H. Baron van Lawick, plv. lid-secretaris. Secretariaat: drs. A.B.W.M. Hartman, mr. E.B. Jaspers, mr. H. Mooij.

Stuurgroep Onroerend-goedbelastingen, 1985–1991

Leden: Benoemd door de Minister van Financiën op voordracht van de Ministers van VROM en Binnenlandse Zaken en de Vereniging van Nederlandsche Gemeenten.

De stuurgroep had als taak te adviseren over de beleidsvorming en uitvoering van de heffing van onroerend-goedbelastingen alsmede had de Stuurgroep een coördinerende taak m.b.t. de uitvoering van de heffing.

Werkgroepen ingesteld door de Stuurgroep onroerend-goedbelastingen, 1985–1991

Deze adviseerden de Stuurgroep onroerend-goedbelastingen.

Departementale Werkgroep Oort, 1989–1991 (1992)

De werkgroep werd gevormd om de naar aanleiding van de invoering van de zgn. Oort-wetgeving opgekomen vragen m.b.t. te volgen praktijk te beantwoorden.

Leden: Ambtenaren van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst.

Secretariaat: Ministerie van Financiën.

Commissie voor de belastingherziening, ‘Commissie Stevens’, 1990–1991

Ingesteld: Beschikking van de Minister van Financiën d.d. 4-4-1990 nr. AFP90/110.

De opdracht van de commissie betrof het opstellen van adviezen over de verdere vereenvoudiging en verbreding van het draagvlak van de loon- en inkomstenbelasting en ter stroomlijning van de belasting op ondernemingswinst.

Leden: mr. W.F.C. Stevens, voorzitter; prof. mr. C.A. de Kam, vice-voorzitter; mr. A. Overbosch, secretaris; mr. C.W.M. van Ballegooijen, prof. dr. J.C.K.W. Bartel, prof. mr. H.J. Hofstra, mw. mr. E.J.J.E. van Leeuwen-Schut, mr. H. Smit, dr. G. Zoutendijk.

Secretariaat: mr. B. de Bruin, Ministerie van Economische Zaken; drs. C.A. Laan, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; mr. E.J.A.H. Rouwenhorst, Ministerie van Financiën.

Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen, 1997–

Deze adviseert de minister omtrent verzoeken tot kwijtschelding van successierecht.

Adviescommissie fiscale behandeling pensioenen, 1999–

Deze adviseert de minister over elementen van pensioenregelingen die afwijken van het wettelijk bepaalde, maar die niettemin van belang zijn voor een verdergaande flexibilisering van pensioenen.

Projectgroep overdracht onroerend-goedbelastingen, 1989–1992

Taak van de projectgroep was het begeleiden van de overdracht van de heffing en de invordering van de onroerend-goedbelastingen naar de gemeenten.

Leden: Ministerie van Financiën (voorzitter en secretaris Directoraat Generaal der Rijksbegroting/directie Fipuli, DGBel. adj. secretaris), Ministerie van Binnenlandse Zaken, Vereniging Nederlandse Gemeenten, gemeente Eindhoven, gemeente Den Haag.

Commissie van Advies (m.b.t. herkapitalisatie van vennootschappen i.v.m. de heffing van de superdividendbelasting), 1941–1950

Adviseerde in de periode 1941–1950 de Secretaris-Generaal resp. de Minister van Financiën bij de behandeling van verzoeken om afgifte van verklaringen van geen bezwaar tegen herkapitalisatie van vennootschappen.

Schattingscommissies, 1945–1991

Belast met taken betreffende de schatting en meting van (de belastbare) opbrengsten van gebouwde eigendommen i.v.m. de heffing van belasting.

Hoofdcommissie voor de schatting van belastbare gebouwde eigendommen, 1945–1991

Belast met het toezicht op en de behandeling van bezwaren tegen door de schattingscommissies genomen beslissingen.

Schattingscommissie incourante fondsen, 1949–1964 (gevestigd te Den Haag)

Adviseerde de inspecteurs van de Belastingdienst m.b.t. de in aanmerking te nemen waarde van effecten voor de vermogensaanwasbelasting.

De Nederlandsche Bank, 1985–1986

Betrokken bij een gehouden onderzoek o.g.v. de Wet Rentesteekproef i.v.m. de heffing van inkomstenbelasting.

Voorlopige Raad voor de waardering van onroerende zaken, v.a. 1993, Stb. 83: de voorlopige Waarderingskamer, 1991–1994

De taak van de Voorlopige Raad betreft het adviseren m.b.t. het formuleren van vakbekwaamheidseisen voor taxateurs van onroerende zaken, het opstellen van een waarderingsinstructie, het ontwikkelen van een procedure t.b.v. de controle voorafgaand aan en volgend op de waardebepaling van onroerende zaken, het ontwikkelen van de procedure voor de uitwisseling van gegevens tussen de colleges van B. en W. en de afnemers, de wijze van verrekening van de ter zake van de uitvoering van een op te stellen wet inzake de waardering van onroerende zaken aan de afnemers in rekening te brengen kosten, aangelegenheden die verband houden met de waardering van onroerende zaken eventueel door tussenkomst door andere ministers.

Commissie invoerings- en uitvoeringsaspecten belastingherziening 2001, 2000–

Deze commissie heeft tot taak de Staatssecretaris van Financiën te adviseren over de verschillende aspecten van de invoering en uitvoering van de belastingherziening 2001. De commissie doet zo vaak als zij dat nodig acht aanbevelingen aan de Staatssecretaris van Financiën. Echter na de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 zullen de onderwerpen zich steeds meer lenen voor bespreking in de Commissie-Van Lunteren. De commissie zal daarom haar werkzaamheden medio 2001 beëindigen. In de commissie zitten vertegenwoordigers van het Ministerie van Financiën, het MKB-Nederland, VNO-NCW, FNV, CNV, LTO-Nederland, de MHP, het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Belastingdienst en het NOB.

Minister van Binnenlandse Zaken, 1945–

Betrokken bij de regelgeving, en uitvoering daarvan, van een inkomstenbelasting o.g.v. het Besluit van 4-2-1941 Stb. 402, de ondernemingsbelasting, de personele belasting en van kanselarijleges.

Daarnaast nog betrokken bij de inkomstenbelasting en de onroerend-goedbelasting.

Minister van Buitenlandse Zaken, 1964–

Deze is mede betrokken bij het opstellen van regelgeving vanuit de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet inkomstenbelasting 2001.

Minister van Landbouw en Visserij, 1982–

Handelend i.v.m. de rangschikking van landgoederen o.g.v. de Natuurschoonwet 1928. Daarnaast betrokken bij de opzet van wet- en regelgeving t.a.v. de inkomstenbelasting.

Landbouwvoorlichtingsdienst, 1948–1969

Belast met het adviseren bij de behandeling van verzoeken m.b.t. vrijstelling van vennootschaps-, ondernemings- en vermogensbelasting o.g.v. de Vrijstellingsbeschikking belasting lichamen.

Hoofd van het Staatstoezicht op de Bosschen, 1945–1947

Belast met advisering bij de rangschikking van landgoederen o.g.v. de Natuurschoonwet 1928.

De Directeur van Staatsbosbeheer, 1948–1989

In de periode 1948–1989 belast met advisering bij de rangschikking van landgoederen o.g.v. de Natuurschoonwet 1928.

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 1996–

Deze is mede betrokken bij het opstellen van regelgeving vanuit de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen. Daarnaast is de minister betrokken bij vrijstellingen van het recht van successie of schenking aangaande musea en bij de aanstelling van leden van de Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit.

De Minister van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen, 1947–1965

Handelend i.v.m. de beoordeling of bepaalde voorwerpen onder de heffing van de vermogensheffing ineens vielen en m.b.t. de rangschikking van landgoederen o.g.v. de Natuurschoonwet 1928.

Minister van Opvoeding/Wetenschap en Kultuurbescherming/Kultuurbehoud, 1945–1947

Handelend i.v.m. de rangschikking van landgoederen o.g.v. de Natuurschoonwet 1928.

Minister van Ontwikkelingssamenwerking, 1994–

Deze is betrokken bij het opstellen van de regelgeving vanuit de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet inkomstenbelasting 2001. Daarnaast is de minister betrokken bij de aanwijzing van projecten in ontwikkelingslanden welke in het belang zijn van de bescherming van het milieu.

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid/en Volksgezondheid, 1953–

Handelend i.v.m. het aanwijzen van pensioen- en spaarregelingen voor de loonbelasting i.v.m. investeringsbepalingen in de inkomstenbelasting en i.v.m. de inhouding van omzetbelasting door onderaannemers.

Uitvoeringsorganen der sociale zekerheid, 1972–

Uitkeringsinstanties en bedrijfsverenigingen (bijv. Bedrijfsvereniging voor de Bouwnijverheid (Sociaal Fonds Bouwnijverheid), Gemeenschappelijk Administratiekantoor (GAK)); adviseren de Minister van Financiën betreffende de bewaring van de loonboekhouding o.g.v. de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1972, 1990 en 2001.

Arbeidsvoorzieningsorganisatie, 2001–

Deze instantie is belast met het afgeven van een verklaring langdurige werkloze aan de inhoudingsplichtige.

Minister van Verkeer en Waterstaat, 1945–

Handelend i.v.m. bepalingen m.b.t. de heffing van motorrijtuigenbelasting. Verder betrokken bij de uitvoering wet- en regelgeving m.b.t. loonbelasting zeevaart en de inkomstenbelasting.

Rijksinspecteurs van het Verkeer, 1954–1968

In de periode 1954–1968 belast met de inning van omzetbelasting van binnenschippers.

Rijks- en Provinciale Waterstaat, 1945–1966

Handelend o.g.v. de Motorrijtuigenbelastingwet 1926 en belast met het opsporen van overtredingen.

Minister van Volkshuisvesting/Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne/Milieubeheer/Volksgezondheid, 1978–

Handelend i.v.m. investeringsbepalingen in de inkomstenbelasting en het stellen van regels m.b.t. uitlaatgassen i.v.m. de heffing van omzetbelasting. Verder betrokken bij de belastingen op milieugrondslag.

Dienst van het Kadaster en Hypotheken, 1945–1996

Ressorteerde tot 1973 onder de Minister van Financiën, vanaf 1973 werd de Dienst overgeheveld naar het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. De Dienst geeft uittreksels uit de registers i.v.m. uitvoering van de Natuurschoonwet en verrichtte activiteiten i.v.m. de heffing van grondbelasting.

Ministers wie het aangaan, 1945–

Handelen i.v.m. de heffing van rechten van legalisatie van handtekeningen alsmede m.b.t. het aanwijzen van lichamen die vrijgesteld worden van de vereveningsheffing.

Actoren waarvan de handelingen niet in deze selectielijst zijn opgenomen:

Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën, 1940–1945

De Secretaris-Generaal nam hier te lande gedurende de oorlogsperiode de taken van de minister op zich. Een aantal besluiten waaruit handelingen zijn gedestilleerd bleef ook na de oorlog nog geruime tijd van toepassing. Daar waar dan aangegeven is dat de Secretaris-Generaal actor is, is in werkelijkheid de minister de verantwoordelijke actor. De handelingen zijn in dit BSD ondergebracht bij de actor de Minister van Financiën.

Nederlandse instantie belast met inning van belastingen (in Londen), 1941–1942

In de periode 1941-1944 belast met de heffing en inning van de verplichte inkomstenbelasting die door de Minister van Financiën in Londen werd ingevoerd.

Nederlandsch Clearinginstituut, 1940–1941

Dit instituut verleende ontheffingen voor verschuldigde geblokkeerde markenbelasting.

Minister van Buitenlandse Zaken te Londen, 1941–1942

Handelend i.v.m. de verplichte inkomstenbelasting.

Minister van Cultuur/Recreatie en Maatschappelijk Werk, 1965–1982

Handelend i.v.m. de rangschikking van landgoederen o.g.v. de Natuurschoonwet 1928.

Minister van Economische Zaken, 1951–

Betrokken bij bepalingen m.b.t. investeringsregelingen in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. Daarnaast betrokken bij de wet- en regelgeving met betrekking tot S&O-werkzaamheden en de belastingen op milieugrondslag.

De Minister/Staatssecretaris van Justitie, 1946–1964

Handelend i.v.m. de instelling van het Scheidsgerecht voor de Vermogensaanwasbelasting.

Gerechtsdeurwaarders, 1940–1971

De deurwaarders van bij de rechterlijke colleges en kantongerechten:

Belast met het bijhouden van een register van opgemaakte akten o.g.v. de Registratiewet 1917. Voor de vermelding in de selectielijst is gekozen voor de thans geldende benaming van de actor: Gerechtsdeurwaarder.

Raden van beroep voor de directe belastingen, 1940–

Deze behandelen bezwaren en beroepen tegen door de inspecteur opgelegde aanslagen.

Rechterlijke macht, 1940–1991

De Arrondissementsrechtbanken:

Belast met rechtspraak en het afgeven van machtigingen o.g.v. enige heffingswetten.

De Kantongerechten in de arrondissementen:

O.a. belast met de rechtspraak en het afgeven van verklaringen i.v.m. het openen van kisten i.v.m. het heffen van successierecht.

Scheidsgerecht voor de vermogensaanwasbelasting (centrale kamer en kamers in den lande), 1946–1964

Belast met de behandeling van bezwaren tegen aanslagen voor de vermogensaanwasbelasting.

Tariefcommissie, 1940–1965, 1971–

Belast met de behandeling van beroepen en bezwaren m.b.t. o.a. de omzetbelasting.

College van beroep voor het bedrijfsleven, 1997–

Bestuurlijk college dat oordeelt over geschillen op het terrein van het sociaal-economische bestuursrecht. Daarnaast is het College hoger beroepsinstantie voor uitspraken betreffende een bepaald aantal wetten, zoals de Mededingingswet en de Telecommunicatie. Verder fungeert het College in hoger beroep als tuchtrechter.

Minister van Landbouw en Visserij, 1940–1943

Handelend i.v.m. de rangschikking van landgoederen o.g.v. de Natuurschoonwet 1928.

Boschraad, 1940–1943

Belast met advisering bij de rangschikking van landgoederen o.g.v. de Natuurschoonwet 1928.

Minister van Marine, 1947–1949

Handelend i.v.m. de heffing en afdracht van loonbelasting.

Interprovinciaal overleg, 1995–

Deze instantie heeft zitting in het bestuur van de Waarderingskamer en mag kandidaat-leden voordragen.

Gedeputeerde Staten, 1945–1979

Handelend i.v.m. de indeling van gemeenten voor de heffing van personele belasting en bepalingen ing. wegenbeheer en de verdeling van belastingopbrengsten uit de Motorrijtuigenbelastingwet 1926.

Provinciale Staten, 1945–1966

Handelend i.v.m. bepalingen ing. wegenbeheer en de verdeling van belastingopbrengsten uit de Motorrijtuigenbelastingwet 1926.

Raad van State, afd. geschillen van bestuur, 1945–1951

Belast met advisering m.b.t. de behandeling van beroepen inzake de heffing van opcenten op de winstbelasting.

Het Centraal Bureau voor de Statistiek, 1985–1986

Betrokken bij een gehouden onderzoek o.g.v. de Wet Rentesteekproef i.v.m. de heffing van inkomstenbelasting.

Notarissen, 1945–

Aangewezen om o.g.v. de Successiewet 1956 processen-verbaal op te maken i.v.m. de aangifte van verschuldigde rechten, alsmede o.g.v. de Registratiewetten 1917 en 1970 aangewezen repertoria bij te houden van alle opgemaakte akten waardoor controle op de heffing van registratierecht mogelijk is.

Unie van Waterschappen, 1995–

Deze instantie heeft zitting in het bestuur van de Waarderingskamer en mag kandidaat-leden voordragen.

Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 1995–

Deze instantie heeft zitting in het bestuur van de Waarderingskamer en mag kandidaat-leden voordragen.

Selectielijst voor het beleidsterrein belastingen: heffingswetten op het gebied van belastingen naar inkomen, winst en vermogen en van kostprijsverhogende belastingen, periode: 1945–2001

7. Minister van Financiën

7.1. Handelingen van algemene aard

1135

Actor: Minister van Financiën

Handeling: Het afgeven van een verklaring aan deurwaarders van vorderingen in verband met door de Hoge Raad der Nederlanden betekende exploiten van (derden)beslag

Periode: 1945–

Grondslag: Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, art. 4; v.a. 1992: art. 48, Stb. 1838/12, art. 475 lid 2, Stb. 1991/200, art. 476b, Stb. 1991/602 en Besluit Verklaring derdenbeslag, Stb. 1991/436

Waardering: V, 5 jaar na afhandeling

Beleidsontwikkeling en evaluatie

915

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het (algemene) beleid betreffende de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1994–

Waardering: B, 1/2

Opmerking: De eigenlijke vaststelling van het beleid vindt plaats in de ministerraad

Onder deze handeling valt ook:

– het voeren van overleg met andere betrokken actoren op het beleidsterrein;

– het voorbrengen van een standpunt ter inbrenging in de Ministerraadvergadering voor beraad en besluitvorming betreffende het beleidsterrein;

– het voeren van overleg met en het leveren van bijdragen aan het overleg met het staathoofd betreffende het beleidsterrein;

– het voorbereiden van de Memorie van Toelichting op de Rijksbegroting betreffende het beleidsterrein; handeling die hierop betrekking hebben zijn geformuleerd in het BSD ‘Per Slot van Rijksrekening’ (handelingen 5, 177 en 183);

– het toetsen van de uitvoering van het beleid (evaluatie);

– het leveren van commentaar op de recht- en doelmatigheidscontroles van de Algemene Rekenkamer op het beleidsterrein; zie hierover bovendien de handelingen 295, 357, 374 van ‘Per Slot van Rijksrekening’;

– het aan een externe adviescommissie verzoeken om advies betreffende het beleidsterrein;

– het informeren (voorlichten) van het kabinet van de Koningin over ontwikkelingen op het beleidsterrein;

– het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid (voorlichting als beleidsinstrument)

Totstandkoming van wet- en regelgeving

916

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van nadere regelgeving betreffende de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1994–

Waardering: B, 1

NB: Deze handeling met betrekking tot de nadere regelgeving valt nader te splitsen in:

a. Regelgeving (mede) met betrekking tot de loonbelasting;

b. Regelgeving (mede) met betrekking tot de wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995;

c. Regelgeving (mede) met betrekking tot de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk;

d. Regelgeving (mede) met betrekking tot de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen;

e. Regelgeving (mede) met betrekking tot de inkomstenbelasting;

f. Regelgeving (mede) met betrekking tot de dividendbelasting;

g. Regelgeving (mede) met betrekking tot de heffing van rechten van successie, schenking en overgang;

h. Regelgeving (mede) met betrekking tot de vennootsschapsbelasting;

i. Regelgeving (mede) met betrekking tot de vermogensbelasting;

j. Regelgeving (mede) met betrekking tot de Natuurschoonwet;

k. Regelgeving (mede) met betrekking tot de Wet waardering onroerende zaken;

l. Regelgeving (mede) met betrekking tot de omzetbelasting;

m. Regelgeving (mede) met betrekking tot de belasting van personenauto's en motorrijtuigen (BPM);

n. Regelgeving (mede) met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting;

o. Regelgeving (mede) met betrekking tot de Wet belasting zware motorrijtuigen;

p. Regelgeving (mede) met betrekking tot de Wet belastingen van rechtsverkeer;

q. Regelgeving (mede) met betrekking tot de milieubelastingen.

NB: Daar waar het gaat om het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetgeving betreffende de heffing van rijksbelastingen, moet deze geplaatst worden onder handeling 2 van het PIVOT-rapport nr. 19 ‘Belastingver(h)effend’

Verantwoording van beleid

917

Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen betreffende de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1940–

Waardering: B, 5 (jaarverslagen)

V, 5 jaar (maand- en kwartaalverslagen indien jaarverslagen aanwezig)

918

Handeling: Het beantwoorden van kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten Generaal betreffende in individuele gevallen genomen beslissingen ten aanzien van de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1994–

Waardering: V, 10 jaar na afhandeling

NB: De neerslag van bovenstaande handeling dient in de periode voor 1994 geplaatst te worden onder handeling 152 van het rapport nr. 19 ‘Belastingver(h)effend’

1001

Handeling: Het beantwoorden van kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten Generaal naar aanleiding van gestelde vragen welke een algemene strekking hebben of politiek gevoelige onderwerpen betreffen

Periode: 1994–

Waardering: B, 1/3

NB: De neerslag van bovenstaande handeling dient in de periode voor 1994 geplaatst te worden onder handeling 152 van het rapport nr. 19 ‘Belastingver(h)effend’

919

Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten Generaal en de Nationale Ombudsman naar aanleiding van individuele klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1994–

Waardering: V, 6 jaar na afhandeling

NB: De neerslag van bovenstaande handeling dient in de periode voor 1994 geplaatst te worden onder de handelingen 153, 154 en 156 van het rapport nr. 19 ‘Belastingver(h)effend’

1002

Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten Generaal en de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende de heffing van rijksbelastingen, welke een algemene strekking hebben of politiek gevoelige onderwerpen betreffen

Periode: 1994–

Waardering: B, 1/3

NB: De neerslag van bovenstaande handeling dient in de periode voor 1994 geplaatst te worden onder de handelingen 153, 154 en 156 van het rapport nr. 19 ‘Belastingver(h)effend’

920

Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen betreffende de heffing van rijksbelastingen en het voeren van verweer in beroepschriftprocedures voor administratief rechterlijke organen

Periode: 1994–

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling beroep

V, 10 jaar na uitspraak/arrest

NB: Neerslag aangaande de behandeling van beroepschriften wordt in een aantal specifieke gevallen ook geplaatst onder de handelingen 148 en 202 van het rapport nr. 19 ‘Belastingver(h)effend’

Informatieverstrekking

922

Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen betreffende de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1994–

Grondslag: Grondwet, art. 5

Waardering: V, 5 jaar

Indien vragen leiden tot beleidswijziging: B, 1

923

Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1994–

Waardering: B, 1 (een exemplaar van het eindproduct)

V, 5 jaar (overige neerslag)

Opmerking: Zie voor het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid (voorlichting als beleidsinstrument) handeling 1

Onderzoek

924

Handeling: Het voorbereiden van intern (wetenschappelijk) onderzoek en het vaststellen van onderzoeksrapporten betreffende de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1994–

Waardering: B, 1

NB: Zie ook de handelingen van het hoofdstuk m.b.t. raden, stuurgroepen, commissies en werkgroepen

925

Handeling: Het voorbereiden van extern (wetenschappelijk) onderzoek en het vaststellen van onderzoeksrapporten betreffende de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1994–

Waardering: B, 1

NB: Zie ook de handelingen van het hoofdstuk m.b.t. raden, stuurgroepen, commissies en werkgroepen

Subsidiëring

926

Handeling: Het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die actief zijn op het beleidsterrein betreffende de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1994–

Waardering: V, 10 jaar na beëindiging subsidie

7.5. Handelingen belastingen naar inkomen, winst en vermogen

7.5.1. Belastingen naar inkomen

7.5.1.1. Loonbelasting

Wet van 16 december 1964

Wet van 16 december 1964, Stb. 514; houdende vervanging van het Besluit op de loonbelasting 1940 door een nieuwe wettelijke regeling (Wet op de loonbelasting 1960, bij inwerkingtreding 1964)

944

Handeling: Het afgeven van verklaringen aan personen waarin wordt verklaard dat zij hun werkzaamheden verrichten in de uitvoering van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep in plaats van aangemerkt te worden als artiest dan wel beroepssporter

Periode: 2001–

Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964, art. 5a.2 bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216; gewijzigd bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 570

Waardering: V, 7 jaar na vervallen van verklaring

107

Handeling: Het (gezamenlijk met de Minister van Sociale Zaken) aanwijzen, onder te stellen voorwaarden die kunnen afwijken van de in de wet genoemde criteria, van regelingen of groepen van regelingen als pensioenregelingen dan wel regelingen voor vervroegde uittreding waarvan de uitkering/premie niet tot het loon gerekend worden

Periode: 1965–

Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964, art. 11.3b; bij wijziging van 20-12-1984, Stb. 649: art. 11.3 (laatste volzin); gewijzigd bij wijziging van 15-12-1994, Stb. 929: art. 11.5; gewijzigd bij wijziging van 29-04-1999, Stb. 211 in: art. 19d

Besluiten van de Commissie coördinatie sociale verzekering en loonbelasting (gezamenlijk met de Minister van Sociale Zaken)

Waardering: V, 20 jaar na intrekking/beëindiging van de aanwijzing

NB: Er worden bij Resolutie ook lijsten gepubliceerd van aangewezen pensioenregelingen

108

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur:

1. houdende regels waaraan spaarregelingen dienen te voldoen om te worden beschouwd als premiespaarregeling of als winstdelingsspaarregeling;

2. houdende regels m.b.t. de besteding van de uitkering van de premiespaarregelingen van niet meer dan de helft van de besparingen van de werknemer ingeval deze gedurende tenminste vier kalenderjaren niet zijn opgenomen i.v.m. de erkenning als spaarregeling;

3. houdende regels m.b.t. de besteding van de uitkeringen van de premiespaarregelingen, van niet meer dan het dubbele van de besparingen van de werknemer ingeval deze gedurende ten minste tien kalenderjaren niet zijn opgenomen t.b.v. onroerende zaken en de uitkeringen uitsluitend op die wijze daartoe kunnen worden besteed i.v.m. de erkenning als spaarregeling;

4. houdende regels m.b.t. de wijze waarop de werknemer van de uitkering ingevolge winstdelingsregelingen kan genieten i.v.m. het aanmerken als spaarregeling;

5. houdende regels m.b.t:

a. aanwijzing van regelingen als spaarregelingen ook indien zij niet voldoen aan de in het 4e, 5e en 6e lid gestelde eisen;

b. uitsluiting van regelingen als spaarregeling ingeval zij niet dienstbaar zijn aan de bevordering van duurzaam bezit van werknemers in voldoende brede kring of bij herhaling niet worden nageleefd, alsmede ingeval omtrent de uitvoering daarvan geen administratie wordt gevoerd waaruit duidelijk blijkt dat aan de vereisten voor vrijstelling is voldaan;

c. regels ter verzekering van het heffen van belasting over uitbetalingen welke in afwijking van de spaarregeling aan de werknemer worden gedaan;

6. aangevende de wijze waarop door de werknemer over geblokkeerde uitkeringen, van een spaarregeling die ten minste 7 jaar uitsluit, mag worden beschikt;

7. houdende regels m.b.t. het aanwijzen van regelingen als spaarloonregeling die voorziet in het in geblokkeerde vorm sparen van loon door bij die regeling aangewezen werknemers die tot een inhoudingsplichtige in dienstbetrekking staan;

8. houdende regels m.b.t. het ter beschikking stellen van spaarloon (volgens de erkende regeling) aan de werknemer ingeval a) waarin de dienstbetrekking is beëindigd en b) van verwerving van een eigen woning;

9. houdende regels m.b.t. uitsluiting van regelingen als spaarloonregeling en regels ter verzekering van het heffen van belasting over uitbetalingen welke in afwijking van de spaarloonregeling aan de werknemers worden gedaan

Periode: 1965–1993

Grondslag: Wet op de Loonbelasting 1964,

1. art. 11.4; vervallen bij wijziging van 01-11-1993, Stb. 573;

2. art. 11.5; vervallen bij wijziging van 01-11-1993, Stb. 573;

3. art. 11.5; vervallen bij wijziging van 01-11-1993, Stb. 573;

4. art. 11.6; vervallen bij wijziging van 13-12-1972, Stb. 697 en gewijzigd in: zie 6;

5. art. 11.7; vervallen bij wijziging van 01-11-1993, Stb. 573;

6. art. 11.6 bij wijziging van 13-12-1972, Stb. 697; vervallen bij wijziging van 01-11-1993, Stb. 573;

7. art. 34a.3 bij wijziging van 13-12-1972, Stb. 697; vervallen bij wijziging van 01-11-1993, Stb. 573;

8. art. 34a.4 bij wijziging van 13-12-1972, Stb. 697; vervallen bij wijziging van 01-11-1993, Stb. 573;

9. art. 34a.5 bij wijziging van 13-12-1972, Stb. 697; vervallen bij wijziging van 01-11-1993, Stb. 573

Waardering: B, 1

NB: Vanaf 1994 worden de regels e.d. ten aanzien van spaarloon-, premiespaar-, winstdelingsspaarregeling niet meer vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur maar bij ministeriële regeling.

109

Handeling: Het van rechtswege vervangen van de in de wet genoemde bedragen die krachtens de Wet op de inkomstenbelasting 1964 worden vastgesteld en mogen worden opgevoerd als aftrekbare kosten voor het woon-werkverkeer

Periode: 1989–2000

Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964, art. 17.3 bij wijziging van 27-07-1989, Stb. 122; gewijzigd bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 602 in: art. 17.8; gewijzigd bij wijziging van 25-11-1993, Stb. 637: art. 17.6; gewijzigd bij wijziging van 23-12-1994, Stb. 928: art. 17.4; gewijzigd bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579: art. 17.5; vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216

Waardering: B, 1

110

Handeling: Het vaststellen, wijzigen en intrekken van de tabellen:

1. v.d. inkomstenbelasting i.v.m. de loonbelastingheffing;

2. v.d. loonbelasting voor door hem aan te wijzen (groepen van) gevallen voor een loontijdvak van een maand, en zo nodig voor andere loontijdvakken, waarin positieve of negatieve bestanddelen zijn verwerkt; bij wijziging van 27-04-1989 Stb. 122: waarin het beloop en de belastingvrije sommen zijn verwerkt; bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216: waarin de heffingskorting is verwerkt;

3. voor tantièmes, gratificaties en andere beloningen die eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend en waarin (bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122) het beloop, de belastingvrije sommen en een opsomming van de jaarlonen en het belastingpercentage worden opgenomen. (tabel bijzondere beloningen);

4. v.d. loonbelasting als vervanging van de in gebruik zijnde tabellen omdat deze zijn vastgesteld op onjuist veronderstelde gegevens;

5. v.d. loonbelasting voor: zeevarenden, voor deelvissers, voor artiesten (vervallen bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640), sporters (bij wijziging van 25-05-2000, Stb. 228; vervallen bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640) en voor aanneming van werk (later uitvoerders van aangenomen werk, hun hulpen en degenen die ing. art. 2.2. wier arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd) en thuiswerk, degenen die bepaalde uitkeringen ontvangen, degenen die huursubsidie ontvangen (vanaf 1970, vervalt in 1985), degenen die t.b.v. een leerling een studietoelage ontvangen (vanaf 1974, vervalt in 1985), degenen die een uitkering ing. WW of WWV ontvangen (vanaf 1974 later vervallen), voor degenen die een uitkering krijgen uit een stakingskas (bij wijziging van 09-02-1977, Stb. 55; vervallen bij wijziging van 28-12-1996, Stb. 689), voor degenen die uitkeringen ontvangen ingevolge de Algemene Bijstandswet, voor degenen die uitkeringen ontvangen ingevolge de Wet inkomensvoorziening Kunstenaars (bij wijziging van 22-12-1998, Stb. 731);

6. v.d. loonbelasting voor huispersoneel en voor de bijzondere beloningen van huispersoneel

Periode: 1965–2000

Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964,

1. art. 20.1; vervallen bij wijziging van 16-11-1972, Stb. 614, 20.4 bij wijziging van 30-07-1965, Stb. 347 art. IX; vervallen bij wijziging van. 16-11-1972, Stb. 614, art. 20.5 bij wijziging van 20-12-1968, Stb. 693; vervallen bij wijziging van 16-11-1972, Stb. 614;

2. art. 20.3; vervallen bij wijziging van. 16-11-1972, Stb. 614, 20.4 bij wijziging van 30-07-1965, Stb. 347 art. IX; vervallen bij wijziging van 16-11-1972, Stb. 614, art. 20.5 bij wijziging van 20-12-1968, Stb. 693; vervallen bij wijziging van 16-11-1972, Stb. 614 en komt terug in art. 25.2 en 25.3; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 735 in art. 25.2 en 25.4;

3. art. 22; vervallen bij wijziging van 16-11-1972, Stb. 614, 20.4 bij wijziging van 30-07-1965, Stb. 347 art IX; vervallen bij wijziging van 16-11-1972, Stb. 614, art. 20.5 bij wijziging van 20-12-1968, Stb. 693; vervallen bij wijziging van 16-11-1972, Stb. 614 en komt terug in art. 26.1;

4. art. 25.3 bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 735;

Uitvoeringsbesluit Loonbelasting 1965,

5. art. 7.1;

6. art. 8.2; vervallen bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 603;

Wet van 10-02-1965, Stb. 72, tot verlaging van de IB en de LB, art. VIII;

Wet van 19-12-1974, Stb. 774 (wijzigingswet tarieven IB en LB), art. VII

Waardering: B, 1

112

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van wetten:

1. die van rechtswege de jaarlijkse vaststelling van de bedragen van de basisaftrek betreffen. (bedragen worden jaarlijks van rechtswege vervangen door bedragen welke worden vastgesteld in de wet IB 1964);

2. houdende het van rechtswege jaarlijks vervangen van de bedragen genoemd in dit artikel, van verschuldigde belasting door in Nederland wonende en niet in Nederland wonende werknemers die niet onder de werking van art. 20a vallen, door bedragen die krachtens de wet IB 1964 worden vastgesteld;

3. houdende het jaarlijks van rechtswege wijzigen van het bedrag van de belastingvrije som door het bedrag dat krachtens art. 66 wet IB wordt vastgesteld houdende de grens waarboven uitkeringen en verstrekkingen (opgesomd in art. 57a.1 wet IB) worden belast

Periode: 1989–2000

Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964,

1. art. 20.4 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122; gewijzigd bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 123 in: art. 20.3; gewijzigd bij wijziging van 19-12-1991 Stb. 742 in: art. 20.6; gewijzigd bij wijziging van 23-12-1994 Stb. 932 in: art. 20.7; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1996 Stb. 654 in: art. 20.8; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1997 Stb. 730 in: art. 20.9; gewijzigd bij wijziging van 22-12-1999 Stb. 579 in: art. 20.11; vervallen bij wijziging 11-05-2000 Stb. 216;

2. art. 20b.2 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 123; vervallen bij wijziging van 17-12-1998 Stb. 724;

3. art. 26.7 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1997 Stb. 735 in: art. 26.8; vervallen bij wijziging van 11-05-2000 Stb. 216

Waardering: B, 1

130

Handeling: Het stellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen:

1. houdende regels inzake opgave aan de inspecteur m.b.t. door de werkgever op het loon van de werknemer ingehouden verrekeningsbijdrage zeevaart;

2. houdende regels verband houdende met de wijzigingen in de heffingsmaatstaf van de loonbelasting en de inkomstenbelasting als gevolg van deze wet;

3. houdende regels ter uitvoering van deze wet

Periode: 1989–1994

Grondslag: Wet van 28-12-1989, Stb. 602, Wet faciliteit voor de zeevaart, art. VI, art. VIII; vervallen bij wijziging van 23-12-1994, Stb. 928

Waardering: B, 1

131

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid/later Werkgelegenheid (vanaf 25-01-1993 vervalt de overeenstemming met Soc. Zaken), afwijzen of toewijzen van verzoeken om te verklaren dat de arbeidsverhouding van artiesten (en sporters vanaf 25-05-2000) niet als dienstbetrekking wordt beschouwd indien:

a. de artiest/sporter zijn werkzaamheden verricht in de uitoefening van een bedrijf of zelfstandige uitoefening van een beroep of

b. de artiest/sporter het optreden rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijk persoon t.b.v. diens persoonlijke aangelegenheden. (fictieve dienstbetrekking artiest (bij wijziging van 14-12-1973, Stb. 629: art. 2.2; vervallen bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640))

Periode: 1965–2000

Grondslag: Uitvoeringsbesluit Loonbelasting van 17-05-1965, Stb. 202, art. 2.2; bij wijziging van 27-06-1967, Stb. 346: art. 2.3

Waardering: V, 10 jaar na intrekking/verloop van verklaring

947

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken, benoemen van de voorzitter en andere leden van de Adviescommissie fiscale behandeling pensioenen

Periode: 1999–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit loonbelasting art. 10d.3 bij wijziging van 18-05-1999, Stb. 212; gewijzigd bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640 in: art. 10e.3

Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn

V, 10 jaar na afwijzing voordracht

133

Handeling: Het behandelen van verzoeken om wel/niet afgeven, i.s.m. de Minister van Sociale Zaken, van inhoudingsplichtigenverklaringen voor door artiesten genoten loon

Periode: 1965–1989

Grondslag: Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1965, art. 2; gewijzigd in Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1972 in: art. 5.1; vervallen bij wijziging van 14-11-1989, Stcrt. 223

Waardering: V, 10 jaar na intrekking/verloop van de verklaring

NB: Vanaf de inwerkingtreding van Uitvoeringsregeling Loonbelasting 1990 is deze taak overgenomen door de Belastingdienst. Zie hiervoor handeling 104

137

Handeling: Het aanwijzen van gevallen van aanspraken op uitkeringen en verstrekkingen waarvoor wel/niet tegemoet gekomen wordt om deze niet tot het loon te rekenen. (vrijgestelde aanspraken)

Periode: 1969–

Grondslag: Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1965, art. 10h bij wijziging van 22-12-1969, nr. B69/21555; gewijzigd in:

Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1972, art. 11h; bij wijziging van 30-12-1976, Stcrt. 255: art. 11g;

Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 5.d; gewijzigd bij wijziging van 21-12-1995, Stcrt. 252 in: art. 5.c;

Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, art. 7.c

Waardering: V, 7 jaar na intrekking van de aanwijzing

141

Handeling: Het, in overleg met uitvoeringsorganen van de sociale verzekering, aan inhoudingsplichtigen, die de loonberekening mechanisch of elektronisch verrichten, wel/niet toestaan (bij wijziging van 29-12-1978, Stcrt. 253: onder voorwaarden) dat de loonboekhouding op een andere plaats wordt bewaard

Periode: 1972–

Grondslag: Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1972, art. 39.8,

Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 25.8,

Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, art. 7.c

Waardering: V, 7 jaar na toestemming/intrekking van de toestemming

143

Handeling: Het, onder voorwaarden, goedkeuren dat inhoudingsplichtigen loonbelastingkaarten bezigen van afwijkende modellen

Periode: 1978–1996

Grondslag: Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1972, bij wijziging van 30-12-1977, Stcrt. 255: art. 41.2;

Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 27.2; vervallen bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 249

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking goedkeuring

950

Handeling: Het overeenkomen met een sporter dat de belasting zal worden ingehouden door een ander dan degene met wie de sportbeoefening is overeengekomen

Periode: 2000–

Grondslag: Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 4.1 bij wijziging van 24-05-2000, Stcrt. 103;

Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, art. 6

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking toestemming

Wet Belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995

Wet van 23-12-1994, Stb. 928, houdende vereenvoudiging van de belasting en premiefaciliteit voor de zeevaart, b.w. 15-12-1995, Stb. 635

956

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een voorstel van wet tot goedkeuring van de ministeriële regeling waarin het verminderingspercentage m.b.t. de loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, wordt aangepast

Periode: 1995–

Grondslag: Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 art. 2.5

Waardering: B, 1

Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk

Wet van 28-04-1994, Stb. 312, houdende vermindering van af te dragen loonbelasting bij loon voor speur- en ontwikkelingswerk (WBSO), b.w. 15-12-1995, Stb. 635

963

Handeling: Het voorbereiden, opstellen en verzenden van een verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en effecten van de WBSO in de praktijk

Periode: 1994–1995

Grondslag: Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk, art. 9

Waardering: B, 1/3

Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Wet van 15-12-1995, Stb. 635, houdende vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekering (WVA)

970

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van het voorstel van wet tot goedkeuring van de ministeriële regeling (mede) op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen alsmede het zenden van het voorstel van wet tot goedkeuring aan de Tweede kamer der Staten Generaal

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 15a.6, art. 17.5, art. 26a.8

Waardering: B, 1

975

Handeling: Het overleggen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betreffende het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van de vermindering van langdurigwerklozen alsmede m.b.t. tot het verschaffen van inlichtingen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die hij nodig heeft voor het verkrijgen van inzicht in de werking van afdrachtvermindering lage lonen en de afdrachtvermindering langdurig werklozen van deze wet

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 13

Waardering: B, 1

977

Handeling: Het overleggen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen betreffende het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van hoofdstuk V en art. 40 van deze wet, alsmede m.b.t. tot het verschaffen van inlichtingen aan door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen t.b.v. van het verkrijgen van inzicht in de werking van vermindering onderwijs aan te wijzen instanties

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 15

Waardering: B, 1

979

Handeling: Het toestaan, zo nodig onder voorwaarden, dat de toepassing van de afdrachtvermindering kinderopvang wordt verlegd naar de inhoudingsplichtige die de kosten van kinderopvang voor zijn rekening neemt

Periode: 1999–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 16a

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de toestemming

982

Handeling: Het, op verzoek van de inhoudingsplichtige, onder nader te stellen voorwaarden aanwijzen van de inhoudingsplichtige als S&O-inhoudingsplichtige

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 21.4

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de aanwijzing

989

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betreffende het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin regels worden gesteld omtrent de vaststelling van de hoogte van het gemiddelde bedrag van de werkgeverslasten

Periode: 1997–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 30a.2

Waardering: B, 1

990

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet toezenden van een verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van de vermindering langdurig werklozen van deze wet in de praktijk

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 52.1

Waardering: B, 1/3

992

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen betreffende een verslag inzake de doeltreffendheid en de effecten van artikel 14.1 onderdeel d in de praktijk

Periode: 1997–2000

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 52.3

Waardering: B, 1/3

994

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, toezenden, in 2004, van een verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van de arbo-afdrachtvermindering alsmede van de willekeurige afschrijving arbo-bedrijfsmiddelen in de Wet inkomstenbelasting 2001 vergezeld van een oordeel over de afschaffing dan wel voortzetting van de regelingen

Periode: 2001–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 52.4

Waardering: B, 1/3

7.5.1.2. Inkomstenbelasting

204

Handeling: Het opstellen van voorwaarden m.b.t. het niet hoger waarderen van bedrijfsmiddelen bij overgang tot het vermogen van een ander dan tevoren i.v.m. het bepalen van het zuiver bedrijfsvermogen

Periode: 1950–1991

Grondslag: Wet van 29-09-1950, Stb. K 423, Wet Belastingherziening 1950, art. 2.5c; ingetrokken bij wijziging van 12-12-1991, Stb. 698

Waardering: V, 10 jaar

Wet op de inkomstenbelasting 1964

Wet van 16 december 1964, Stb. 512, in werking per 1-1-1965

217

Handeling: Het overeenstemmen danwel overleggen betreffende het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen inzake het aanwijzen van bedrijfsmiddelen:

1. het overeenstemmen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne;

2. het overeenstemmen met de Minister van Economische Zaken;

3. het overeenstemmen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Periode: 1992–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964,

1. bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491 jo 1991/199, art. 10.3; gewijzigd bij wijziging van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611 in art. 10.3a;

2. bij wijziging van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611: art. 10.3c;

3. bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731, art. 10.3.d

Waardering: B, 1

221

Handeling: Het, na overleg met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne (eerstverantwoordelijk) en de Minister van Economische Zaken, intrekken of beperken van het toestaan van vervroegde afschrijving in de inkomstenbelasting op aanschaffings- en voortbrengingskosten voor bedrijfsmiddelen die van belang zijn voor de bescherming van het milieu

Periode: 1991–1993

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491 jo 1991/199, art. 10.4

Waardering: B, 1

225

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van het voorstel van wet tot goedkeuring van de ministeriële regeling houdende het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen betreffende het buiten toepassing stellen, dan wel per kalenderjaar beperken, van de afschrijving van algemene of bepaalde aangewezen bedrijfsmiddelen of bepaalde groepen van aangewezen bedrijfsmiddelen alsmede het zenden van het voorstel van wet tot goedkeuring aan de Tweede kamer der Staten Generaal

Periode: 1992–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491 jo 1991/199, art. 10.5

Waardering: B, 1

1005

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin de situatie ongedaan wordt gemaakt van voor de ministeriële regeling krachtens art. 10.4, indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten Generaal besluit tot het niet aannemen van het voorstel van wet

Periode: 1992–1993

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491 jo 1991/199, art. 10.5

Waardering: V, 10 jaar

226

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen betreffende het vaststellen van de termijn waarbinnen de accountantsverklaring moet worden ingediend om voor de toepassing van vervroegde/willekeurige afschrijving van aanschaffings- en voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen via aftrek in de inkomstenbelasting in aanmerking te komen

Periode: 1992–1993

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491 jo 1991/199, art. 10.7

Waardering: V, 10 jaar

1006

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen m.b.t. de (accountants-) verklaring van juistheid van gegevens die ingediend moet worden om voor de toepassing van vervroegde afschrijving, via aftrek in de inkomstenbelasting, in aanmerking te komen van aanschaffings- en voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen welke in het belang zijn van het milieu

Periode: 1992–1993

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, art. 10.8 bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491 jo 1991/199

Waardering: V, 10 jaar

1007

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer, beschikken op een verzoek om afgifte van een verklaring waarin ten aanzien van een bedrijfsmiddel dat bestemd is om te worden gebruikt buiten Nederland wordt verklaard dat het gebruik in belangrijke mate kan bijdragen aan de bescherming van het Nederlandse milieu

Periode: 1995–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 04-10-1995, Stb. 494, art. 10.8

Waardering: V, 7 jaar na het vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek

1015

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer betreffende het aanwijzen van investeringen, welke in het belang zijn van de bescherming van het Nederlandse milieu, als zijnde milieu-investeringen (behorend tot categorie I respectievelijk categorie II)

Periode: 2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, art. 11.1.c, bij wijziging van 16-12-1999, Stb. 557 jo 579

Waardering: B, 1

232

Handeling: Het bepalen dat ingeval:

1. voor bedrijfsmiddelen bestemd voor het drijven van een (gedeelte) van een onderneming, een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is;

2. verplichtingen zijn aangegaan tussen bloed- en aanverwanten in rechte lijn of 2e graad van de zijlijn, tussen echtgenoten alsmede tussen belastingplichtige en degene die in aanmerking komt voor de overdracht van de basisaftrek;

3. verplichtingen aangegaan tussen gerechtigden tot een nalatenschap waartoe een bedrijfsmiddel hoort;

4. verplichtingen die zijn aangegaan tussen degene die ten minste voor 1/3 gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is of de laatste 5 jaar is geweest in een NV welker kapitaal in aandelen is verdeeld;

5. voor bedrijfsmiddelen welke zijn bestemd om – direct of indirect – hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan niet in Nederland wonende natuurlijke personen of gevestigde lichamen;

6. voor bedrijfsmiddelen welke zijn bestemd om – direct of indirect – hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan natuurlijke personen of lichamen voor het drijven van een onderneming, op winst waarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is;

het bedrijfsmiddel of de investering wel/niet in aanmerking genomen mag worden voor de investeringsaftrek. (ontheffing uitsluiting bedrijfsmiddelen voor investeringsaftrek)

Periode: 1990–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 601, art. 11.8; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 654 in: art. 11.9

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

NB: De nummers 5 en 6 traden pas in werking bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 654

233

Handeling: Het bepalen dat met het investeren in bedrijfsmiddelen (bestemd voor de bosbouw/verbetering van grond of) bestemd voor het drijven van een onderneming waarop een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is, tot de door de minister vast te stellen bedragen, wel/niet wordt gelijkgesteld met het wijzigen van de bestemming van een bedrijfsmiddel zodanig dat het bedrijfsmiddel voortaan gebruikt wordt voor het drijven van een onderneming in Nederland, zodat investeringsaftrek kan worden toegestaan. (fictieve investeringen)

Periode: 1990–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 601, art. 11.9; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 654 in: art. 11.10

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

1019

Handeling: Het voorbereiden van wetten ter goedkeuring van ministeriële regelingen waarin de percentages van het investeringsbedrag gewijzigd worden die ten laste van de winst mogen worden gebracht als zijnde scholingsaftrek

Periode: 1998–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964 bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731, art. 11c.5; gewijzigd bij wijziging van 17-12-1998, Stb. 726: art. 11c.8

Waardering: B, 1

1022

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer betreffende het schriftelijk verklaren:

1. dat in Nederland gelegen projecten in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos;

2. dat in ontwikkelingslanden en daarmee gelijk te stellen gebieden gelegen projecten in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Periode: 1994–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964,

1. bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497, art. 26.2; bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732 gewijzigd in: art. 26.2a, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731, art. 68b.3;

2. bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732, art. 26.2b

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de verklaring

292

Handeling: Het jaarlijks vervangen van het bedrag waar beneden geen aanslag wordt opgelegd of verrekening van voorheffingen plaatsvindt. (aanslaggrens)

Periode: 1972–1993

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, art. 64.4, bij wijziging van 29-11-1972, Stb. 695; bij het van kracht worden van de wet vernummerd in: art. 64.3; vervallen bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122 en komt bij die wijzigingswet terug in: art. 66c.1; deze vervalt bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 655

Waardering: B, 1

Wet inkomstenbelasting 2001

Wet van 11-05-2000, Stb. 215, tot vaststelling van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Belastingherziening 2001)

1034

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over een regeling omtrent het aanwijzen van bedrijfsmiddelen als zijnde milieubedrijfsmiddelen

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.31.2

Waardering: B, 1

1036

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, beschikken op een aanvraag van een verklaring waarin wordt verklaard dat het gebruik van die bedrijfsmiddelen in belangrijke mate kan bijdragen aan de bescherming van het Nederlandse milieu

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.31.4

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

1039

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid omtrent het aanwijzen van bedrijfsmiddelen als zijnde Arbo-bedrijfsmiddelen

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.32.2

Waardering: B, 1

1041

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Economische Zaken omtrent het aanwijzen van bedrijfsmiddelen als zijnde T&O-bedrijfsmiddelen (bedrijfsmiddelen met een hoogwaardig technologisch karakter of bedrijfsmiddelen bestemd om gebruikt te worden bij onderzoek en ontwikkeling)

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.33.2

Waardering: B, 1

1049

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer omtrent het aanwijzen van investeringen welke in het belang zijn van de bescherming van de het Nederlandse milieu als zijnde milieu-investeringen (behorend tot categorie I respectievelijk categorie II)

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.42a.2

Waardering: B, 1

1051

Handeling: Het bepalen dat investeren tot door de minister vastgestelde bedragen gelijk wordt gesteld aan het wijzigen van de bestemming van een bedrijfsmiddel zoals gesteld in art. 3.45.1, onderdeel b, onder 2, zodanig dat het bedrijfsmiddel voortaan hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het in Nederland drijven van een onderneming of gedeelte van een onderneming

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.43.2

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek

1052

Handeling: Het, m.b.t. de uitsluiting van bedrijfsmiddelen voor de investeringsaftrek, niet van toepassing verklaren van de bepalingen waarin:

a. niet tot de bedrijfsmiddelen worden gerekend, bedrijfsmiddelen die bestemd zijn om, direct of indirect, hoofdzakelijk te worden gebruikt voor het drijven van een onderneming, of een gedeelte van een onderneming, waarvan op de winst een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is;

b. voor de energie-investeringsaftrek en de milieu-investeringsaftrek niet tot de bedrijfsmiddelen behoren, bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om, direct of indirect, hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan:

– niet in Nederland wonende natuurlijke personen of gevestigde lichamen;

– natuurlijke personen of lichamen voor het drijven van een onderneming of een gedeelte van een onderneming, waarvan op de winst een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.45.4

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking van de verklaring of na afwijzing verzoek

1053

Handeling: Het, m.b.t. het in aanmerking nemen voor de investeringsaftrek, niet van toepassing verklaren van verplichtingen aangegaan tussen:

– de belastingplichtige en personen die tot zijn huishouden behoren;

– bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of personen die behoren tot hun huishouden;

– gerechtigden tot een nalatenschap waartoe het bedrijfsmiddel behoort;

– degene die voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in een lichaam en dat lichaam

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.46.2

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking van de verklaring of na afwijzing verzoek

1054

Handeling: Het, m.b.t. de desinvesteringsbijtelling, niet van toepassing verklaren van de bepalingen waarin:

a. vervreemding wordt gelijkgesteld met het wijzigen van de bestemming van een goed zodanig dat dit bestemd is om, direct of indirect, hoofdzakelijk te worden gebruikt voor het drijven van een onderneming, of een gedeelte van een onderneming, waarvan op de winst een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is;

b. onder het ongedaan maken van een investering mede wordt verstaan:

het niet betaald zijn binnen twaalf maanden na het aangaan van de verplichting van ten minste 25% van het investeringsbedrag ter zake van die verplichting, tenzij het bedrijfsmiddel binnen die periode in gebruik is genomen;

c. het niet in gebruik genomen zijn van een bedrijfsmiddel binnen drie jaren na het begin van het kalenderjaar waarin de investering is gedaan

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.47.7

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking van de verklaring of na afwijzing verzoek

1055

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van nadere voorwaarden m.b.t. de omzetting van een onderneming in een door een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gedreven onderneming (geruisloze doorschuiving)

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.65.1

Waardering: B, 1

1056

Handeling: Het, onder het stellen van voorwaarden, aanwijzen en intrekken van de aanwijzing van pensioenfondsen of lichamen die bevoegd het verzekeringsbedrijf uitoefenen en welke zich tegenover de minister hebben verplicht:

1. te voldoen aan de voorwaarden m.b.t. het verschaffen van inlichtingen over de uitvoering van de regeling;

2. zekerheid te stellen voor de invordering van de belasting die is verschuldigd door toepassing van de art. 3.133, 3.135 en 3.136, dan wel de belastingplichtige zich verplicht deze zekerheid te stellen

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.126.1d;

Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 art. 14.1–3, art. 14.5–6

Waardering: Individuele aanwijzing: V, 7 jaar na vervallen/intrekking aanwijzing

Algemene voorwaarden: B, 1/5

1057

Handeling: Het, voor gevallen of groepen van gevallen onder te stellen voorwaarden, bepalen dat art. 3.133.2 onderdelen a, b, of c geen toepassing vinden omdat dit gezien de strekking van het artikel tot onbillijkheden leidt

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.134.4

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking van de beschikking of na afwijzing verzoek

1058

Handeling: Het, onder te stellen voorwaarden, bepalen dat art. 3.133.2 onderdeel i niet van toepassing is indien de lijfrenteverplichting overgaat in verband met de overdracht van de onderneming van een verzekeraar

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.134.5

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking van de beschikking of na afwijzing verzoek

1059

Handeling: Het bepalen dat het in aanmerking nemen als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen van de verzekeringsnemer dan wel de gerechtigde, van de premies voor aanspraken uit een pensioenregeling en het daarover behaalde rendement voor zover de verplichting inzake de aanspraak geheel of gedeeltelijk overgaat op een andere instelling dan de instelling waarbij de aanspraak is ondergebracht, geen toepassing vindt

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.135.5

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekking van de beschikking of na afwijzing verzoek

1060

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden aan het niet in aanmerking nemen van het voordeel dat wordt genoten in verband met het gelijkstellen van het betaalbaar stellen van liquidatie-uitkeringen aan het voor rekening van de belastingplichtige voortzetten van de onderneming van de vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft (doorschuiving vervreemdingsvoordeel bij geruisloze terugkeer)

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 4.42a.2

Waardering: B, 1/5

1062

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin regels worden gegeven inzake de aanwijzing van en verklaring voor in Nederland gelegen projecten of categorieën van projecten welke in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 5.14.3a

Waardering: B, 1

1065

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer omtrent het bij verklaring aanwijzen van op de Nederlandse Antillen, Aruba dan wel in ontwikkelingslanden en daarmee gelijk te stellen gebieden gelegen projecten of categorieën van projecten welke in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 5.14.3b, art. 10.10.3

Waardering: B, 1

1067

Handeling: Het opnieuw vaststellen van de nummering van artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van de Wet inkomstenbelasting 2001 en het in overeenstemming brengen van de in deze wet voorkomende aanhalingen van artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken met de nieuwe nummering

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 11.2

Waardering: V, 10 jaar

NB: De eindproducten van deze handeling worden gepubliceerd in de Staatscourant, waardoor blijvende bewaring niet noodzakelijk is

1068

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een wet waarin het tijdstip wordt bepaald waarop de Wet inkomstenbelasting in werking treedt

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 11.3

Waardering: V, 10 jaar

NB: De eindproducten van deze handeling worden gepubliceerd in de Staatscourant, waardoor blijvende bewaring niet noodzakelijk is

Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001

Wet van 11-05-2000, Stb. 216, tot vaststelling van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001

1069

Handeling: Het overeenstemmen van de in de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 voorkomende aanhalingen van artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van de Wet inkomstenbelasting 2001 met de nieuwe nummering van artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van de Wet inkomstenbelasting 2001

Periode: 2001–

Grondslag: Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 Hf. 3 art. I

Waardering: V, 10 jaar

NB: De eindproducten van deze handeling worden gepubliceerd in de Staatscourant, waardoor blijvende bewaring niet noodzakelijk is

1070

Handeling: Het voorbereiden, opstellen en verzenden van een verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van de Wet inkomstenbelasting 2001 in de praktijk

Periode: 2001–

Grondslag: Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 Hf. 3 art. IA.1

Waardering: B, 1/3

1071

Handeling: Het voorbereiden, opstellen en verzenden van een verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van de artiesten- en beroepssportersregeling voor de heffing van de loonbelasting in de praktijk

Periode: 2001–

Grondslag: Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 Hf. 3 art. IA.2

Waardering: B, 1/3

Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001

Wet van 14-12-2000, Stb. 570 tot wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere belastingwetten c.a.

1072

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een Koninklijk Besluit waarin het tijdstip wordt bepaald waarop artikelen van de Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001 in werking treden

Periode: 2001–

Grondslag: Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001 art. XV.5, art. XV.7

Waardering: B, 1

7.5.1.3. Dividendbelasting

Wet op de dividendbelasting 1965

Wet op de dividendbelasting 1965, Stb. 621; Wet van 23-12-1965, in werking per 01-01-1966

337

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van (nadere) regels (vanaf 1989: bij ministeriële regeling):

1. m.b.t. de door de inhoudingsplichtige uit te reiken dividendnota aan degene aan wie de opbrengst wordt uitbetaalt, het administratiekantoor dat de opbrengst doorbetaalt aan certificaathouders of degene wiens beroep het kopen of innen van dividendbewijzen gewoonlijk behoort;

2. betreffende het vaststellen van de termijn waarbinnen aangifte gedaan dient te worden;

3. houdende het vaststellen, wijzigen en intrekken van het aangifteformulier voor de dividendbelasting

Periode: 1965–1993

Grondslag: Wet op de dividendbelasting 1965,

1. art. 9.1;

2. art. 10; gewijzigd bij wijziging van 17-12-1981, Stb. 749 in: art. 10.1;

3. art. 10; gewijzigd bij wijziging van 17-12-1981, Stb. 749 in: art. 10.1+2; gewijzigd bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122 in: art. 10.3

Waardering: B, 1

1074

Handeling: Het op verzoek, onder voorwaarden, toerekenen van winstuitkeringen aan de moedermaatschappij ingeval door de dochtermaatschappij voor het tot stand komen van de fiscale eenheid winstuitkeringen zijn ontvangen die voldoen aan de voorwaarden van het eerste lid

Periode: 1995–

Grondslag: Wet op de dividendbelasting 1965 art. 11.4 bij wet van 23-12-1994, Stb. 938

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of afhandeling van de weigering

1075

Handeling: Het verlenen van gehele of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting tot het uitreiken van dividendnota’s

Periode: 1965–

Grondslag: Uitvoeringsbeschikking dividendbelasting 1965, art. 3.2 vanaf wet van 28-12-1965, Stb. 251

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de ontheffing of afhandeling van de weigering

7.5.1.5. Kansspelbelasting (tot 1964: Loterijbelasting)

1076

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een KB waarin het tijdstip van het in werking treden van de Wet op de kansspelbelasting wordt bepaald

Periode: 1961–

Grondslag: Wet op de kansspelbelasting art. 19.1

Waardering: B, 1

7.5.1.6. Rechten van successie, schenking en overgang

Successiewet 1956

379

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur:

1. houdende de bepaling dat een Nederlandse militair geacht wordt blijvend buiten het Rijk werkzaam te zijn;

2. houdende aanvullende en afwijkende regels, ter zake van de heffing van successie- en schenkingsrecht, van nalatenschappen en schenkingen door ingezetenen die binnen een in de wet genoemde termijn na het verlaten van het Rijk overlijden of doen alsmede m.b.t. vermindering met hetgeen in het buitenland reeds is betaald aan belasting, betreffende: 1) de termijnen binnen welke verplichtingen moeten worden nagekomen of rechten kunnen worden nagekomen, 2) de regeling van de wijze waarop in het buitenland betaalde belasting verrekend wordt, 3) de verplichting om, zo het leggen van conservatoir beslag niet mogelijk is, zekerheid te stellen;

3. houdende (i.v.m. heffing van het recht van overgang) vaststelling dat in de Staat, waarin de erflater of schenker bij overlijden en schenking woonplaats had, hetzij zodanige andere vermogensbestanddelen; bij wijziging van 1966, Stb. 275: bezittingen, nagelaten of geschonken door niet in die Staat wonenden, middellijk of onmiddellijk onderworpen zijn aan een belasting die gelijksoortig is aan het recht van overgang, dan wel voor de regeling van die belasting dergelijke schulden niet mogen worden afgetrokken;

4. houdende regels m.b.t. de bepaling van de waarde (1956–1984: voor de volle of met fedëi-commis bezwaarde eigendom) van periodieke uitkeringen i.v.m. de bepaling van het belastbare bedrag voor de heffing van rechten van successie, schenking en overgang (waardering periodieke uitkeringen);

5. houdende vaststelling van het percentage van de waarde van periodieke uitkeringen (1956–1984: die bepaald is overeenkomstig onder I letter e (zie 3); 1984–: overeenkomstig de voorgaande leden te bepalen waarde) dat in aanmerking genomen wordt bij de bepaling van het belastbaar bedrag voor de heffing van rechten van successie, schenking en overgang over het genot van vruchtgebruik van die uitkeringen (waardering vruchtgebruik);

6. houdende regels welke ten doel hebben te bevorderen dat het vermogen van rechtspersonen die materiële en geestelijke belangen van werknemers en hun familie willen bevorderen blijvend worden aangewend voor nastreving van dat doel;

7. houdende voorwaarden m.b.t. het invorderbaar stellen in 5 jaarlijkse termijnen van opgelegde aanslagen voor de rechten van successie en schenking wegens verkrijgingen bestaande uit ondernemingsvermogen

Periode: 1956–1993

Grondslag: Successiewet 1956,

1. art. 2.1b bij wet van 08-11-1984, Stb. 545;

2. art. 3.4; vervallen van 08-11-1984, Stb. 545;

3. art. 5.2 (onder 2e);

4. art. 21 onder I letter e; gewijzigd bij wijz. van 08-11-1984 in: art. 21.6;

5. art. 21 onder II; gewijzigd bij wijziging van 08-11-1984, Stb. 545 in: art. 21.8;

6. art. 34;

7. art. 59a.1 bij wijziging van 08-11-1984, Stb. 544; vervallen bij wijziging van 30-05-1990, Stb. 222

Waardering: B, 1

1077

Handeling: Het aanwijzen, na overleg met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van een museum of een steunstichting van dat museum t.a.v. het verkrijgen van de vrijstelling van het recht van successie of schenking

Periode: 1997–

Grondslag: Successiewet 1956, art. 32.1 11, art. 33.1 13; bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 654

Waardering: B, 1

392

Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken om gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van successie- en schenkingsrecht voor verkrijgingen en schenkingen genoemd in dit artikel:

1. gedeeltelijke: schenking tot het verschaffen van levensonderhoud, schenking i.v.m. kosten van opleiding en studie, schenking aan verenigingen en stichtingen die kunst of wetenschap willen bevorderen, schenkingen ten algemene nutte of voor bijzondere gebeurtenissen;

2. gehele i.v.m. verkrijgingen door: een andere Staat indien het recht meer bedraagt dan dat in Nederland, een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam, een in een andere Staat gevestigde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling, een in een andere Staat gevestigde vereniging of stichting van voorwerpen van kunst en wetenschap;

3. gehele of gedeeltelijke: indien voorwerpen uit de nalatenschap met een nationaal cultuurhistorisch of kunsthistorisch belang, door de verkrijger in eigendom worden overgedragen aan de Staat

Periode: 1956–

Grondslag: 1. Successiewet 1956, art. 67; gewijzigd bij wijziging van 08-11-1984, Stb. 545 in: art. 67.1;

2. art. 67.2 bij wijziging van 08-11-1984, Stb. 545;

3. Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, art. 12 bij wijziging van 23-02-1998, Stb. 130

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

NB: Deze handeling is tevens opgenomen in het Basis Selectiedocument ‘Cultuurbeheer’ van het Ministerie van Onderwijs, Cultuurbeheer en Wetenschappen onder de nummers 158 en 166

1079

Handeling: Het beschikken op een aanvraag tot het verkrijgen van kwijtschelding van successierecht

Periode: 1997–

Grondslag: Successiewet 1956, art. 67.3

Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, art. 11.1 bij wijziging van 23-02-1998, Stb. 130

Waardering: V, 7 jaar na afhandeling

1081

Handeling: Het voordragen van te benoemen leden van de adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit

NB: Op gezamenlijke voordracht wordt de voorzitter benoemd, één gewoon lid wordt benoemd op voordracht van onze Minister en één gewoon lid wordt benoemd op voordracht van de Minister van OCenW

Periode: 1997–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, art. 13.3 bij wijziging van 23-02-1998, Stb. 130

Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn

V, 10 jaar na afwijzing voordracht

7.5.2. Belastingen naar winst

7.5.2.3. Vennootschapsbelasting

Besluit op de vennootschapsbelasting 1942

1125

Handeling: Het bepalen dat, in gevallen of groepen van gevallen, verplichtingen tot verwerving van bedrijfsmiddelen, aangegaan tussen vennootschappen, waarbij één der vennootschappen deelneemt in het kapitaal van de andere vennootschap, voor de toepassing van art. 8a Besluit op de inkomstenbelasting 1941 buiten aanmerking gelaten worden

Periode: 1953–1969

Grondslag: Besluit op de vennootschapsbelasting 1942, v.a. 1953 Stb. 591, art. 6.3

Waardering: V, 10 jaar

Wet op de vennootschapsbelasting 1969

469

Handeling: Het bepalen dat t.a.v.

1. lichamen die aangemerkt zijn als beleggingsinstelling;

2. lichamen welker feitelijke werkzaamheid bestaat in het beleggen van vermogen of overeenkomende werkzaamheid;

3. ondernemingen van publiekrechtelijke lichamen;

4. lichamen als bedoeld in art. 10 Wet belastingherziening 1950,

art. 14a van de Wet inkomstenbelasting 1964 (aftrek van vermogen bij de bepaling van de winst) geheel of gedeeltelijk geen toepassing vindt. (uitsluiting vermogensaftrek)

Periode: 1986–1998

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, bij wijziging van 01-05-1986, Stb. 247, art. 8.4; gewijzigd bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 601 in: art. 8.8; gewijzigd bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 655 in: art. 8.9; vervallen bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking

470

Handeling: Het bepalen dat bij de heffing van de vennootschapsbelasting toepassing van art. 11 van de Wet inkomstenbelasting (het opvoeren van aftrekposten voor investeringen ten laste van de winst) niet mogelijk is voor aangegane verplichtingen door een vennootschap welker kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld:

1. ter zake van de verwerving van een onderneming tegen uitreiking van aandelen;

2. tegenover een persoon of lichaam dat voor tenminste 1/3 gedeelte van het nominaal gestorte kapitaal in de laatste 5 jaar aandeelhouder is geweest;

3. tegenover een andere vennootschap welker kapitaal in aandelen is verdeeld indien de belastingplichtige in die vennootschap voor 1/3 aandeelhouder is geweest gedurende de laatste 5 jaar. (uitgesloten verplichtingen investeringsaftrek)

Periode: 1989–

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 601, art. 8.5; gewijzigd bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 655 in: art. 8.6; gewijzigd bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216 in: art. 8.8

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking

1083

Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken om samenwerkende groepen van niet-verbonden lichamen aan te merken als verbonden lichamen

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 10a.4 bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 651

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek

472

Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder daarbij te stellen voorwaarden, van verzoeken om af te wijken om ter zake van een vervreemding van een deelneming, aan een met de belastingplichtige en het lichaam verbonden lichaam voor zover een vordering is afgewaardeerd t.l.v. de in Nederland belastbare winst en indien de vordering wordt overgebracht of vervreemd of omgezet, niet te rekenen tot de winst van de belastingplichtige tot een bedrag gelijk aan de afwaardering van de vordering. (omzetting afgewaardeerde en prijsgegeven vorderingen)

Periode: 1990–2000

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, bij wijziging van 25-04-1990, Stb. 173, art. 13b.3; vervallen bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 570

Waardering: V, 20 jaar na afhandeling

1084

Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken om toe te staan dat het voordeel dat als gevolg van de in het art. 13k.1 bedoelde vervreemding tot uitdrukking komt, geheel of ten dele buiten aanmerking te laten

Periode: 2001–

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 13k bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek

474

Handeling: Het wel/niet verlenen van ontheffing van het verbod om binnen drie jaar na overdracht van de onderneming in het kader van een bedrijfsfusie aan een ander lichaam de bij de overdracht verkregen aandelen in dat lichaam te mogen vervreemden (ontheffing vervreemdingsverbod van aandelen na bedrijfsfusie)

Periode: 1992–2000

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, bij wijziging van 10-09-1992, Stb. 491, art. 14.1; vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek

475

Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken, onder daarbij te stellen (standaard)voorwaarden, om de winst die gemaakt wordt bij overdracht van (een onderdeel van) een onderneming buiten het kader van een fusie buiten aanmerking te laten. (vrijstelling overdrachtswinst bedrijfsfusie)

Periode: 1969–

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 14.2; bij wijziging van 10-09-1992, Stb. 491 opnieuw geformuleerd in: art. 14.3; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 659 in: art. 14.4; gewijzigd bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216 in: art. 14.2

Waardering: V, 7 jaar na het afgeven van de beschikking of machtiging of na afwijzing verzoek

Ingeval aanschrijvingen/gepubliceerde besluiten volgen op de genomen beslissingen is handeling ‘het geven, wijzigen van ambtelijke voorschriften... etc, handeling nr. 170 PIVOT-rapportage ‘Belastingver(h)effend’ van toepassing: B, 1

NB: De handeling wordt vanaf 1992 ook verricht door de Belastingdienst, zie betreffende selectielijst

Bij wijziging 1992, Stb. 491 kan de minister de inspecteur machtigen de beschikkingen af te geven. Vanaf medio 1993 is de afdoening van een deel van de verzoeken gedelegeerd aan de Belastingdienst

1085

Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken om de winst behaald als gevolg van een splitsing geheel of ten dele buiten aanmerking te laten

Periode: 1998–

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 14a.3 bij wijziging van 17-06-1998, Stb. 350

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek

1086

Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken om de winst behaald als gevolg van een fusie geheel of ten dele buiten aanmerking te laten

Periode: 1998–

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 14a.3 bij wijziging van 17-06-1998, Stb. 350

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek

1087

Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken om de winst die bij of als gevolg van een ontbinding tot uitdrukking komt, niet in aanmerking te nemen

Periode: 2001–

Grondslag: Wet vennootsch.belasting 1969, art. 14c.1 bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 567

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek

478

Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken om af te wijken van de hoogte van het percentage van de te heffen vennootschapsbelasting bij verhoging, verkleining of het ongedaan maken van het gestorte kapitaal van een vennootschap door herkapitalisatie en het vaststellen van het bedrag van kapitaalsverkleining. (herkapitalisatieregeling)

Periode: 1969–

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 23.5; gewijzigd bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216 in: art. 34.3

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking of na afwijzing verzoek

485

Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder voorwaarden, van verzoeken om (art. 28a ‘oud’) bij een omzetting als is bedoeld in de art. 19 en 20 Boek 2 BW de nieuw gevormde rechtspersoon voor de heffing van de vennootschapsbelasting als een voortzetting van de oorspronkelijke rechtspersoon aan te merken dan wel (art. 28a.3) bij een omzetting op voet van art. 18 Boek 2 BW voor de heffing van de vennootschaps-, de inkomsten- en de dividendbelastingen afwijkingen toe te staan van lid 1 en lid 2

Periode: 1976–

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, bij wijziging van 08-04-1976, Stb. 229, art. 28a; gewijzigd bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491: art. 28a.3

Waardering: V, 20 jaar na afhandeling

NB: De Belastingdienst treedt als actor op vanaf wetswijziging 20-12-1996, Stb. 659. De Inspecteur beslist op het verzoek bij beschikking waarin opgenomen de door de Minister gestelde voorwaarden

487

Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder voorwaarden, op verzoek van de belastingplichtige om de inspecteur te machtigen om het bij een juridische fusie behaalde voordeel voor de heffing van de vennootschapsbelasting buiten aanmerking te laten

Periode: 1992–2000

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, bij wijziging van 10-09-1992, Stb. 491, art. 29a, vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216

Waardering: V, 20 jaar na afhandeling

Ingeval aanschrijvingen/gepubliceerde Besluiten volgen op de genomen beslissingen is de handeling ‘het geven, wijzigen van ambtelijke voorschriften etc, handeling nr. 170 PIVOT-rapportage ‘Belastingver(h)effend’ van toepassing: B, 1

NB: Zogenaamde standaardvoorwaarden worden bij Aanschrijving vastgesteld en bekendgemaakt aan de Belastingdienst. De standaardvoorwaarden worden ook in de Staatscourant gepubliceerd

Vanaf medio 1994 is de afdoening van een deel van de verzoeken gedelegeerd aan de Belastingdienst

488

Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken om indien de reserve het vermogen, verminderd met de boekwaarde van het bezit aan effecten en onroerend goed, overtreft het meerdere niet aan de winst toe te moeten voegen. (herbeleggingsreserve)

Periode: 1970–2000

Grondslag: Besluit Beleggingsinstellingen van 29-04-1970, Stb. 190, art. 4.4, vervallen bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640

Waardering: V, 20 jaar na afhandeling

B, 1: ingeval aanschrijvingen/gepubliceerde besluiten volgen op de genomen beslissingen is handeling ‘het geven, wijzigen van ambtelijke voorschriften...etc, handeling nr. 170 PIVOT-rapportage ‘Belastingver(h)effend’ van toepassing

7.5.3. Belasting naar vermogen

7.5.3.1. Vermogensbelasting

505

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een algemene maatregel van bestuur bepalende dat een Nederlander die militair is geacht wordt blijvend buiten het Rijk werkzaam te zijn zodat voor de heffing van vermogensbelasting de Nederlander geacht wordt niet woonachtig te zijn binnen het Rijk. (fictieve belastingplicht)

Periode: 1972–1989

Grondslag: Wet op de vermogensbelasting 1964, art. 2.2 bij wijziging van 26-01-1972, Stb. 43; vervallen bij wet van 27-04-1989, Stb. 122

Waardering: B, 1

1088

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een Koninklijk Besluit ter bepaling van de inwerkingtreding van de Wet op de vermogensbelasting 1964

Periode: 1965–2000

Grondslag: Wet op de vermogensbelasting 1964, art 28

Waardering: V, 10 jaar

7.5.3.3. Natuurschoonwet 1928

596

Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, voorbereiden, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur:

1. houdende regels inzake de voorwaarden waaraan onroerend goed moet voldoen om te kunnen worden aangemerkt als een landgoed;

2. houdende vaststelling welke bescheiden, naast een beschrijving van de karakteristieke verschijningsvorm van het onroerend goed alsmede uittreksels uit de kadastrale legger en kadastrale plans, bij een verzoek om rangschikking moeten worden overgelegd alsmede houdende regels betreffende de inhoud van de beschrijving en van de andere bescheiden en de voorwaarden m.b.t. het kosteloos afgeven van de bedoelde uittreksels

Periode: 1989–1993

Grondslag: Natuurschoonwet 1928,

1. art. 1.3; vanaf 25-05-1989, Stb. 205;

2. art. 2.2; vanaf 25-05-1989, Stb. 205

Waardering: B, 1

598

Handeling: Het samen met de Minister van Landbouw en Visserij (1940–1943/7), van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming (1943–1947), van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (1947–1965), van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (1965–1982), van Landbouw en Visserij (1982–1995), en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (1995–heden) afwijzen en toewijzen, onder het stellen van voorwaarden onder andere welke van belang zijn voor het behoud van het landgoed (vanaf 1947) en (vanaf 1956:) onder goedkeuring van regelen m.b.t. de openstelling voor het publiek en (vanaf 1989:) m.b.t. de termijn waarbinnen geen hernieuwd verzoek tot rangschikking mag worden gedaan, van verzoeken om onroerend goed; vanaf 1989: onroerende zaken aan te merken als een landgoed waarvoor het voortbestaan belangrijk wordt geacht voor het behoud van het natuurschoon alsmede het, al dan niet op verzoek, verlengen, wijzigen, controleren van de naleving van de voorwaarden en het intrekken van de toewijzing. (rangschikking)Periode: 1928–

NB: Deze handeling begint bij hoge uitzondering in 1928. In verband met de in het verleden gehanteerde wijze van archivering is dit noodzakelijk

Grondslag: Natuurschoonwet 1928, art. 2, 3, 7, 8 vanaf 1956, Stb. 362; vanaf 25-05-1989, Stb. 205 art. 2.1.3, 3, 4, 7, 8.3, art. 3a.1.2 vanaf 16-11-1995, Stb. 582;

Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 art. 7.1, art. 7.2; gewijzigd bij wijziging van 14-06-1996, Stb. 380 in: art. 7.3

Waardering: V, 7 jaar

NB: De vergelijkbare handeling van de Minister van LNV (de eerst verantwoordelijke actor) is gewaardeerd op V, 7 jaar

610

Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, afwijzen en toewijzen van verzoeken om verklaringen af te geven aan eigenaren dat door hem voorgenomen handelingen niet zullen leiden tot intrekking van de rangschikking van het landgoed onder de Natuurschoonwet

Periode: 1989–

Grondslag: Natuurschoonwet 1928, vanaf 25-05-1989, Stb. 205, art. 3.5, vanaf 14-12-2000, Stb. 551, art. 3.8

Waardering: B, 1

1090

Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, aanmerken van onroerende zaken als welke nog niet voldoen aan de wettelijke vereisten, als zijnde landgoed

Periode: 1996–

Grondslag: Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 vanaf 14-06-1996, Stb. 380, art. 3.3

Waardering: B, 1

1091

Handeling: Het, gezamenlijk met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, vaststellen van modellen (beplantingsplan, beschrijving onroerende zaak) t.b.v. het verzoek om een onroerende zaak als landgoed aan te merken

Periode: 1996–

Grondslag: Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 vanaf 14-06-1996, Stb. 380, art. 7.1.2

Waardering: B, 1

7.5.3.4. Waardering onroerende zaken

Wet waardering onroerende zaken

Wet van 15-12-1994, Stb. 874, houdende algemene regels inzake de waardering van onroerende zaken.

1092

Handeling: Het benoemen, schorsen en ontslaan van leden van de Waarderingskamer

Periode: 1995–

Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 5.1 en art. 5.6

Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn

V, 10 jaar na afwijzing voordracht

1094

Handeling: Het benoemen, schorsen en ontslaan van adviserende leden van de Waarderingskamer

Periode: 1995–

Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 6.1 en 6.2

Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn

V, 10 jaar na afwijzing voordracht

1095

Handeling: Het voordragen voor benoeming, schorsing of ontslag van adviserende leden van de Waarderingskamer

Periode: 1995–

Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 6.1 en art. 6.2

Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn

V, 10 jaar na afwijzing voordracht

1096

Handeling: Het benoemen, schorsen en ontslaan van de secretaris van de Waarderingskamer

Periode: 1995–

Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 8.1

Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn

V, 10 jaar na afwijzing voordracht

1097

Handeling: Het goedkeuren van het financieel beleid en beheer alswel van het openbaar maken van het verslag van de Waarderingskamer

Periode: 1995–

Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 13

Waardering: V, 20 jaar na goedkeuring

1098

Handeling: Het geven van algemene aanwijzigen aan de Waarderingskamer m.b.t. de uitoefening van haar taak

Periode: 1995–

Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 14

Waardering: B, 5

1099

Handeling: Het geven van een aanwijzingen aan het college van burgemeester en wethouders van een gemeente omtrent de uitvoering van de wet

Periode: 1995–

Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 15

Waardering: B, 5

1100

Handeling: Het doen van aanbevelingen aan een college van burgemeester en wethouders omtrent de uitvoering van de wet

Periode: 1995–

Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 21

Waardering: V, 20 jaar na de aanbeveling

NB: Alvorens over te gaan tot een aanbeveling, wordt het college in de gelegenheid gesteld te worden gehoord

1101

Handeling: Het voorbereiden, opstellen en verzenden van een verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van de Wet waardering onroerende zaken in de praktijk

Periode: 1995–

Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 45

Waardering: B, 1/3

7.5.4. Kostprijsverhogende belastingen

7.5.4.2. Omzetbelasting

Wet op de omzetbelasting 1968

701

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van (nadere) regels/ministeriële regelingen:

1. houdende het stellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden i.v.m. bij de inspecteur in te dienen verzoeken m.b.t. het buiten aanmerking laten van de bepaling dat goederen, verhandeld over een veiling, worden geacht aan en door de houder van de veiling te zijn geleverd. (ABC-contracten);

2. betreffende het bepalen dat publiekrechtelijke lichamen die prestaties verrichten, welke ook door ondernemers verricht kunnen worden, als ondernemer worden aangemerkt voor de heffing van omzetbelasting, bijz. verbruiksbelasting op personenauto's (1969–1992) en (vanaf 1982–1992) bijz. verbruiksbelasting van motorrijwielen;

3. betreffende het stellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden waaronder in geval van levering van een roerend goed of (vanaf 1991:) roerende zaak tegen inruil van een goed van dezelfde soort de waarde van het ingeruilde goed niet in de waarde van de vergoeding is begrepen waarover de omzetbelasting wordt geheven;

4. houdende het stellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden waaraan verhuurders van onroerend goed als bedrijfsmiddel aan ondernemers moeten voldoen wanneer deze bij de inspecteur een verzoek om vrijstelling van omzetbelasting indienen;

5. betreffende het aanwijzen van gevallen waarvoor voor voordrachten e.d., tegen vergoedingen ter dekking van de kosten en indien wordt voldaan aan de bij AMVB gestelde voorwaarden, vrijstelling van omzetbelasting wordt verleend;

6. houdende het stellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden waaraan de ondernemer dient te voldoen om de belasting die hem in rekening is gebracht bij de invoer van goederen, diensten en (m.i.v. 1993) bij intracommunautaire verwervingen in aftrek te mogen brengen voor de heffing van omzetbelasting;

7. omtrent de aftrek van belasting, ingeval goederen en diensten door de ondernemer mede worden gebezigd anders dan in het kader van zijn onderneming of t.b.v. prestaties als bedoeld in art. 11;

8. houdende het opstellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden m.b.t. het aanwijzen van ondernemers en lichamen (als bedoeld in de AWR) andere dan ondernemers waarvan bij de invoer van goederen t.b.v. henzelf de omzetbelasting, de bijzondere verbruiksbelasting op personenauto's (1969–1992) en (vanaf 1982–1992) de bijzondere verbruiksbelasting van motorrijwielen wordt geheven;

9. inzake de toerekening van de vermindering van de verschuldigde belasting in gevallen waarin de ondernemer, na toepassing van art. 15 (het in aftrek brengen van belasting), in een kalenderjaar niet minder of meer verschuldigd is dan het in dit art. genoemde bedrag;

10. volgens welke een ondernemer, die op grond van lid 1 van dit art. (vermindering van belasting ingeval de in aftrek gebrachte belasting niet hoger of lager is dan een bepaald bedrag) geen belasting hoeft te voldoen, op verzoek kan worden ontheven van de verplichtingen krachtens art. 34 en 35 (het houden van aantekening van en het uitreiken van facturen voor geleverde goederen) van de wet;

11. volgens welke de aangewezen ondernemers, die niet aan ondernemers leveren of diensten bewijzen, op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan omzetbelasting verschuldigd zijn die berekend wordt over de vergoeding;

12. betreffende de a) vrijstelling onder in de wet genoemde voorwaarden van de heffing, b) het in aftrek brengen van in rekening gebrachte bedragen, c) verzoeken om ontheffing van de vrijstelling en het in aftrek brengen van in rekening gebrachte bedragen, m.b.t. de omzetbelasting van leveringen van goederen, diensten en bedrijfsmiddelen van landbouwers, veehouders, tuinbouwers en bosbouwers (zogenaamde landbouwregeling);

13. houdende het stellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden waaronder, bij overdracht van een onderneming aan degene die de onderneming voortzet, ter zake van leveringen en diensten geen omzetbelasting verschuldigd is;

14. houdende het vaststellen, wijzigen en intrekken van het formulier van aangifte van de omzetbelasting en de bijzondere verbruiksbelasting op personenauto's waarbij een verzoek om teruggaaf kan worden gedaan;

15. welke de ondernemer in acht moet nemen bij het houden van aantekening van door hem en aan hem verrichte leveringen van goederen en verrichte diensten, van de invoer en uitvoer van goederen (m.i.v. 1993) in en uit de EG en (m.i.v. 1993) van door hem verrichtte intracommunautaire verwervingen. (verplichting tot boekhouding);

16. betreffende het voor bepaalde (groepen van) ondernemers verlenen van ontheffing van de administratieve verplichtingen (het uitreiken en bewaren van facturen, bewaren van de btw-identificatienummers van degenen aan wie de levering wordt verricht, bewaren van gegevens die aantonen dat een vervoermiddel nieuw is) die zij hebben bij het verrichten van leveringen en diensten;

17. betreffende de teruggaaf van de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's a) die bestemd zijn voor vervoer van personen tegen betaling (1972–1987) b) die bestemd zijn voor openbaar vervoer of taxivervoer (1988–heden);

18. betreffende het stellen wijzigen en intrekken van voorwaarden waaraan, voor leveringen anders dan van onroerende goederen of (vanaf 1991:) onroerende zaken en van rechten waaraan deze zijn onderworpen en mits de ondernemer die de levering verricht gezamenlijk met degene aan wie wordt geleverd een verzoek bij de inspecteur hebben gedaan, moeten voldoen om voor de vrijstelling van omzetbelasting in aanmerking te komen;

19. houdende het opstellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden waaraan, voor de verhuur van onroerende goederen of (vanaf 1991) onroerende zaken anders dan gebouwen en gedeelten daarvan welke als woning worden gebruikt en mits de verhuurder en de huurder een gezamenlijk verzoek aan de inspecteur hebben gedaan, moet worden voldaan om voor vrijstelling van omzetbelasting in aanmerking te komen;

20. omtrent de wijze waarop een ondernemer, die niet binnen het Rijk/(vanaf 1991:) in Nederland woont of is gevestigd en aldaar geen vaste inrichting heeft, moet aantonen ondernemer te zijn in de zin van art. 7 van deze wet i.v.m. het doen van verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting, de bijzondere verbruiksbelasting op personenauto's en (vanaf 1982) de bijzondere verbruiksbelasting van motorrijwielen;

21. betreffende het wijzigen/vervangen van de bedragen 1) waar beneden geen teruggaaf (op verzoek) van omzetbelasting wordt gedaan aan niet binnen het Rijk gevestigde ondernemers in gevallen waarin de aftrek meer bedraagt dan de verschuldigde belasting, 2) waarboven verzoeken om teruggaaf gedaan kunnen worden door niet in het Rijk gevestigde ondernemers;

22. betreffende het bepalen van de wijze en te stellen voorwaarden en beperkingen m.b.t. het wel/niet verlenen van ontheffing van de omzetbelasting verschuldigd ter zake van de levering van goederen t.b.v. natuurlijke personen die anders dan als ondernemer goederen uitvoeren;

23. m.b.t. de indiening en behandeling van verzoeken van ondernemers en rechtspersonen ontheffing te verlenen van de omzetbelasting a) voor levering van goederen binnen het Rijk, b) bij de invoer van goederen en c) intracommunautaire verwerving van goederen in Nederland;

24. omtrent de wijze waarop, i.v.m. de heffing van omzetbelasting, moet worden aangetoond of een vervoermiddel als nieuw aangemerkt dient te worden;

25. houdende het bedrag waarboven bij levering van goederen die worden vervoerd vanuit een andere EG-lidstaat dan die van aankomst van de goederen de omzet belasting niet geheven wordt op de plaats van aankomst van dat vervoer;

26. betreffende i.v.m. het indienen en behandelen van verzoeken m.b.t. het niet toepassen van de bepaling (lid 4) dat boven een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag de heffing van omzetbelasting, voor goederen die worden vervoerd vanuit een andere EG-lidstaat dan die van aankomst van de goederen, niet geheven wordt op de plaats van aankomst van dat vervoer;

27. houdende voorwaarden en beperkingen m.b.t. het verlenen van vrijstelling van omzetbelasting bij intracommunautaire verwervingen van goederen waarvoor a) de levering in het binnenland in elk geval is vrijgesteld, b) bij invoer in elk geval van toepassing zou zijn, c) in elk geval recht zou bestaan op teruggaaf van omzetbelasting;

28. houdende regels welke de ondernemer in acht moet houden bij het bijhouden van een register van: a) goederen die door of voor hem of voor zijn rekening naar een ander Lidstaat zijn vervoerd en gebruikt worden voor doeleinden genoemd in art. 3a.2 d-g, b) de goederen die hem uit een andere Lidstaat door of voor rekening van een aldaar gevestigde ondernemer zijn toegezonden met het oog op een levering van een door die ondernemer vervaardigde onroerende zaak (boekhoudverplichting);

29. houdende regels volgens welke rechtspersonen, andere dan ondernemers, gehouden zijn aantekening te houden van de door hem verrichte intracommunautaire verwerving van goederen;

30. houdende vaststelling van het formulier van de lijst die ondernemers dienen bij te houden vermeldende a) de afnemers aan wie goederen zijn geleverd behorende onder Tabel II letter a post 6, b) ondernemers in een andere EG-lidstaat waarnaar goederen zijn vervoerd die door de ondernemer zijn vervaardigd (art. 3.1 onder c), c)gegevens van belang voor de heffing van de omzetbelasting m.b.t. intracommunautaire verwervingen van goederen in andere Lidstaten;

31. betreffende het aanwijzen van groepen van antiquiteiten die, mits ouder dan honderd jaar en niet als massaproduct aan te merken, behoren onder letter a, Tabel I, post 29 letter d;

32. houdende het stellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden t.a.v. de verpakking van goederen die voor de heffing van omzetbelasting ingedeeld worden in Tabel I, letter a, post 39;

33. betreffende het stellen, wijzigen en intrekken van regels inzake de toepassing van de post Tabel 1, letter a, nr. 32 betreffende gas en minerale oliën voor het telen van tuinbouwproducten;

34. betreffende het aanwijzen van gevallen als reizigersbagage of als zending waaraan handelskarakter vreemd is die niet tot de post in deze tabel horen;

35. houdende aanwijzing van (soorten) goederen die mogen worden gebracht naar of zich kunnen bevinden in een ander entrepot dan een douane-entrepot;

36. betreffende het aanwijzen van organisaties en instellingen waarvoor voor de levering van goederen en diensten teruggaaf van belasting wordt verleend;

37. betreffende het aanwijzen van verbandmiddelen (merkartikelen) welke als geneesmiddelen, als bedoeld in letter a post 33 van de bij de wet behorende Wet Tabel I, worden aangemerkt;

38. betreffende het geven, wijzigen en intrekken van nadere voorschriften m.b.t. de wijze waarop de aanspraak op toepassing van het tarief van nihil wordt aangetoond;

39. betreffende het opstellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden, waaraan lichamen in de zin van de AWR anders dan ondernemers moeten voldoen, om voor teruggaaf van omzetbelasting, de (vanaf 1982) bijz. verbruiksbelasting van motorrijwielen en (vanaf 1982) de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's in aanmerking te komen;

40. betreffende het vaststellen van percentages van de kostenvergoeding die de werkgever bij de omzetbelasting in aftrek mag brengen (voor zover niet behorend tot de loonbelasting) in gevallen waarin een werknemer zijn/haar auto gebruikt voor de onderneming van zijn werkgever;

41. m.b.t. de toepassing van de vrijstelling van omzetbelasting voor de in dit artikel aangewezen instellingen, verenigingen e.d. die diensten verlenen aan hun leden of zelfstandige groeperingen;

42. m.b.t. het heffen van omzetbelasting, van aannemers en onderaannemers van arbeid, in gevallen waarin buiten dienstbetrekking arbeid van stoffelijke aard tegen betaling wordt verricht en in gevallen waarin arbeid wordt verricht door uitgeleend personeel (zogenaamde verleggingsregeling)

Periode: 1969–1993

Grondslag: Wet op de omzetbelasting 1968,

1. art. 3.4;

2. art. 7.3 (50.10; gewijzigd in 50.15 m.i.v. 1988, 50a.4: 1969–1992; art. 50 en 50a zijn vervallen en afzonderlijk geregeld bij wet van 24-12-1992, Stb. 709);

3. art. 8.3;

4. art. 11 letter/onderdeel b, 3e; vervallen vanaf wijziging van 28-12-1977, Stb. 677;

5. art. 11 letter/onderdeel p; gewijzigd bij wijziging van 28-12-1977, Stb. 677 in: art. 11.1 letter/onderdeel p;

6. art. 15.1 letter/onderdeel b 1e; gewijzigd bij wijziging van 24-12-1992, Stb. 713 in: art. 15.1 letter/onderdeel c 1e;

7. art. 15.3; gewijzigd bij wijziging van 24-12-1970, Stb. 606 in: art. 15.4; gewijzigd bij wijziging van 28-12-1977, Stb. 677 in: art. 15.5; gewijzigd bij wijziging van 24-12-1992, Stb. 713 in: art. 15.6;

8. art. 23.1 (50.10; m.i.v. 01-01-1988 gewijzigd in: 50.15, 50a.4; art. 50 en 50a zijn vervallen bij wet 24-12-1992 en hierbij in een nieuwe wet geregeld);

9. art. 25.2;

10. art. 25.3;

11. art. 26;

12. art. 27.5; vanaf wijziging van 28-12-1977, Stb. 677: art. 27.7; gewijzigd bij wijziging van 24-12-1992, Stb. 713 in: art. 27.9;

13. art. 31;

14. art. 33.2;

15. art. 34; vervangen bij wijziging van 24-12-1992, Stb. 713 door: art. 34.1;

16. art. 35.5;

17. art. 50.7a vanaf wijziging van 29-11-1972, Stb. 690; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1987, Stb. 580 in: art. 50.12; vervallen bij wijziging van 24-12-1992, Stb. 709 en geregeld bij afzonderlijke wet);

18. art. 11.1 letter/onderdeel a, 2e, vanaf wijziging van 28-12-1977, Stb. 677;

19. art. 11.1 letter/onderdeel b, 5e, vanaf wijziging van 28-12-1978, Stb. 677;

20. art. 33.6 vanaf wijziging van 19-11-1980, Stb. 610, (50.10 m.i.v. 01-01-1988 gewijzigd in 50.15, 50a.4; art. 50 en 50a zijn vervallen bij wijziging van 24-12-1992, Stb. 709 en geregeld bij afzonderlijke wet);

21. art. 33.5 vanaf wijziging van 30-09-1986, Stb. 479;

22. art. 24.2 vanaf wijziging van 21-12-1988, Stb. 616;

23. art. 1a.3 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;

24. art. 2a.2 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;

25. art. 5a.4 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;

26. art. 5a.5 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;

27. art. 17e vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;

28. art. 34.2 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;

29. art. 34.3 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;

30. art. 37a.3 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;

31. Bij de Wet behorende Tabel I, letter a, post 29 onder letter d;

32. Bij de Wet behorende Tabel I, letter a, post 39; vervallen 1989;

33. Bij de Wet behorende Tabel I, letter A, post 32 vanaf Wet van 21-12-1977, Stb. 703, tot verhoging van tabaksfabrikaten, alsmede verhoging van de omzetbelasting op een aantal energiedragers;

34. Bij de Wet behorende Tabel II, letter a, post 2 onder bijzondere bepaling;

35. Bij de Wet behorende Tabel II, letter a, post 8 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713;

Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting 1968,

36. art. 4 onder c;

37. art. 10.1 (letters c en d; gewijzigd 1979 in a en c; later a en d); vervallen bij wijziging van 1988, Stb. 285;

38. art. 11.2; vervallen bij wijziging van 21-12-1988, Stb. 617;

39. art. 12.3; gewijzigd bij wijziging van 24-12-1992, Stb. 714 in: art. 12.5;

40. art. 13;

41. art. 23;

42. art. 9.3 vanaf wijziging 28-12-1978, Stb. 684; vervallen 1988;

43. art. 24b.10 vanaf wijziging 19-06-1982, Stb. 357; gewijzigd bij wijziging van 21-12-1988, Stb. 617 in: art. 24b.8, art. 24ba.2 vanaf wijziging 21-12-1988, Stb. 617

Waardering: B, 1

708

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden m.b.t. het verlenen van vrijstelling van omzetbelasting voor:

a. goederen waarvoor bij invoer aanspraak op vrijstelling van douanerechten bestaat;

b.(1985–1992) wederinvoer van goederen na bewerking in een Lidstaat van de EG zonder dat recht op aftrek of teruggaaf is ontstaan;

(1993) de invoer van goederen met het oog op eventuele verkoop in de zin van artikel 29 van de Zeventiende Richtlijn van de Raad van 16-07-1985 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de Lidstaten inzake omzetbelasting – Vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde bij de tijdelijke invoer van andere goederen dan vervoermiddelen (nr. 85/362/EEG, PbEG nr. L 192 van 24-07-1985;

c. de invoer van goederen waarvan de levering in het binnenland in elk geval is vrijgesteld;

d. (1993) de invoer van goederen die worden vervoerd naar een andere Lidstaat wanneer degene die de goederen heeft ingevoerd levert met toepassing van Tabel II, letter a, post 6. (vrijstelling bij invoer)

Periode: 1985–1993

Grondslag: Wet op de omzetbelasting 1968, vanaf wijziging 05-06-1985, Stb. 313, art. 21; dit artikel is bij wijziging van 24-12-1992, Stb. 713 vervangen door een nieuwe met meer op de EG betrekking hebbende bepalingen

Waardering: B, 1

709

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende het verlenen, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, van kwijtschelding of teruggaaf van bij invoer verschuldigde belasting in de gevallen waarin aanspraak op kwijtschelding of terugbetaling van rechten bij invoer bestaat of zou bestaan indien de goederen in het douanegebied van de Gemeenschap, bedoeld in artikel 3 van het Communautair douanewetboek zouden zijn ingevoerd of, in andere gevallen, om redenen van billijkheid

Periode: 1993

Grondslag: Wet op de Omzetbelasting 1968, art. 22.2 vanaf wijz. van 24-12-1992, Stb. 713

Waardering: B, 1

722

Handeling: Het, i.v.m. voorkoming van verstoring van concurrentieverhoudingen, aanwijzen van leveringen en diensten van sociale of culturele aard die niet/wel voor vrijstelling van omzetbelasting in aanmerking komen

Periode: 1989–

Grondslag: Uitv.besluit Omzetbelasting 1968, vanaf wijziging 15-03-1989, Stb. 66, art. 7.2

NB: Vanaf 1993 gebeurt de aanwijzing bij ministeriële regeling (Stb. 1992/714)

Waardering: V, 5 jaar na intrekking van de aanwijzing

Opmerking: De aangewezen leveringen en diensten worden opgenomen in Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit. Deze bijlage valt onder het regime van handeling 916

728

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van regels m.b.t. vee behorend tot Tabel I, letter a, post 16 en 21 waarvoor voor levering de veehouders op grond van art. 27:

a. niet worden aangemerkt als ondernemers;

b. een deel van het in rekening gebrachte bedrag in aftrek kunnen brengen;

c. verzoeken tot de inspecteur kunnen richten om wel als ondernemer aangemerkt te worden

Periode: 1973–1988

Grondslag: Wet van 19-12-1973, Stb. 638, tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968, art. II, vervallen bij wet van 21-12-1988, Stb. 618

Waardering: V, 10 jaar

736

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur, tot 01-01-1994, houdende nadere van de Wet op de omzetbelasting 1968 afwijkende regels i.v.m. afschaffing van de fiscale grenzen en aanpassing aan de Europese regelgeving

Periode: 1993–

Grondslag: Wet van 24-12-1992, Stb. 713, houdende wijziging van de Wet op de omzetbelasting i.v.m. de afschaffing van de fiscale grenzen, art. II.1

Waardering: B, 1

NB: Art. II.4: Indien naar het oordeel van Onze Minister van Financiën het spoedeisende karakter van de in het eerste lid bedoelde regels zulks rechtvaardigen kunnen deze regels, in afwijking van het eerste lid, worden gesteld bij ministeriële regeling. Alsdan is het derde lid van overeenkomstige toepassing

1102

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van wetsvoorstellen tot goedkeuring van de in handeling 736 genoemde algemene maatregelen van bestuur dan wel ministeriële regelingen waarbij de in het artikel II.1 bedoelde regels worden opgenomen in de Wet op de omzetbelasting 1968

Periode: 1993–

Grondslag: Wet van 24-12-1992, Stb. 713, houdende wijziging van de Wet op de omzetbelasting i.v.m. de afschaffing van de fiscale grenzen, art. II.3

Waardering: B, 1

7.5.4.4. Motorrijtuigenbelasting

Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966

789

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur:

1. houdende voorwaarden m.b.t. het verlenen van vrijstelling van motorrijtuigenbelasting;

2. houdende voorwaarden waaronder, voor bijzondere gevallen of groepen van gevallen, gehele of gedeeltelijke vrijstelling van motorrijtuigenbelasting kan worden verleend;

3. houdende regels ingevolge welke in de daarbij te bepalen gevallen niet met een motorrijtuig op de openbare weg mag worden gereden/de weg mag worden gebruikt (vanaf 1975) zonder een aangewezen bewijsstuk waaruit blijkt dat de motorrijtuigenbelasting is voldaan of is verschuldigd;

4. houdende voorwaarden waaronder het gewicht van een installatie voor het verplaatsen of vastzetten van een rolstoel niet meegerekend wordt bij het vaststellen van het eigen gewicht van een motorrijtuig

Periode: 1966–1995

Grondslag: Wet motorrijtuigenbelasting 1966,

1. art. 9.1;

2. art. 9.4;

3. art. 12;

4. art. 5.4 vanaf wetswijziging 24-12-1993, Stb. 760

Waardering: B, 1

800

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen:

1. houdende voorwaarden m.b.t. motorrijtuigen en de omvang en samenstelling van wagenparken waarvoor verzoeken ingediend kunnen worden om deze voor de heffing van de motorrijtuigenbelasting niet te beschouwen als personenauto als bedoeld in de Wet belasting van personenauto's en motorrijwielen;

2. houdende voorwaarden m.b.t. de behandeling van verzoeken van belastingplichtigen, die in bezit zijn van een invalidenparkeerkaart inzake vrijstelling van motorrijtuigenbelasting, waarvoor door de hantering van de definitie van personenauto uit de Wet belasting van personenauto's en motorrijwielen voor de voertuigen wel belasting verschuldigd zou zijn

Periode: 1994–1995

Grondslag: Wet van 16-12-1993, Stb. 673, tot wijziging van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 i.v.m. verruiming van het begrip personenauto,

1. art. VII.4, vervallen bij wijziging van 01-07-1998, Stb. 416;

2. art. VII.5

Waardering: B, 1

Wijzigingswet Wet infrastructuurfonds en de Wet op de motorrijtuigenbelasting vanwege de herziening voeding van het Infrastructuurfonds

1105

Handeling: Het voorbereiden, opstellen en verzenden van een verslag aan de Staten-Generaal over de gevolgen van het in art. 31 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting bedoelde nihil tarief voor motorrijtuigen die zijn ingericht en bestemd om hoofdzakelijk te worden aangedreven door een elektromotor

Periode: 1996–

Grondslag: Wijzigingswet Wet infrastructuurfonds en de Wet op de motorrijtuigenbelasting vanwege de herziening voeding van het Infrastructuurfonds art. III

Waardering: B, 1/3

7.5.4.7. Belastingen van rechtsverkeer

880

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van (nadere) regels/ministeriële regelingen:

1. welke bij aangifte in acht genomen moeten door vennootschappen, lichamen en verenigingen en (vanaf 1989) coöperaties bij het verstrekken van gegevens welke van belang zijn voor de heffing van de overdrachtsbelasting;

2. welke er toe strekken dat de overdrachtsbelasting, ter zake van een verkrijging waarvan een notariële akte is opgemaakt, wordt voldaan ter gelegenheid van de aanbieding van die akte ter registratie;

3. betreffende het vaststellen, wijzigen en intrekken van het aangifteformulier voor de overdrachtsbelasting waarbij een verzoek tot teruggaaf gedaan kan worden;

4. volgens welke de effectenhandelaar verplicht is ter zake van zijn aan- en verkopen van effecten een genummerde en gedagtekende nota uit te reiken en een dubbel daarvan te bewaren i.v.m. de in te houden en af te dragen beursbelasting;

5. betreffende het vaststellen, wijzigen en intrekken van voorwaarden waaronder aan effectenhandelaren ontheffing verleend kan worden van de regels m.b.t. uitreiken van genummerde en gedagtekende nota's en het bewaren van dubbelen daarvan;

6. welke de effectenhandelaar moet aanhouden m.b.t. het houden van aantekening van aan- en verkopen van effecten i.v.m. de heffing van de beursbelasting;

7. omtrent de wijze waarop de melding aan de inspecteur betreffende de overdracht van economisch eigendom welke niet is neergelegd in een notariële akte of in een andere akte die ter registratie is aangeboden dient te geschieden door degene die de economische eigendom overdraagt

Periode: 1972–1993

Grondslag: Wet belastingen van rechtsverkeer,

1. art. 4.2 (vanaf 1990: ‘bij ministeriële regeling’);

2. art. 18.1 (vanaf 1990: ‘bij ministeriële regeling’);

3. art. 19.2;

4. art. 49.1, vervallen bij wet 21-06-1990, Stb. 334;

5. art. 49.3, vervallen bij wijziging van 21-06-1990, Stb. 334;

6. art. 49.4, vervallen bij wet 21-06-1990, Stb. 334

Waardering: B, 1

886

Handeling: Het voorbereiden van een wet houdende wijziging van andere wetten i.v.m. de invoering van de Wet Belastingen van rechtsverkeer

Periode: 1972–1995

Grondslag: Wet Belastingen van rechtsverkeer, art. 60.3; vervallen bij wet 06-12-1995, Stb. 588

Waardering: B, 1

888

Handeling: Het aanwijzen van makelaars in assurantiën, door wiens tussenkomst door makelaars verzekeringen worden gesloten, waarvan de assurantiebelasting wordt geheven

Periode: 1972–1995

Grondslag: Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer, art. 7; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1971, Stb. 764 in: art. 9; vervallen bij wetswijziging 06-12-1995, Stb. 689

Waardering: B, 1

7.5.4.8. Milieubelastingen

Wet verbruiksbelastingen van brandstoffen

890

Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken om teruggaaf van de verbruiksbelasting voor zware stookolie aan degenen die een stookinstallatie zodanig gebruiken dat zij aan in de wet genoemde criteria m.b.t. de uitworp van zwaveldioxide en ontzwavelingspercentage voldoen

Periode: 1992–1994

Grondslag: Wet verbruiksbelastingen van brandstoffen, geheven naar een milieugrondslag, art. II.2; vervallen bij wetswijziging 23-12-1994, Stb. 924

Waardering: V, 7 jaar

891

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van regels m.b.t.:

1. de wijze waarop wordt vastgesteld of belastingplichtigen voldoen aan in de wet genoemde voorwaarden ter zake van de uitworp van zwaveldioxide en het ontzwavelingspercentage bij gebruik van stookinstallaties voor (zware) stookolie;

2. de wijze waarop wordt vastgesteld of belastingplichtigen voldoen aan in de wet genoemde voorwaarden ter zake van de uitworp van zwaveldioxide en het ontzwavelingspercentage bij gebruik van stookinstallaties voor kolen

Periode: 1992–1994

Grondslag: Wet verbruiksbelastingen van brandstoffen, geheven naar een milieugrondslag,

1. art. II.2; vervallen bij wetswijziging 23-12-1994, Stb. 924;

2. art. II.3; vervallen bij wetswijziging 23-12-1994, Stb. 924

Waardering: B, 1

892

Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken om teruggaaf van de verbruiksbelasting van kolen aan degenen die voldoen aan in de wet gestelde voorwaarden m.b.t. de uitworp van zwaveldioxide en het ontzwavelingspercentage

Periode: 1992–1994

Grondslag: Wet verbruiksbelastingen van brandstoffen, geheven naar een milieugrondslag, art. II.3; vervallen bij wetswijziging 23-12-1994, Stb. 924

Waardering: V, 7 jaar

Invoeringswet Wet belastingen op milieugrondslag

Wet van 23-12-1994, Stb. 924, houdende invoering van en aanpassing van een aantal wetten aan de Wet belastingen op milieugrondslag

1109

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van KB’s:

1. waarin het tijdstip van het in werking treden van artikelen van de Wet belastingen op milieugrondslag wordt bepaald;

2. waarin het tijdstip van het in werking treden van artikelen van de Invoeringswet Wet belastingen op milieugrondslag wordt bepaald

Periode: 1995–

Grondslag: Invoeringswet Wet belastingen op milieugrondslag,

1. art. XIII.1;

2. art. XIII.3

Waardering: V, 10 jaar

Wijzigingswet Wet belastingen op milieugrondslag

Wet van 23-12-1994, Stb. 925, tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met het aanbrengen van een permanente verfijning alsmede twee tijdelijke verfijningen

1111

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een KB waarin het tijdstip wordt bepaald waarop art. III van de Wijzigingswet Wet belastingen op milieugrondslag komt te vervallen

Periode: 1997–

Grondslag: Wijzigingswet Wet belastingen op milieugrondslag art. III.4

Waardering: V, 10 jaar

1112

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een wet inzake de goedkeuring van de regeling waarin wordt bepaald dat in bepaalde gevallen of groepen van gevallen de heffing afvalstoffenbelasting wordt beperkt dan wel achterwege blijft

Periode: 1994–1997

Grondslag: Wijzigingswet wet belastingen op milieugrondslag art. IV.2

Waardering: B, 1

Wet belastingen op milieugrondslag

Wet van 23-12-1994, Stb. 923 houdende vaststelling van de Wet belastingen op milieugrondslag

1119

Handeling: Het maken van afspraken met verbruikers omtrent het door hen aangaan van verplichtingen ter verbetering van de energie-efficiency, en waarvoor teruggaaf van regulerende energiebelasting wordt kan worden verleend

Periode: 1996–

Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag, art. 36q, bij wijziging van 13-12-1995, Stb. 662

Waardering: V, 7 jaar na vervallen van de afspraken

1120

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van een wet inzake de goedkeuring van de regeling waarin het verminderingspercentage op de belasting verschuldigd ter zake van de levering van de door de afvalverbrandingsinstallatie opgewekte electriciteit, wordt verlaagd

Periode: 1998–

Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag, art. 36r.5, bij wijz. van 18-12-1997, Stb. 732

Waardering: B, 1

1121

Handeling: Het voorbereiden, opstellen en verzenden van een verslag aan de Staten-Generaal over de uitvoerbaarheid en de mogelijk in de praktijk gebleken negatieve milieu-effecten en economische problemen van de bepalingen inzake de grondwaterbelasting en de afvalstoffenbelasting

Periode: 1995–

Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag art. 38a

Waardering: B, 1/3

1122

Handeling: Het, in overeenstemming met de Ministers van Economische Zaken en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, voorbereiden, opstellen en verzenden van een verslag aan de Staten-Generaal over de uitvoering, de werking en de wenselijkheid van handhaving van de bijzondere regeling voor energiezuinige apparaten, energiebesparende voorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie (energiepremies)

Periode: 2000–

Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag art. 38b, bij wijziging van 16-12-1999, Stb. 557

Waardering: B, 1/3

7.6. Handelingen ingevolge internationale wet- en regelgeving

De hierna opgenomen handelingen hebben betrekking op verdragen/overeenkomsten die betrekking hebben op specifieke belastingen doch niet zo zeer zijnde verdragen ter voorkoming van dubbele belastingen. Voor de meer algemene of meerdere belastingen betreffende verdragen en de wettelijke goedkeuringen daarvan raadplege men de PIVOT-rapportage ‘Belastingver(h)effend’. In verband met latere rangschikking van de gegevens wordt waar nodig verwezen naar die handelingen.

Voor verdragen ter voorkoming van dubbele belastingen kan eveneens verwezen worden naar de handelingen in het rapport ‘Belastingver(h)effend’.

Hierbij kunnen ook gerekend worden:

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk ter voorkoming van dubbele belasting m.b.t. rechten van overgang van vermogen door overlijden d.d. 15-10-1948.

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van Successiebelastingen d.d. 12-11-1951.

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden ter voorkoming van dubbele belasting en het vaststellen van regelen voor wederzijdse administratieve hulp m.b.t. rechten ter zake van nalatenschappen d.d. 25-4-1952.

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Finland tot het vermijden van dubbele belasting en tot het vaststellen van regelen voor wederzijdse administratieve hulp m.b.t. rechten ter zake van nalatenschappen d.d. 29 maart 1954.

921

Handeling: Het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen betreffende de heffing van rijksbelastingen en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties

Periode: 1994–

Waardering: B, 1

7.6.1. E.E.G en Europese Unie

927

Handeling: Het detacheren/benoemen van ambtenaren bij de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de EG

Periode: 1958–

Waardering: V, 10 jaar na beëindiging lidmaatschap met een minumum van 75 jaar na geboortedatum

NB: In sommige gevallen worden leden benoemd van buiten de rijksoverheid, die de pensioengerechtigde leeftijd zijn gepasseerd. Deze leden worden niet beschouwd als overheidspersoneel en vallen dus niet onder het desbetreffende basis-selectiedocument

V, 10 jaar na afwijzing voordracht

928

Handeling: Het voorbereiden van bijdragen aan werkgroepen van de Europese Commissie inzake het beleidsterrein betreffende de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1958–

Waardering: B, 1

Opmerking: Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen over de geleverde inbreng in de werkgroepen

929

Handeling: Het opstellen van concept-informatiefiches over voorstellen, mededelingen en Groenboeken van de Europese Commissie op het gebied betreffende de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1989–

Waardering: V, 10 jaar

Opmerking: De interdepartementale WBCN stelt de informatiefiches vast. De handeling hiervoor is opgenomen in het RIO ‘Gedane Buitenlandse Zaken’

930

Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van Raadswerkgroepen met betrekking tot de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1958–

Waardering: B, 1

Opmerking:

– Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden gevoerd met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;

– De handeling leidt in het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot instructies; bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten;

– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van de vergaderingen van Raadswerkgroepen

931

Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van ad hoc groepen Raden/Attachés met betrekking tot de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1958–

Waardering: B, 1

Opmerking:

– Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden gevoerd met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;

– De handeling leidt in het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot instructies; bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten;

– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van de vergaderingen van Raden/Attachés

932

Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van het Coreper met betrekking tot de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1958–

Waardering: B, 1

Opmerking:

– Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden gevoerd met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;

– De instructies voor de Nederlandse vertegenwoordiger in het Coreper (de PV) worden vastgesteld in interdepartementaal overleg onder leiding van Buitenlandse Zaken;

– De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot conceptinstructies; bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten;

– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van de vergaderingen van het Coreper

933

Handeling: Het voorbereiden van vergaderingen van ad hoc High Level groepen met betrekking tot de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1958–

Waardering: B, 1

Opmerking:

– Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden gevoerd met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;

– De handeling leidt bij het eerstverantwoordelijke ministerie met name tot instructies; bij de overige betrokken ministeries tot departementale standpunten;

– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van de vergaderingen van High Level groepen

934

Handeling: Het opstellen van departementale standpunten inzake agendapunten van Raadsvergaderingen met betrekking tot de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1958–

Waardering: B, 1

Opmerking:

– Nationale standpunten en onderhandelingsposities inzake agendapunten van Raadsvergaderingen komen tot stand in de Coördinatiecommissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen (CoCo);

– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van de Raadsvergaderingen

935

Handeling: Het opstellen van departementale standpunten inzake algemene en op langere termijn spelende zaken van EU-belang inzake de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1993–

Waardering: B, 1

Opmerking: Overleg hierover in de Coördinatiecommissie op Hoog Ambtelijk Niveau (CoCoHan) leidt tot algemene rapporten aan de betrokken ministers

936

Handeling: Het voordragen van personen voor benoeming in een raadgevend comité, een beheerscomité of een reglementeringscomité

Periode: 1958–

Waardering: V, 10 jaar na beëindiging lidmaatschap met een minumum van 75 jaar na geboortedatum

NB: In sommige gevallen worden leden benoemd van buiten de rijksoverheid, die de pensioengerechtigde leeftijd zijn gepasseerd. Deze leden worden niet beschouwd als overheidspersoneel en vallen dus niet onder het desbetreffende basis-selectiedocument

V, 10 jaar na afwijzing voordracht

Opmerking: De Raad benoemt de leden van de Comités

937

Handeling: Het opstellen en wijzigen van standpunten inzake in de Europese Commissie voorgestelde uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de heffing van rijksbelastingen, die besproken worden in een raadgevend comité, een beheerscomité of een reglementeringscomité

Periode: 1958–

Waardering: B, 1

Opmerking:

– Als onderdeel van de departementale standpuntbepaling kan overleg worden gevoerd met maatschappelijke groeperingen, zoals het georganiseerde bedrijfsleven;

– Wanneer meerdere departementen betrokken zijn leidt het eerstverantwoordelijke ministerie het coördinatie-overleg;

– Onder deze handeling valt ook het opstellen van instructies voor de Nederlandse vertegenwoordigers in de comités;

– Onder deze handeling valt ook het opstellen van verslagen van de vergaderingen van deze comités

938

Handeling: Het opstellen en wijzigen van standpunten over door de Commissie voorgenomen besluiten, maatregelen en onderhandelingen met derde landen, voorzover deze niet zijn vastgelegd in Raadsbesluiten en worden gecoördineerd in commissies en werkgroepen

Periode: 1958–

Waardering: B, 1

939

Handeling: Het opstellen van een plan ter implementatie van een door de Raad vast te stellen besluit

Periode: 1993–

Grondslag: Aanwijzingen voor regelgeving (Stcrt. 1992/230) nr. 334

Waardering: B, 1

Opmerking: Het betreft hier plannen ter implementatie van richtlijnen en verordeningen die onderworpen zijn aan de samenwerkingsprocedure of de medebeslissingsprocudere (co-decisie) van Raad en Europees Parlement. Het implementatieplan moet binnen een maand nadat de Raad het gemeenschappelijk standpunt heeft vastgesteld voorgelegd worden aan de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen

940

Handeling: Het voordragen aan de Commissie van deskundigheid belast met de controle op de naleving van de bepalingen van communautaire besluiten betreffende de heffing van rijksbelastingen

Periode: 1958–

Grondslag: Richtlijnen

Waardering: B, 1/5

10. Belastingdienst

10.2 Handelingen van wetten die aanvulling van meerdere belastingwetten beogen

Herkapitalisatie 1951 en 1957

60

Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting i.v.m. het vergroten van het kapitaal door uitdeling van dividend in aandelen of in contanten

Periode: 1958–2000

Grondslag: Wet op de herkapitalisatie 1957, art. 1, 2, 3; vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

10.3 Handelingen belastingen naar inkomen, winst en vermogen

10.3.1 Belastingen naar inkomen

10.3.1.1 Loonbelasting

Loonbelasting 1964

104

Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van loonbelasting

Periode: 1965–

Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964,

art. 6.2b; vervallen bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 655, 23.2; vervallen bij wijziging van 16-11-1972, Stb. 614, 27.3; gewijzigd bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122 in: art. 27.7, 30.1 bij wijziging van. 16-11-1972, Stb. 614: 30.2; gewijzigd bij wijziging van 21-06-1980, Stb. 334 in: art. 30.3; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1984, Stb. 649 door art. 30.2; vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216, 30.5 bij wijziging van 16-11-1972, Stb. 614; gewijzigd bij wijziging van 21-06-1980, Stb. 334 in: art. 30.6; gewijzigd bij wijziging van in: art. 30.7; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1985, Stb. 700 in 30.8 en tegelijkertijd vervallen, 30.7 bij wijziging van 05-07-1984, Stb. 313; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1984, Stb. 649 in: art. 30.8; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1985, Stb. 700 in 30.9 en tegelijkertijd vervallen, 30a bij wijziging van 18-12-1985, Stb. 700; vervallen bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122, art. 32a bij wijziging van 21-05-1986, Stb. 276; vervallen bij wijziging van 30-05-1990, Stb. 222, art. 22.2 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122; vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216, art. 23.3 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122; vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216, art. 20a.3 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 123; vervallen bij wijziging van 17-12-1998, Stb. 724, art. 31.4, art. 31.5 en art.31.6 bij wijziging van 28-04-1994, Stb. 312; vervallen bij wijziging van 15-12-1995, Stb. 635, art. 34b bij wijziging van 28-04-1994, Stb. 312; vervallen bij wijziging van 15-12-1995, Stb. 635, art. 34c bij wijziging van 28-04-1994, Stb. 312; vervallen bij wijziging van 15-12-1995, Stb. 635, art. 34d.2 bij wijziging van 28-04-1994, Stb. 312; vervallen bij wijziging van 15-12-1995, Stb. 635, art. 31.2 bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 655, art. 18.3 bij wijziging van 29-04-1999, Stb. 211, art. 19c bij wijziging van 29-04-1999, Stb. 211, art. 29.4 bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 569, art. 35a.1 bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 570;

Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965,

art. 2g.1 bij wijziging van 28-12-1996, Stb. 689; vervallen bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640, art. 2g.2 bij wijziging van 28-12-1996, Stb. 689; vervallen bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640, art. 2g.3 bij wijziging van 28-12-1996, Stb. 689; vervallen bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640, art. 9d.2 m.i.v. wijzigingswet 20-12-2000, Stb. 640, art. 9h.1 m.i.v. wijzigingswet 20-12-2000, Stb. 640, art. 12a bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640;

Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990,

art. 4.3, art. 5a bij wijziging van 20-12-1996, Stcrt. 249, art. 11.4 vanaf 20-12-1991, Stcrt. 252; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1997, Stcrt. 246 in: art. 11.5, art. 23a.3 bij wijziging van 24-05-1994, Stcrt. 97, art. 25.3 bij wijziging van 27-12-1989, Stcrt. 252, art. 25.7 bij wijziging van 27-12-1989, Stcrt. 252, art. 26.3, art. 29.1, art. 44.1;

Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001,

art. 5.3, art. 5.8, art. 47 art. 66.3, art. 67.1, art. 67.3, art. 67.7, art. 69, art. 71, art. 93, art. 97, art. 100;

Wet van 30-12-1983, Stb. 690, art. XI.3, XIII.3

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar of na intrekking/vervallen verklaring

Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

971

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. de vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 22.2b, art. 22.3, art. 22.4b, art. 27, art. 28, art. 29.3; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 737 in: art. 29

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar of na afhandeling bezwaar/beroep

10.3.1.2. Inkomstenbelasting

Wet op de inkomstenbelasting 1964

Wet van 16 december 1964, Stb. 512

214

Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van inkomstenbelasting

Periode: 1964–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, art. 3.7.8 bij wijziging van 20-12-1984, Stb. 649, art. 5.7.8 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122, art. 8, 11.1. vanaf wijzigingswet van 28-12-1989, Stb. 610, 11.13 vanaf wijzigingswet van 14-03-1973, Stb. 92; vervallen bij wijziging van 30-09-1986, Stb. 478, 14b.6 bij wijziging van 10-09-1992, Stb. 491, 15.3, 17, 18, 20d bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 652, 20e bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 652, 20f bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 652, 22 bij wijziging van 27-05-1993, Stb. 310, 39, 40, 40a bij wijziging van 07-03-1991, Stb. 94, 44g, 44e.5, 44f.1 bij wijziging van 12-12-1991, Stb. 697, 44f.2 vervallen bij wijziging van 12-12-1991, Stb. 697, 44g.4 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122, 44h; vervallen bij wijziging van 12-12-1991, Stb. 697, 44k bij wijziging van 12-12-1991, Stb. 697, 44l; vervallen bij wijziging van 12-12-1991, Stb. 697, 45a bij wijziging van 12-12-1991, Stb. 697, 45b bij wijziging van 12-12-1991, Stb. 697, 46a bij wijziging van 20-12-1984, Stb. 649, 52, 53a bij wijziging van 20-12-1984, Stb. 649; vervallen 27-04-1989, Stb. 122, 53b bij wijziging van 20-12-1984, Stb. 649; vervallen 27-4-189, Stb. 122, 56.5 bij wijziging van 30-12-1984, Stb. 690; vervangen 27-04-1989, Stb. 122 door: 55.4, 56 vanaf 27-04-1989, Stb. 122, 57, 58.6, 60.2, 61, 61d bij wijziging van 25-06-1980, Stb. 389, 62, 61b bij wijziging van 20-12-1984, Stb. 649, 63.2, 64.2, 65.1; gewijzigd bij wijziging van 24-12-1970, Stb. 604 door: 65.4, 66.2 bij wijziging van 20-12-1984, Stb. 649, 66.3, 66a bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122, 68a bij wijziging van 10-09-1992, Stb. 491, 69.5, 70.2, 75 bij wijziging van 12-12-1991, Stb. 697, 79.1 bij wijziging van 07-03-1991, Stb. 94, 83 bij wijziging van 16-01-1985, Stb. 81; vervallen bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 601;

Wet van 30-12-1983, Stb. 690, art. XI.3;

Wet van 27-04-1989, Stb. 123, art. IV;

Wet van 10-09-1992, Stb. 491, art. IV;

Regeling forfaitaire winstvaststelling zeescheepvaart bij wet van 21-12-1995, Stcrt. 252, art. 3;

Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 bij wet van 25-11-1993, Stb. 656, art. 2.2;

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 bij wet van 25-04-1991, Stcrt. 82, art 8b; bij wet van 23-12-1994, Stcrt. 251, art. 2a; bij wet van 18-12-1997, Stcrt. 246, art. 3f; bij wet van 23-12-1994, Stcrt. 251, art. 4b; bij wet van 20-12-1996, Stcrt. 249, art. 8e;

Uitv.regeling willekeurige afschrijving bij wet van 27-12-1995, Stcrt. 251, art. 8;

Wijzigingsbesluit Besluit douane en accijnzen (tijdelijke opslag, entrepots en de invoering van de Wet op de accijns) bij wet van 23-12-1991, Stb. 755, art. VII en art. VIII

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

Wet inkomstenbelasting 2001

1032

Handeling: Het verrichten van activiteiten in verband met de heffing en inning van inkomstenbelasting

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 2.9.2, art. 2.11a.4, art. 2.16.4, art. 3.11.2, art. 3.22.2, art. 3.23.3, art. 3.54a.5, art. 3.54a.6, art. 3.55.7, art. 3.56.7, art. 3.57.7, art. 3.64.2, art. 3.64.3, art. 3.65.3, art. 3.83.4, art. 3.83.7, art. 3.138.1, art. 3.151.1, art. 3.151.4, art. 3.152, art. 3.153.1, art. 3.154.11, art. 3.156.1, art. 3.156.3, art. 4.36, art. 4.37.1, art. 4.50, art. 4.51, art. 4.52.1, art. 4.52.2, art. 4.53.3, art. 5.17.3, art. 6.2a.1, art. 6.2a.3, art. 6.8.3, art. 6.9.2, art. 7.2;

Invoeringswet Wet Inkomstenbelasting 2001 Hf. 2, art. I.W.7, Hf. 2, art. I.AQ.b, Hf. Art. IV.10;

Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 art. 5.1, art. 6.1, art. 11.2, art. 12.2;

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 art. 16.3, art. 28, art. 29, art. 33.1.5.9.11, art. 34, art. 41;

Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001, art. 4.2;

Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 art. 4, art. 6.2, art. 13.1, art. 14.2, art. 23.2;

Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek Nederlandse Antillen en Aruba 2001 art. 9.2;

Meldingsregeling milieu-investeringsaftrek 2001 art. 3;

Regeling forfaitaire winstvaststelling zeescheepvaart 2001 art. 3.1

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar of na afhandeling bezwaar/beroep

10.3.1.3. Dividendbelasting

Dividendbelasting 1965

336

Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van dividendbelasting

Periode: 1965–

Grondslag: Wet op de dividendbelasting 1965, art. 4a.3, gewijzigd in art. 4a.4 bij wijziging van 24-11-1994, Stb. 830 en art. 4b bij wijziging van 10-09-1992, Stb. 518, art. 7.4, art. 10, art. 13 bij wet van 20-12-1996, Stb. 659

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

10.3.1.6. Rechten van successie, schenking en overgang

Successiewet 1956

387

Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van rechten van successie, schenking en overgang

Periode: 1956–

Grondslag: Successiewet 1956, art. 37; vervallen bij wijziging van 08-11-1984, Stb. 545, 38; vervallen bij wijziging van 08-11-1984, Stb. 545, 43; vervallen 08-11-1984, Stb. 545, 44; vervallen 08-11-1984, Stb. 454, 45 vanaf 08-11-1984, Stb. 545, 46 vanaf 08-11-1984, Stb. 545, 48; vervallen 08-11-1984, Stb. 545, 49; vervallen 08-11-1984, Stb. 545, 50; vervallen 08-11-1984, Stb. 545, 51; vervallen 08-11-1984, Stb. 545, 52; vervallen 08-11-1984, Stb. 545 (navordering vindt plaats op grond van hoofdstuk III AWR), 53, 54; vervallen 1984, Stb. 545 (behandeling bezwaarschriften geschieden op grond van hoofdstuk V AWR), 55; vervallen 1984, Stb. 545 (behandeling bezwaarschriften geschieden op grond van hoofdstuk V AWR), 56; vervallen 1984, Stb. 545 (behandeling bezwaarschriften geschieden op grond van hoofdstuk V AWR), 59a bij wijziging van 08-11-1984, Stb. 544; vervallen bij wijziging van 30-05-1990, Stb. 222, 64; vervallen 30-05-1990, Stb. 222, 65; vervallen 30-05-1990, Stb. 222, 66; vervallen 08-11-1984, Stb. 545, 67, 68; vervallen 08-11-1984, Stb. 545 (zie voortaan art. 63 AWR), 69; vervallen 08-11-1984, Stb. 545 (vervangen door art. 41 AWR), 74, 79; vervallen bij wijziging van 08-11-1984, Stb. 545 (voortaan geschiedt de activiteit o.g.v. art. 67 AWR);

Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, art. 1, 2 en 3; vervallen bij wet van 21-12-1984, Stb. 661, art. 10a; bij wijziging van 05-03-1985, Stb. 141, vervallen bij wet van 30-05-1990, Stb. 224; art. 11 bij wijziging van 23-02-1998, Stb. 130;

Uitvoeringsbeschikking Successiewet 1956 art. 3 en 4, b.w. bij wet van 13-12-1984, Stcrt. 254

Waardering: B, daar waar het gaat om memoriën van Successie- en Schenkingsrecht

V, 7 jaar na afloop belastingjaar

10.3.2. Belastingen naar winst

10.3.2.3.Vennootschapsbelasting

Wet op de Vennootschapsbelasting 1969

1083

Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken om samenwerkende groepen van niet-verbonden lichamen aan te merken als verbonden lichamen

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 10a.4 bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 651

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

473

Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van de vennootschapsbelasting

Periode: 1969–

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 7.5 bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 651, art. 13.1 bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 651, art. 13d.9.10 bij wijziging van 25-04-1990, Stb. 173, 14 bij wijziging van 1992, Stb. 491, art. 13k.5, art. 14a.3, art. 14a.10 bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216, art. 14a.11, art. 14b.3, art. 14b.9, art. 14b.11; vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216, art. 14c.3, art. 14c.7, art. 15, art. 15a vanaf wet 27-04-1989, Stb. 125, art. 15b vanaf wijzigingswet van 13-12-1996, Stb. 651, art. 20.2 bij wijziging van 23-12-1994, Stb. 937, art. 20a bij wijziging van 23-12-1994, Stb. 937, art. 20b bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 567, art. 21, art. 21a.1 bij wijziging van 23-12-1994, Stb. 937;

Besluit Beleggingsinstellingen van 29-04-1970, art. 4.4 vanaf wijziging van 20-12-2000, Stb. 640, art. 6.3.4, art. 8, art. 11;

Besluit reserves verzekeraars van 18-07-1972, Stb. 414, art. 15.4.5, vervallen bij wijziging van 21-12-2000, Stb. 643;

Uitvoeringsbeschikking Vennootschapsbelasting art 4b; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1995 in: art. 5;

Wet van 10-09-1992, Stb. 491, art. IV;

Regeling functionele valuta art. 2.4

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

1084

Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken om toe te staan dat het voordeel dat als gevolg van de in het art. 13k.1 bedoelde vervreemding tot uitdrukking komt, geheel of ten dele buiten aanmerking te laten

Periode: 2001–

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 13k bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

475

Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken, onder daarbij te stellen standaardvoorwaarden, om de winst die gemaakt wordt bij overdracht van (een onderdeel van) een onderneming buiten het kader van een fusie buiten aanmerking te laten

Periode: 1992–

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 14.2; bij wijziging van 10-09-1992, Stb. 491 opnieuw geformuleerd in: art. 14.3; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 659 in: art. 14.4; gewijzigd bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216 in: art. 14.2

Waardering: V, 7 jaar na het afgeven van de beschikking of machtiging

1085

Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken om de winst behaald als gevolg van een splitsing geheel of ten dele buiten aanmerking te laten

Periode: 1998–

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 14a.3 bij wijziging van 17-06-1998, Stb. 350

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

1086

Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder te stellen voorwaarden, van verzoeken om de winst behaald als gevolg van een fusie geheel of ten dele buiten aanmerking te laten

Periode: 1998–

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, art. 14a.3 bij wijziging van 17-06-1998, Stb. 350

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking

487

Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder voorwaarden, op verzoek van de belastingplichtige om de inspecteur te machtigen om het bij een juridische fusie behaalde voordeel voor de heffing van de vennootschapsbelasting buiten aanmerking te laten

Periode: 1992–2000

Grondslag: Wet vennootschapsbelasting 1969, vanaf wijziging van 10-9-1992, Stb. 491, art. 29a, vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216

Waardering: V, 7 jaar nadat de beschikking of machtiging belang heeft verloren

Ingeval aanschrijvingen/gepubliceerde Besluiten volgen op de genomen beslissingen is de handeling ‘het geven, wijzigen van ambtelijke voorschriften... etc, handeling nr. 170 PIVOT-rapportage ‘Belastingver(h)effend’ van toepassing: B, 1

10.3.3. Belasting naar vermogen

10.3.3.1. Vermogensbelasting

Vermogensbelasting 1964

508

Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van vermogensbelasting

Periode: 1964–2000

Grondslag: Wet Vermogensbelasting 1964, art. 14.5; gewijzigd bij wijziging van 19-12-1973, Stb. 633 in art. 14.6, 17; vervallen bij wijziging van 19-12-1973, Stb. 633, 14.5.6 bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122, 19; gewijzigd bij wijziging van 19-12-1973, Stb. 633 in art. 18, 19 bij wijziging van 19-12-1973, Stb. 633, 20, 25; vervallen bij wijziging van 27-04-1989, Stb. 122

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

10.3.3.3. Personele belasting

Wet waardering onroerende zaken

1093

Handeling: Het voordragen van leden van de Waarderingskamer

Periode: 1995–

Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 5.2

Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn

V, 10 jaar na afwijzing voordracht

10.3.4. Kostprijsverhogende belastingen

10.3.4.2. Omzetbelasting

Wet op de omzetbelasting 1968

700

Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van de omzetbelasting, de bijzondere verbruiksbelasting op personenauto's, de bijzondere verbruiksbelasting van motorrijwielen bij levering en invoer van goederen en diensten

Periode: 1968–

Grondslag: 1. Wet op de omzetbelasting 1968; art. 1a.3 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713; art. 5a.5 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713; art. 7.4 vanaf wijziging van 21-12-1988, Stb. 616; art. 23 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713; art. 24 vanaf wijziging van 28-12-1977, Stb. 677; art. 27; art. 29; art. 30 vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713; art. 33; art. 33a vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713; art. 37a vanaf wijziging van 24-12-1992, Stb. 713; art. 40 vanaf wijziging van 09-03-t 1995, Stb. 298; art. 41b vanaf wijziging van 21-05-1986, Stb. 276; art. 50.10 gewijzigd bij wijziging van 18-12-1987, Stb. 580 in art. 50.15: vervallen bij wijziging van 24-12-1992, Stb. 709 en geregeld bij afzonderlijke wet, 50a vanaf wijziging van 30-06-1982, Stb. 343; vervallen bij wijziging van 24-12-1992, Stb. 709 en geregeld bij afzonderlijke wet;

2. Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting 1968, art. 12, 17, 18, 24, 24c vanaf wijziging 24-12-1992, Stb. 714;

3. Uitvoeringsbeschikking Omzetbelasting 1968, art. 1a vanaf wijziging 24-12-1992, Stcrt. 252; art. 2 vervallen bij wet van 22-12-1994, Stcrt. 252; art. 2b vanaf wijziging 24-12-1992, Stcrt. 252; art. 6; art. 6a vanaf wijziging 29-12-1978, nr. 078-2400, Stcrt. 253, art. 8 vervallen 01-01-1979, Stcrt. 1978/253, art. 13; art. 13a vanaf 1979; art. 16a vanaf wijziging 24-12-1992, Stcrt. 252, 18, 18a vanaf wijziging 26-07-1979, nr. 079-1543, Stcrt. 145 (bijzondere verbruiksbelasting) 20, 22, 23, 24, 25, 26, 30a vanaf wijziging 04-12-1980, Stcrt. 245, 31, 34b, 36c vanaf wijziging 27-12-1972 B72/28002, Stcrt. 251; art. 36ca vanaf wijziging van 22-12-1995, Stcrt. 250; art. 36cb vanaf wijziging van 22-12-1995, Stcrt. 250;

4. Overgangsbeschikking Omzetbelasting 1968, art. 7;

5. Teruggaafbeschikking Omzetbelasting 1968, art. 7;

6. Wet van 30-06-1982, Stb. 434, tot invoering van een bijzondere Verbruiksbelasting van motorrijwielen en wijziging van de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto’s, art. II;

7. Regeling vrijstellingen belastingen bij invoer, art. art. 2, art 4, art 5, art 7, art 8, art 19, art 20, art 23, art 28, art 31, art 65, art 87, art 91, art 92, art 108, vervallen bij wet van 23-05-1996, Stcrt. 98;

8. Regeling schone en beperkt schone personenauto's, art. 2, art 3;

9. Regeling voorwaarden personenauto’s met een verlaagde uitworp van luchtverontreinigende stoffen, art. 2.3;

10. Regeling van 24-12-1992, Stcrt. 252, art. 10;

11. Verschillende (toelichtende) resoluties en aanschrijvingen

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

10.3.4.3. Belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM)

738

Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van de belasting op personenauto's en motorrijwielen

Periode: 1993–

Grondslag: 1. Wet belasting van personenauto's en motorrijtuigen 1992, art. 6.4, 8, 15, 16, 17, 17 a bij wijziging van 16-12-1993, Stb. 673, 18, 19;

2. Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen, art. 2, 3;

3. Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen, art. 6, 9;

4. Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting in verband met de verruiming van het begrip personenauto, art. I.4, II.3

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

10.3.4.4. Motorrijtuigenbelasting

Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966

792

Handeling: Het verrichten van activiteiten verband houdende met de heffing van motorrijtuigenbelasting

Periode: 1966–1995

Grondslag: 1. Wet motorrijtuigenbelasting 1966, art. 5.4 vanaf wetswijziging 24-12-1993, Stb. 760, 13, 14, 15, 16;

2. Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1966, art. 2, 3, 5, 5a vanaf 1972, 6, 7, 9 vervallen in 1972, 10, 11, 13, 15;

3. Uitvoeringsbeschikking Algemene wet inzake Rijksbelastingen, art. 22;

4. Uitvoeringsbeschikking motorrijtuigenbelasting 1966, art. 2, 5;

5. Uitvoeringsbeschikking vrijstelling van motorrijtuigenbelasting wegens invaliditeit, van 04-03-1983, nr. 083/578, Stcrt. 45, art. I;

6. Wet van 16-12-1993, Stb. 673, tot wijziging van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 i.v.m. verruiming van het begrip personenauto, vervallen bij wijziging van 01-07-1998, Stb. 416; art. VII.5

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994

1104

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. de vaststelling en heffing van de motorrijtuigenbelasting

Periode: 1995–

Grondslag: Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, art. 8, art. 18.5; gewijzigd bij wetswijziging 16-12-1999, Stb. 556 in: 18.4, art. 22.2, art. 22.3 vanaf wetswijziging 18-12-1997, Stb. 732, art. 37b.1 vanaf wetswijziging 12-06-1997, Stb. 245, art. 37b.5 vanaf wetswijziging 12-06-1997, Stb. 245, art. 37c.3 vanaf wetswijziging 12-06-1997, Stb. 245, art. 37d.b vanaf wetswijziging 12-06-1997, Stb. 245, art. 45, art. 71.2; gewijzigd bij wetswijziging 30-03-1995, Stb. 152 in: 71.3;

Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 art. 5.2 gewijzigd bij wijziging van 19-12-1997 in: art. 5.3, art. 5a.6 vanaf wijziging 12-06-1997, Stb. 246, art. 5a.7 vanaf wijziging 12-06-1997, Stb. 246, art. 6.7, art. 6.8, art. 7a.6 vanaf wijziging 06-12-1995, Stb. 589; vervallen bij wijziging van 12-06-1997, Stb. 246, art. 7a.7 vanaf wijziging 06-12-1995, Stb. 589; vervallen bij wijziging van 12-06-1997, Stb. 246, art. 7a.1 vanaf wijziging 12-06-1997, Stb. 246, art. 7c vanaf wijziging 12-06-1997, Stb. 246; ingetrokken bij wijziging van 19-12-2000, Stb. 601, art. 27.5, art. 27.6, art. 28.5;

Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 art. 4.2, art. 4a.2 vanaf wijziging 02-10-1997, Stcrt. 193; gewijzigd bij wijziging van 27-04-2000, Stcrt. 82: art. 4a.3, art. 4a.4 vanaf wijziging 02-10-1997, Stcrt. 193; gewijzigd bij wijziging van 27-04-2000, Stcrt. 82: art. 4a.5;

Wijzigingsregeling Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 art. II.2 en art. II.4

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

Wet belasting zware motorrijtuigen

1106

Handeling: Het verrichten van activiteiten met betrekking tot de vaststelling en heffing van belasting zware motorrijtuigen

Periode: 1995–

Grondslag: Wet belasting zware motorrijtuigen, art. 3.e, art. 7.1, art. 13.1, art. 13.2, art. 14.3;

Uitvoeringsbesluit belasting zware motorrijtuigen art. 7.1.a, art. 7.2, art. 7.3;

Naheffing- en boetebeleid Wet belasting zware motorrijtuigen art. 4.a.b, art. 5.b

Waardering: V, 7 jaar na het belastingjaar

10.3.4.7. Belastingen van rechtsverkeer

883

Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. de heffing van overdrachtsbelasting, assurantiebelasting, kapitaalsbelasting en (tot 1990) beursbelasting

Periode: 1972–

Grondslag: 1. Wet belastingen van rechtsverkeer, art. 19, 25a, 29, 50; vervallen bij wet 21-06-1990, Stb. 334;

2. Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer art. 9a.2c, 9a.4;

3. Uitvoeringsbeschikking Belastingen van rechtsverkeer, art. 2, 3, art. 11.5; vervallen 1990, Stcrt. 123;

4. Overgangsbeschikking Belastingen van rechtsverkeer van 31-08-1971, nr. B71/13008, Stcrt. 169, art. 12.2, 13;

5. Beschikking bijzondere beleggingsinstellingen, art. 3;

6. Regeling vrijstelling overdrachtsbelasting hervestiging landbouwbedrijven, art. 4.4;

7. Regeling vrijstelling overdrachtsbelasting hervestiging glastuinbouwbedrijven, art. 3.4

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

10.3.4.8. Milieubelastingen

893

Handeling: Het verrichten van activiteiten m.b.t. de vaststelling en heffing van de bijzondere verbruiksbelastingen naar een milieugrondslag

Periode: 1992–1994

Grondslag: 1. Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van brandstoffen, geheven naar een milieugrondslag nr. WDB92/190 van 21-08-1992, Stcrt. 164, art. 6.2; b.w. 1993, Stcrt. 40;

2. Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van brandstoffen, geheven naar een milieugrondslag (1993) nr. WM93/16 van 25-02-1993, Stcrt. 40, art. 5.2; vervallen van 23-12-1994, Stcrt. 251

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

Wet belastingen op milieugrondslag

1117

Handeling: Het verrichten van activiteiten met betrekking tot de vaststelling en heffing van:

1. grondwaterbelasting en belasting op leidingwater;

2. afvalstoffenbelasting;

3. brandstoffenbelasting;

4. regulerende energiebelasting

Periode: 1995–

Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag,

1. art. 10a.3; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 735 in: art. 10a.2, art. 10a.5; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 735 in: art. 10a.4, art. 11i.2 bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579, art. 11i.4 bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579;

Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag,

art.2.5, art. 2.8, art. 3.2, art. 3.3, art. 4.1, art. 4.4, art. 10.1;

Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag,

art. 2.2, art. 3.3, art. 4, art. 9;

2. art. 13.3; vervallen bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579, art. 13.5; vervallen bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579, art. 13.6; vervallen bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579, art. 18a.1, art. 18a.2; vervallen bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732, art. 18b.3 bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 569;

Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag,

art. 5; vervallen bij wijziging van 23-12-1999, Stb. 586, art. 6.1, art. 6.3;

Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag,

art. 6, art. 6a, art.9;

3. art. 27.7, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732; gewijzigd bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579 in: art. 27.6, art. 28.1, art. 28.2, art. 28.6; gewijzigd bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 735 in: art. 28.5, art. 37.3;

Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag art. 6a.4; gewijzigd bij wijziging van 19-12-2000, Stb. 606 in: art. 6b.4, art. 7.1, art. 7.3, art. 7b.1;

4. art. 36p.3, bij wijziging van 16-12-1999, Stb. 557;

Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag art. 8c.6 bij wijziging van 22-12-1998, Stb. 730

Waardering: V, 7 jaar na afloop belastingjaar

28. Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen

1080

Handeling: Het, op verzoek van de Minister, adviseren van de Minister omtrent verzoeken tot kwijtschelding van successierecht op grond van dit besluit ter zake van de beoordeling of een voorwerp op grond van de cultuurhistorische of kunsthistorische voorwaarden die zijn opgenomen in art. 15, in aanmerking komt voor de toepassing van art. 67.3, van de Successiewet 1956

Periode: 1997–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, art. 13.1 bij wijziging van 23-02-1998, Stb. 130

Waardering: B, 1

1082

Handeling: Het vaststellen van zijn werkwijze van de Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen

Periode: 1997–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, art. 13.4 vanaf wijziging 23-02-1998, Stb. 130

Waardering: B, 4

29. Adviescommissie fiscale behandeling pensioenen

946

Handeling: Het adviseren van de Minister van Financiën over elementen van pensioenregelingen die weliswaar afwijken van het overigens in of krachtens het wettelijk bepaalde maar niettemin van belang zijn voor een verdergaande flexibilisering van pensioenen, waarbij acht wordt geslagen op het beginsel van budgettaire neutraliteit

Periode: 1999–

Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964, art. 19e

Waardering: B, 1

949

Handeling: Het vaststellen van de werkwijze van de Adviescommissie fiscale behandeling pensioenen

Periode: 1999–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit loonbelasting, art. 10d.4 bij wijziging van 18-05-1999, Stb. 212; gewijzigd bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640 in: art. 10e.4

Waardering: B, 4

37. Commissie invoerings- en uitvoeringsaspecten belastingherziening 2001

941

Handeling: Het adviseren van de Staatsecretaris van Financiën over de verschillende aspecten van de invoering en de uitvoering van de belastingherziening 2001

Periode: 2000–

Grondslag: Instellingsregeling commissie invoerings- en uitvoeringsaspecten belastingherziening 2001, art. 2

Waardering: B, 1/2

38. Minister van Binnenlandse Zaken

Raad voor de waardering van onroerende zaken

21

Handeling: Het vragen van adviezen aan de Stuurgroep Onroerend-goedbelastingen omtrent aangelegenheden welke verband houden met de heffing van onroerend-goedbelastingen

Periode: 1985–1991

Grondslag: Beschikking nr. 585-25890, instelling Stuurgroep Onroerend-goedbelastingen, art. 1

Waardering: B, 1

42

Handeling: Het doen van voordrachten tot het benoemen van adviserende leden van de Raad voor de waardering van onroerende zaken

Periode: 1991–1994

Grondslag: Besluit van 07-11-1991, Stb. 565, art. 4; ingetrokken bij besluit van 23-12-1994, Stb. 965

Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn

V, 10 jaar na afwijzing voordracht

Wet inkomstenbelasting 1964

998

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de zgn. willekeurige afschrijving wegens investeringsaftrek, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting 1964

Periode: 1994–2000

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 1964,

– art. 10.3b, bij wijziging van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611;

– art. 10.4b, bij wijziging van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611;

– art. 10.8b, bij wijziging van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611; gewijzigd bij wijziging van 04-10-1995, Stb. 494 in: art. 10.9b; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 654 in: 10.10b; gewijzigd bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579 in: art. 10.11b

Waardering: B, 1

1027

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de zgn. willekeurige afschrijving en investeringsaftrek, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.34.1, art. 3.34.3, art. 3.36.2, art. 3.37.1, art.3.52.1a

Waardering: B, 1

1044

Handeling: Het instellen van beroep in cassatie tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven ter zake van schending of verkeerde toepassing van art. 3.37.1 Wet Inkomstenbelasting 2001 m.b.t. het begrip ‘bedrijfsmiddelen’

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.37.3

Waardering: V, 20 jaar na uitspraak

Ondernemingsbelasting

411

Handeling: Het, gezamenlijk met de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën, voor elk geval afzonderlijk vaststellen welk gedeelte van de aanslagen in de ondernemingsbelasting van ondernemingen met bedrijfsinrichtingen die zich over meer dan één gemeente uitstrekken t.b.v. van de door de inspecteur aangewezen gemeente toekomt aan de andere gemeente

Periode: 1945–1950

Grondslag: Besluit op de Ondernemingsbelasting 1942, art. 30

Waardering: B, 6

414

Handeling: Het samen met de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën opstellen, wijzigen en intrekken van voorschriften m.b.t. de uitkering aan de gemeenten van hetgeen haar ingevolge dit besluit toekomt

Periode: 1945–1950

Grondslag: Besluit op de Ondernemingsbelasting 1942, art. 32

Waardering: B, 6

415

Handeling: Het samen met de Secretaris-Generaal van het Departement van Financiën opstellen, wijzigen en intrekken van voorschriften welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het Besluit op de Ondernemingsbelasting 1942 (krachtens uitbreiding van het artikel in 1944, VB 45, zijn de departementen ook bevoegd in de voorschriften verplichtingen op te leggen aan andere personen dan de belastingplichtige)

Periode: 1945–1950

Grondslag: Besluit op de Ondernemingsbelasting 1942, art. 33

Waardering: B, 6

425

Handeling: Het voorbereiden van een Koninklijk Besluit houdende goedkeuring van de verordening houdende de vaststelling door de gemeente Eindhoven van het vermenigvuldigingscijfer voor de ondernemingsbelasting over 1945

Periode: 1947

Grondslag: Wet van 27-06-1947, Stb. H 209, houdende afwijking van artikel 19 van het Besluit op de Ondernemingsbelasting 1942 t.b.v. de gemeente Eindhoven, art. 1

Waardering: B, 6

Personele belasting

583

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten houdende vaststelling van gemeentelijke verordeningen m.b.t. de heffing van personele belasting

Periode: 1945–1950

Grondslag: Wet op de Personeele Belasting 1896, art. 78

Waardering: B, 1/6

585

Handeling: Het samen met de Minister van Financiën, Gedeputeerde Staten gehoord, voor één of meerdere jaren indelen in een andere klasse of klassen ter bevordering van de gelijkmatigheid van de klasse-indeling van gemeenten ter heffing van de personele belasting

Periode: 1950–1979

Grondslag: Wet op de personele belasting 1950, art. 5.4

Waardering: B, 5

Wet waardering onroerende zaken

1095

Handeling: Het voordragen voor benoeming, schorsing of ontslag van adviserende leden van de Waarderingskamer

Periode: 1995–

Grondslag: Wet waardering onroerende zaken art. 6.1 en art. 6.2

Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn

V, 10 jaar na afwijzing voordracht

39. Minister van Buitenlandse Zaken

1030

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de vrijstelling van sociaal-ethische beleggingen, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 5.15.3, art. 5.15.6

Waardering: B, 1

40. Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

Zie ook de PIVOT-rapportage betreffende het beleidsterrein Natuur- en Landschapsbeheer en de daaruit voortvloeiende selectielijsten.

Wet inkomstenbelasting 1964

996

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën m.b.t. het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de zgn. willekeurige afschrijving van groenprojecten, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting 1964

Periode: 1994–2000

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 1964, art. 8.1j bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732; gewijzigd bij wijziging van 28-10-1999, Stb. 461 in: 8.1k, art. 26.3, bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497, art. 68b.3, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731

Waardering: B, 1

1016

Handeling: Het overleggen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer betreffende het aanwijzen van investeringen, welke in het belang zijn voor de bescherming van het Nederlandse milieu, als zijnde milieu-investeringen (behorend tot categorie I respectievelijk categorie II)

Periode: 2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, art. 11.1.c, bij wijziging van 16-12-1999, Stb. 557 jo 579

Waardering: B, 1

1021

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen waarin de in Nederland gelegen projecten of categorieën van projecten worden aangewezen die in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Periode: 1994–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497, art. 26.2; bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732 gewijzigd in: art. 26.2a, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731, art. 68b.3

Waardering: B, 1

NB: Het ontwerp van de ministeriële regeling wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld, toegezonden aan de Staten-Generaal

1023

Handeling: Het overleggen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer betreffende het schriftelijk verklaren dat in Nederland gelegen projecten in het belang zijn voor de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Periode: 1994–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497, art. 26.2; bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732 gewijzigd in: art. 26.2a, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731, art. 68b.3

Waardering: V, 10 jaar

1024

Handeling: Het overleggen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer betreffende het schriftelijk verklaren dat in ontwikkelingslanden en daarmee gelijk te stellen gebieden gelegen projecten in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Periode: 1994–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732, art. 26.2b

Waardering: V, 10 jaar

Wet inkomstenbelasting 2001

1025

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën m.b.t. het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de zgn. willekeurige afschrijving en investeringsaftrek, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.13.1, art. 5.14.6

Waardering: B, 1

1050

Handeling: Het overleggen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer omtrent het aanwijzen van investeringen welke in het belang zijn van de bescherming van de het Nederlandse milieu als zijnde milieu-investeringen (behorend tot categorie I respectievelijk categorie II)

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.42a.2

Waardering: B, 1

1063

Handeling: Het overleggen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin regels worden gegeven inzake de aanwijzing van en verklaring voor in Nederland gelegen projecten of categorieën van projecten welke in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 5.14.3a

Waardering: B, 1

1066

Handeling: Het overleggen met de Minister Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer omtrent het bij verklaring aanwijzen van op de Nederlandse Antillen, Aruba dan wel in ontwikkelingslanden en daarmee gelijk te stellen gebieden gelegen projecten of categorieën van projecten welke in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001, art. 5.14.3b, art. 10.10.3

Waardering: V, 10 jaar

Wet belastingen van rechtsverkeer

1107

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën m.b.t. het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen (mede) op grond van de wet belastingen van rechtsverkeer

Periode: 1995–

Grondslag: Wet belastingen van rechtsverkeer,

– art. 15.1t bij wijziging van 15-12-1995, Stb. 634;

– art. 15.1w bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 735

Waardering: B, 1

41. Landbouwvoorlichtingsdienst

457

Handeling: Het afwijzen en toewijzen op verzoeken goed te keuren dat het saldo dat bij liquidatie van coöperatieve verenigingen bestaat in overleg met de landbouwvoorlichtingsdienst wordt aangewend voor de paardenfokkerij na goedkeuring van de Minister van Financiën i.v.m. vrijstelling van vennootschaps-, ondernemings- en vermogensbelasting

Periode: 1948–1969

Grondslag: Vrijstellingsbeschikking belasting lichamen, bij wijziging van 03-05-1948, nr. 159, Stcrt. 159, art. 1.7C

Waardering: V, 10 jaar na belastingjaar

42. Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

968

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling (mede) op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 14.5

Waardering: B, 1

976

Handeling: Het, na overleg met de Minister van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van hoofdstuk V en art. 40 van deze wet, alsmede m.b.t. tot het verschaffen van inlichtingen aan door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen t.b.v. van het verkrijgen van inzicht in de werking van vermindering onderwijs aan te wijzen instanties

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 15

Waardering: B, 1

978

Handeling: Het aanwijzen van instanties m.b.t. tot het verschaffen van inlichtingen t.b.v. van het verkrijgen van inzicht in de werking van vermindering onderwijs van deze wet

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 15

Waardering: V, 10 jaar

991

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister van Economische Zaken, zenden van een verslag, voor 01-01-2000, aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van artikel 14.1 onderdeel d in de praktijk

Periode: 1997–2000

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 52.3

Waardering: B, 1/3

Successiewet

1078

Handeling: Het overleggen met de Minister van Financiën t.b.v. van het aanwijzen van een museum of een steunstichting van dat museum t.a.v. het verkrijgen van de vrijstelling van het recht van successie of schenking

Periode: 1997–

Grondslag: Successiewet 1956, art. 32.1 11, art. 33.1 13; bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 654

Waardering: B, 1

1081

Handeling: Het voordragen van te benoemen leden van de adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit

NB: Op gezamenlijke voordracht wordt de voorzitter benoemd, één gewoon lid wordt benoemd op voordracht van onze Minister en één gewoon lid wordt benoemd op voordracht van de Minister van OCenW

Periode: 1997–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956, art. 13.3 bij wijziging van 23-02-1998, Stb. 130

Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn

V, 10 jaar na afwijzing voordracht

43. Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen

Vermogensheffing ineens

552

Handeling: Het, samen met de Minister van Financiën, afwijzen of toewijzen van verzoeken om voorwerpen niet tot het vermogen te rekenen voor de vermogensheffing ineens

Periode: 1947

Grondslag: Wet vermogensheffing ineens, art. 8.1

Waardering: B, 6

1127

Handeling: Het beoordelen of voorwerpen van kunstwaarde of wetenschappelijke waarde zijn en geschikt zijn om in bruikleen te geven aan musea

Periode: 1947

Grondslag: Wet vermogensheffing ineens, art. 8.1

Waardering: B, 6

1128

Handeling: Het stellen van regels bij het in bruikleen geven aan musea van voorwerpen die van kunstwaarde of wetenschappelijke waarde zijn

Periode: 1947

Grondslag: Wet vermogensheffing ineens, art. 8.1

Waardering: B, 6

NB: Indien belastingplichtige aannemelijk heeft kunnen maken dat hij de voorwerpen reeds op 09-05-1940 in bezit had

Natuurschoonwet 1928

601

Handeling: Het samen met de Minister van Financiën afwijzen en toewijzen van verzoeken om onroerend goed aan te merken als een landgoed

Periode: 1947–1965

Grondslag: Natuurschoonwet 1928, vanaf 1947, Stb. H 23: art. 2, 3, 7, 8 vanaf 1956, Stb. 362

Waardering: B, 1

1129

Handeling: Het stellen van voorwaarden die van belang zijn voor het behoud van het landgoed

Periode: 1947–1965

Grondslag: Natuurschoonwet 1928, vanaf 1947, Stb. H 23: art. 2, 3, 7, 8 vanaf 1956, Stb. 362

Waardering: B, 1

1130

Handeling: Het al dan niet op verzoek verlengen, wijzigen en controleren van de naleving van voorwaarden voor de toewijzing van onroerend goed als landgoed

Periode: 1947–1965

Grondslag: Natuurschoonwet 1928, vanaf 1947, Stb. H 23: art. 2, 3, 7, 8 vanaf 1956, Stb. 362

Waardering: B, 1

1131

Handeling: Het goedkeuren van regels m.b.t. de openstelling voor publiek van als landgoed aan te merken onroerend goed

Periode: 1947–1965

Grondslag: Natuurschoonwet 1928, vanaf 1947, Stb. H 23: art. 2, 3, 7, 8 vanaf 1956, Stb. 362

Waardering: B, 1

608

Handeling: Het, na ingezonden mededelingen van eigenaren van landgoederen, te kennen geven dat voorgenomen vellingen van bossen of houtopstanden wel/niet in strijd zijn met het belang van het natuurschoon of in strijd zijn met gestelde voorwaarden die verband houden met het behoud van natuurschoon

Periode: 1947–1965

Grondslag: Natuurschoonwet 1928, art. 3 onder d

Waardering: V, 10 jaar

44. Minister van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming/Kultuurbehoud

600

Handeling: Het, samen met de Minister van Financiën, afwijzen en toewijzen van verzoeken om onroerend goed aan te merken als een landgoed, waarvan het voortbestaan belangrijk wordt geacht voor het behoud van het natuurschoon

Periode: 1945–1947

Grondslag: Natuurschoonwet 1928, vanaf 1943, VB 57: art. 2, 3, 7; vervallen 1947, Stb. 23 en ingetrokken 1951, Stb. 25

Waardering: B, 1

1126

Handeling: Het al dan niet op verzoek verlengen of intrekken van de toewijzing van verzoeken om onroerend goed aan te merken als een landgoed, waarvan het voortbestaan belangrijk wordt geacht voor het behoud van het natuurschoon

Periode: 1945–1947

Grondslag: Natuurschoonwet 1928, vanaf 1943, VB 57: art. 2, 3, 7; vervallen 1947, Stb. 23 en ingetrokken 1951, Stb. 25

Waardering: B, 1

607

Handeling: Het aan bezitters van landgoederen, na ingezonden mededelingen, te kennen geven dat voorgenomen vellingen van bossen of houtopstanden wel/niet in strijd zijn met het belang van het natuurschoon of in strijd zijn met gestelde voorwaarden die verband houden met het behoud van natuurschoon

Periode: 1945–1947

Grondslag: Natuurschoonwet 1928, art. 3 vanaf 1943, VB 57 en b.w. 1947, Stb. H 23 ingetrokken 1951, Stb. 25

Waardering: V, 10 jaar

45. Minister van Ontwikkelingssamenwerking

Wet inkomstenbelasting 2001

1031

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de vrijstelling van sociaal-ethische beleggingen, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001, art. 5.15.3, art. 5.15.6

Waardering: B, 1

1066

Handeling: Het overleggen met de Minister Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer omtrent het bij verklaring aanwijzen van op de Nederlandse Antillen, Aruba dan wel in ontwikkelingslanden en daarmee gelijk te stellen gebieden gelegen projecten of categorieën van projecten welke in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001, art. 5.14.3b, art. 10.10.3

Waardering: V, 10 jaar

46. Minister van Sociale Zaken/ en Werkgelegenheid/ en Volksgezondheid

Loonbelasting

82

Handeling: Het samen met de Minister van Financiën afwijzen of toewijzen, onder voorwaarden en met aanwijzingen, op verzoeken om aangewezen te worden als pensioenregeling i.v.m. de heffing van loonbelasting

Periode: 1953–

Grondslag: Besluiten van de Commissie coördinatie sociale verzekering en loonbelasting

Waardering: V, 10 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking

95

Handeling: Het aanwijzen, onder voorwaarden en aanwijzingen, van regelingen als premiespaarregelingen of winstdelingsspaarregeling indien deze regelingen slechts op ondergeschikte punten afwijken van de bepalingen in dit AMVB

Periode: 1961–1964

Grondslag: Besluit premiespaarregeling en winstdelingsspaarregeling, art. 30

Waardering: V, 10 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking

96

Handeling: Het geven, wijzigen en intrekken van nadere regels in afwijking met dit besluit ten aanzien van aan een spaarregeling deelnemende werknemers, die overgaan in de dienst van een andere werkgever, en aldaar eveneens aan een spaarregeling deelnemen

Periode: 1961–1964

Grondslag: Besluit premiespaarregelingen en winstdelingsspaarregelingen, art. 31

Waardering: B, 1

98

Handeling: Het uitsluiten van regelingen als premiespaarregeling of winstdelingsspaarregeling indien de regeling niet wordt nageleefd of controle onvoldoende mogelijk is

Periode: 1961–1964

Grondslag: Besluit premiespaarregeling en winstdelingsspaarregelingen, art. 34

Waardering: V, 10 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking

100

Handeling: Het, als overgangsmaatregel, aanwijzen van regelingen als (winstdelings-) spaarregeling voor de periode van 5 jaar na inwerkingtreding van dit Besluit onder voorwaarde de voorwaarden aan te passen aan dit Besluit

Periode: 1961–1964

Grondslag: Besluit premiespaarregeling en winstdelingsspaarregelingen, art. 36

Waardering: V, 10 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking

106

Handeling: Het overleggen, mede-voorbereiden, wijzigen en intrekken van nadere regels/ministeriële regelingen, gesteld door de Minister van Financiën:

1. betreffende het aanwijzen als inhoudingsplichtigen van andere personen dan de aangewezen of ontheven van de verplichting als inhoudingsplichtigen genoemd in art. 6 en 7, in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, m.b.t.:

– degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen een beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander;

– degene, die een thuiswerker als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat;

– degene, die als musicus of anderszins als artiest optreedt (vervallen bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216), dan wel als beroep een tak van sport beoefent;

2. naar welke wordt beoordeeld of de in het art. 3.1 bedoelde arbeid wordt verricht in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep;

3. m.b.t. betaling van belasting door aannemers, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn, op door onderaannemers geopende g-rekeningen;

4. m.b.t. het niet beschouwen als dienstbetrekking van de arbeidsverhouding van artiesten indien A) door beide ministers verklaard wordt dat artiesten werkzaamheden verrichten in de uitoefening van een bedrijf of zelfstandige uitoefening van een beroep B) de artiest is overeengekomen met een natuurlijke persoon t.b.v. diens persoonlijke aangelegenheden arbeid te verrichten;

5. betreffende het aanwijzen, in overeenstemming met de Minister van Financiën, van gevallen of groepen van gevallen waarin de dienstbetrekking niet wordt beschouwd als arbeidsverhouding van uitzendkrachten;

6. betreffende het aanwijzen, in overeenstemming met de Minister van Financiën, van gevallen of groepen van gevallen waarin de dienstbetrekking niet wordt beschouwd als arbeidsverhouding van degene die persoonlijke arbeid verricht op doorgaans ten minste 2 dagen p.w. tegen een bruto-inkomen dat een bepaald deel van het minimum-loon over een week bedraagt dan wel van degene, jonger dan 23 jaar waarvan het brutoloon, naar leeftijd vastgesteld, een bepaald deel van het minimum loon voor die leeftijdsgroep bedraagt;

7. m.b.t. het niet beschouwen als dienstbetrekking van de arbeidsverhouding van thuiswerkers en hulpen en personen die ten minste 2 dagen per week tegen een bepaald brutoloon dat een bepaald deel van het minimum loon bedraagt, ook indien men jonger is dan 23 jaar, voor hen die a) arbeid verrichten in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, b) het verrichten van de arbeid rechtstreeks overeengekomen zijn met een natuurlijk persoon t.b.v. diens persoonlijke aangelegenheden c) arbeid van overwegend geestelijke aard verrichten, d) werkzaam zijn in een arbeidsverhouding die in overwegende mate beheerst wordt door een familieverhouding

Periode: 1965–1993

Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964,

1. art. 8.2;

2. art. 3.3 bij wijziging van 20-07-1967, Stb. 396 art. XXII;

3. art. 32b.6 bij wijz. van 04-06-1981, Stb. 370; gewijzigd bij wijz. van 21-05-1986, Stb. 276 in: art. 32c.6; vervallen bij wijz. van 30-05-1990, Stb. 222;

Uitvoeringsbesluit op de loonbelasting 1965;

4. art. 2.3 bij wijziging van 14-12-1973, Stb. 629; vervallen bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 603;

5. art. 2a.2 bij wijziging van 14-12-1973, Stb. 629; vervallen bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 603;

6. art. 2c.4 bij wijziging van 14-12-1973, Stb. 629; vervallen bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 603;

7. art. 2e bij wijziging van 14-12-1973 Stb. 629; vervallen bij wijziging van 28-12-1989, Stb. 603

Waardering: B, 1

132

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën, afwijzen of toewijzen van verzoeken om te verklaren dat de arbeidsverhouding van artiesten niet als dienstbetrekking wordt beschouwd indien:

a. de artiest zijn werkzaamheden verricht in de uitoefening van een bedrijf of zelfstandige uitoefening van een beroep of

b. de artiest het optreden rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijk persoon t.b.v. diens persoonlijke aangelegenheden. (fictieve dienstbetrekking artiest)

Periode: 1967–1993

Grondslag: Uitvoeringsbesluit loonbelasting van 17-05-1965, Stb. 202, art. 2.2; bij wijziging van 27-06-1967, Stb. 346: art. 2.3; bij wijziging van 14-12-1973, Stb. 629: art. 2.2; vervallen bij wijziging van 25-01-1993, Stb. 70

Waardering: V, 10 jaar na vervallen/intrekken van de verklaring

134

Handeling: Het behandelen van verzoeken om het wel/niet afgeven, i.s.m. de Minister van Financiën, van inhoudingsplichtigenverklaringen voor door artiesten genoten loon

Periode: 1965–1989

Grondslag: Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1965, art. 2.2.; gewijzigd in Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1972 in: art. 5.2; vervallen bij wijziging van 14-11-1989, Stcrt. 223

Waardering: V, 10 jaar na intrekking/verloop van de verklaring

NB: Vanaf de inwerkingtreding van Uitvoeringsregeling Loonbelasting 1990 is deze taak overgenomen door de Belastingdienst. Zie hiervoor handeling 104

948

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Financiën inzake het benoemen van de voorzitter en andere leden van de Adviescommissie fiscale behandeling pensioenen

Periode: 1999–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit loonbelasting art. 10d.3 bij wijziging van 18-05-1999, Stb. 212; gewijzigd bij wijziging van 20-12-2000, Stb. 640 in: art. 10e.3

Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn

V, 10 jaar na afwijzing voordracht

145

Handeling: Het, i.s.m. de Minister Financiën, onder voorwaarden aanwijzen van regelingen als premiespaarregeling of winstdelingsspaarregeling die op slechts ondergeschikte punten afwijken van bepalingen in dit besluit

Periode: 1965–

Grondslag: Besluit premiespaarregelingen en winstdelingsspaarregelingen 1965, van 24-06-1965, Stb. 632; bij wijziging van 21-12-1972, Stb. 719 genaamd: Besluit bedrijfsspaarregelingen, art. 30

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de verklaring

147

Handeling: Het, i.s.m. de Minister van Financiën, en in afwijking met dit besluit voorbereiden, wijzigen en intrekken van regels t.a.v. aan een spaarregeling deelnemende werknemers die overgaan in de dienst van een andere werkgever en aldaar eveneens aan een spaarregeling deelnemen

Periode: 1965–

Grondslag: Besluit premiespaarregelingen en winstdelingsspaarregelingen 1965; bij wijziging van 21-12-1972, Stb. 719 genaamd: Besluit bedrijfsspaarregelingen, art. 31

Waardering: B, 1

149

Handeling: Het uitsluiten, in samenwerking met de Minister van Financiën, van regelingen als premiespaarregeling of winstdelingsspaarregeling en (vanaf 1972) spaarloonregeling indien:

a. de regeling bij herhaling niet wordt nageleefd en

b. indien de administratie die bij de regeling gehouden wordt geen voldoende mogelijkheid tot controle op de naleving inhoudt

Periode: 1965–

Grondslag: Besluit premiespaarregelingen en winstdelingsspaarregelingen 1965, art. 34; bij wijziging van 21-12-1972, Stb. 719: Besluit bedrijfsspaarregelingen art. 40

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de uitsluiting

151

Handeling: Het, in samenwerking met de Minister van Financiën, voor een periode van 5 jaar, aanwijzen van op 01-01-1962 bestaande regelingen als premiespaarregeling of winstdelingsspaarregeling mits deze naar hun oordeel afwijkingen van de bepalingen van dit besluit hebben die door hen kunnen worden aanvaard

Periode: 1965–

Grondslag: Besluit premiespaarregelingen en winstdelingsspaarregelingen 1965, art. 37; bij wijziging van 21-12-1972, Stb. 719: Besluit Bedrijfsspaarregelingen art. 43

Waardering: V, 7 jaar na beëindiging aanwijzing

942

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën met betrekking tot het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende het aanwijzen als inhoudingsplichtige, (mede) op grond van de Wet op de loonbelasting 1964

Periode: 1994–

Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964,

– art. 8.2;

– art. 31.2 bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 655;

– art. 31.3 bij wijziging van 13-12-1996, Stb. 655;

– art. 8a.2 bij wijziging van 11-05-2000, Stb. 216; gewijzigd bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 570

Waardering: B, 1

945

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Financiën betreffende het aanwijzen, onder te stellen voorwaarden die kunnen afwijken van de in de wet genoemde criteria, van regelingen of groepen van regelingen als pensioenregelingen dan wel regelingen voor vervroegde uittreding waarvan de uitkering/premie niet tot het loon gerekend worden

Periode: 1995–

Grondslag: Wet op de loonbelasting 1964 bij wijziging van 15-12-1994, Stb. 929: art. 11.5; gewijzigd bij wijziging van 29-04-1999, Stb. 211 in: art. 19d;

Besluiten van de Commissie coördinatie sociale verzekering en loonbelasting (gezamenlijk met de Minister van Sociale Zaken)

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de aanwijzing

955

Handeling: Het overleggen met de Minister van Financiën met betrekking tot het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling (mede) op grond van de Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995

Periode: 1995–

Grondslag: Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 art. 2.4, art. 2.5, art. 3.1, art. 3.2, art. 3.3, art. 5

Waardering: B, 1

966

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling (mede) op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 6.2, art. 6.3, art. 12, art. 17.4, art. 18.1, art. 18.2, art. 20, art. 26a.7

Waardering: B, 1

973

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin regels worden gesteld m.b.t. de strijdigheid van de afgifte van een verklaring langdurig werkloze en het doel en strekking van deze wet

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 10.3

Waardering: B, 1

974

Handeling: Het, na overleg met de Minister van Financiën, opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van de vermindering van langdurig werklozen alsmede m.b.t. tot het verschaffen van inlichtingen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die hij nodig heeft voor het verkrijgen van inzicht in de werking van afdrachtvermindering lage lonen en de afdrachtvermindering langdurig werklozen van deze wet

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 13

Waardering: B, 1

977

Handeling: Het overleggen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen betreffende het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van hoofdstuk V en art. 40 van deze wet, alsmede m.b.t. tot het verschaffen van inlichtingen aan door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen t.b.v. van het verkrijgen van inzicht in de werking van vermindering onderwijs aan te wijzen instanties

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 15

Waardering: B, 1

988

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën, opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin regels worden gesteld omtrent de vaststelling van de hoogte van het gemiddelde bedrag van de werkgeverslasten

Periode: 1997–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen, art. 30a.2

Waardering: B, 1

995

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Financiën betreffende een verslag aan de Staten-Generaal (toe te zenden in 2004) over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van de arbo-afdrachtvermindering alsmede van de willekeurige afschrijving arbo-bedrijfsmiddelen in de Wet inkomstenbelasting 2001 vergezeld van een oordeel over de afschaffing dan wel voortzetting van de regelingen

Periode: 2001–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 52.4

Waardering: B, 1/3

Wet inkomstenbelasting 1964

1000

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de zgn. willekeurige afschrijving wegens investeringsaftrek, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting 1964

Periode: 1994–2000

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 1964,

– art. 10.4d, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731;

– art. 10.10d, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731; gewijzigd bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579 in: art. 10.11d

Waardering: B, 1

1004

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën, aanwijzen van bedrijfsmiddelen die in het belang zijn van de arbeidsomstandigheden waarvoor willekeurige afschrijving van aanschaffings- en voortbrengingskosten via aftrek in de inkomstenbelasting is toegestaan

Periode: 1998–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964 bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731, art. 10.3.d

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de aanwijzing

1010

Handeling: Het beschikken op een verzoek om afgifte van een verklaring waarin bedrijfsmiddelen worden aangewezen als zijnde bedrijfsmiddelen in het belang van de arbeidsomstandigheden

Periode: 1997–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731, art. 10.9

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking

1012

Handeling: Het instellen van beroep in cassatie tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, ter zake van schending of verkeerde toepassing van art. 10.9 Wet op de Inkomstenbelasting 1964 m.b.t. het begrip ‘bedrijfsmiddelen’

Periode: 1997–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964 bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 654, art. 10.11; gewijzigd bij wetswijziging van 22-12-1999, Stb. 579 in: art. 10.12

Waardering: V, 20 jaar na uitspraak

NB: De Minister van Sociale Zaken en Werkgelgenheid heeft bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731 de gelegenheid gekregen om beroep in cassatie in te stellen

267

Handeling: Het in overeenstemming (vanaf 1989: bij ministeriële regeling) met de Ministers van Financiën en Economische Zaken verhogen of verlagen of (vanaf 1980) op nihil stellen of (vanaf 1989) afwijken van de percentages, op grond van conjuncturele overwegingen (1978–1980), van het (aangewezen (vanaf 1985)) gedeelte van het investeringsbedrag dat wordt aangemerkt als investeringsbijdrage voor de verwerving of verbetering van in de wet genoemde bedrijfsmiddelen en voortbrengingskosten, vanaf 1980: in het algemeen of voor bepaalde groepen van bedrijfsmiddelen

Periode: 1978–1989

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 29-06-1978, Stb. 368, art. 61a.3; vervallen 28-12-1989, Stb. 601

Waardering: B, 1

275

Handeling: Het, samen met de Ministers van Financiën en Economische Zaken, voorbereiden, wijzigen en intrekken van een algemene maatregel van bestuur houdende aanwijzing van gemeenten, samen met de Ministers van Economische Zaken en Sociale Zaken, waarvoor m.b.t. investeringen in gebouwen, installaties, luchtvaartuigen, zeeschepen en overige bedrijfsmiddelen het percentage van het investeringsbedrag dat in aanmerking genomen wordt voor de investeringsbijdrage, alsmede waarvoor het percentage dat op grond van conjuncturele overwegingen daarvoor is vastgesteld, wordt verhoogd

Periode: 1978–1984

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 29-06-1978 (WIR), art. 61d.1; vervallen bij wijziging van 05-07-1984, Stb. 366

Waardering: B, 1

290

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling, in overeenstemming met de Ministers van Financiën en van Economische Zaken, houdende vaststelling van het gezamenlijk maximum van de percentages dat m.b.t. investeringen in gebouwen en installaties op grond van de artikelen 61a, 61d, 61e, 61ea (vanaf 1980) en 61eb (vanaf 1980) voor de berekening van de investeringsbijdrage geldt

Periode: 1978–1987

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 29-06-1978, Stb. 368 (WIR), art. 61f.1; vervallen bij wijziging van 23-12-1987, Stb. 624

Waardering: B, 1

1029

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de zgn. willekeurige afschrijving en investeringsaftrek, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001, art. 3.36.2, art. 3.37.1, art. 3.52.1a, art. 3.156.5

Waardering: B, 1

1038

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën, aanwijzen van bedrijfsmiddelen als zijnde Arbo-bedrijfsmiddelen

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001, art. 3.32.2

Waardering: B, 1

1044

Handeling: Het instellen van beroep in cassatie tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven ter zake van schending of verkeerde toepassing van art. 3.37.1 Wet Inkomstenbelasting 2001 m.b.t. het begrip ‘bedrijfsmiddelen’

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001, art. 3.37.3

Waardering: V, 10 jaar na arrest

B, 1 indien het arrest leidt tot wijziging van het beleid of wet- en regelgeving

Wet op de omzetbelasting 1968

713

Handeling: Het mede-opstellen, wijzigen en intrekken van regels, met de Minister van Financiën (eerstverantwoordelijk), betreffende de betaling van omzetbelasting in gevallen waarin de hoofdelijk aansprakelijke aannemer schriftelijk met een onderaannemer is overeengekomen dat deze de belasting, en andere betalingen, via een speciale rekening (G-rekening) zal voldoen

Periode: 1981–1990

Grondslag: Wet op de omzetbelasting 1968, vanaf wijziging van 04-06-1981, Stb. 370, art. 41b.6; gewijzigd bij wijziging van 21-05-1986, Stb. 276 in: art. 41d.6; b.w. 1990, Stb. 222

Waardering: B, 1

47. Uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid

142

Handeling: Het adviseren aan de Minister van Financiën om aan inhoudingsplichtigen, die de loonberekening mechanisch of elektronisch verrichten, wel/niet toestaan (bij wijziging van 29-12-1978, Stcrt. 253: onder voorwaarden) dat de loonboekhouding op een andere plaats wordt bewaard

Periode: 1972–

Grondslag: Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1972, art. 39.8;

Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 25.8;

Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, art. 7.c

Waardering: B, 1

951

Handeling: Het overeenstemmen met de inspecteur m.b.t. het bepalen dat identificatiegegevens van de werknemer op een andere plaats dan de loonboekhouding worden bewaard

Periode: 1994–

Grondslag: Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 23a.3 bij wijziging van 24-05- 1994, Stcrt. 97;

Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, art. 66.3

Waardering: V, 7 jaar

952

Handeling: Het overeenstemmen met de inspecteur m.b.t. het goedkeuren dat de inhoudingsplichtige de op de loonstaat te vermelden gegevens op een andere, dan in de regelgeving bedoelde, wijze administreert

Periode: 1990–

Grondslag: Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 25.3;

Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, art. 67.3

Waardering: V, 7 jaar

953

Handeling: Het overeenstemmen met de inspecteur m.b.t. aanwijzen van een andere plaats dan de in de regelgeving genoemde plaatsen waar loonboekhouding gehouden dient te worden

Periode: 1990–

Grondslag: Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, art. 25.7;

Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, art. 67.7

Waardering: V, 7 jaar

48. Arbeidvoorzieningsorganisatie

972

Handeling: Het opstellen, wijzigen, intrekken en kosteloos, op verzoek, afgeven van een verklaring langdurige werkloze aan de inhoudingsplichtige

Periode: 2001–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen, art. 9

Waardering: V, 7 jaar na vervallen/intrekken van de verklaring

49. Minister van Verkeer en Waterstaat

Raad voor de waardering van onroerende zaken

43

Handeling: Het doen van voordrachten tot het benoemen van adviserende leden van de Raad voor de waardering van onroerende zaken

Periode: 1991–1994

Grondslag: Besluit van 07-11-1991, Stb. 565, art. 4; ingetrokken bij besluit van 23-12-1994, Stb. 965

Waardering: V, 10 jaar na einde zittingstermijn

V, 10 jaar na afwijzing voordracht

Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart

954

Handeling: Het overleggen met de Minister van Financiën met betrekking tot het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling (mede) op grond van de Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995

Periode: 1995

Grondslag: Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 art. 2.4, art. 2.5, art. 3.1, art. 3.2, art. 3.3, art. 5

Waardering: B, 1

957

Handeling: Het controleren en terugzenden van de opgaaf vermindering loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen m.b.t. zeevaarenden ten aanzien van wie in het kalenderjaar een belastingvermindering is toegepast

Periode: 1995

Grondslag: Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 art. 3.4

Waardering: V, 15 jaar na belastingjaar

NB: Indien naar oordeel van de Minister van Verkeer en Waterstaat de inhoudingsplichtige de vermindering ten onrechte heeft toegepast, wordt hiervan mededeling gedaan aan de inspecteur en doet hiervan een afschrift toekomen aan de inhoudingsplichtige

Uitvoeringsregeling belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart

958

Handeling: Het sturen van afschriften van de opgaaf vermindering loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen voor de zeevaart aan de bevoegde inspecteur

Periode: 1995

Grondslag: Uitvoeringsregeling belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 art. 2

Waardering: V, 15 jaar na belastingjaar

Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

969

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling (mede) op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 17.4, art. 18.1, art. 18.2, art. 20

Waardering: B, 1

980

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin regels worden gesteld m.b.t. het door de inhoudingsplichtige doen van opgaaf aan die minister, na afloop van het kalenderjaar, van de zeevarenden m.b.t. tot wie hij in het kalenderjaar een vermindering heeft toegepast, alsmede van het schip of de schepen waarop de zeevarende werkzaam is geweest onder vermelding van de periode waarin dit plaatsvond

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 18.3

Waardering: B, 1

981

Handeling: Het controleren en terugzenden van de opgaaf vermindering loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen m.b.t. zeevaarenden ten aanzien van wie in het kalenderjaar een belastingvermindering is toegepast

Periode: 1996–

Grondslag: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, art. 18.4

Waardering: V, 15 jaar na belastingjaar

NB: Indien naar oordeel van de Minister van Verkeer en Waterstaat de inhoudingsplichtige de vermindering ten onrechte heeft toegepast, wordt hiervan mededeling gedaan aan de inspecteur en doet hiervan een afschrift toekomen aan de inhoudingsplichtige

Wet op de inkomstenbelasting 1964

1021

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen waarin in Nederland gelegen projecten of categorieën van projecten worden aangewezen die in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Periode: 1994–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497, art. 26.2; bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732 gewijzigd in: art. 26.2a, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731, art. 68b.3

Waardering: B, 1

NB: Het ontwerp van de ministeriële regeling wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld, toegezonden aan de Staten-Generaal

1023

Handeling: Het overleggen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer betreffende het schriftelijk verklaren dat in Nederland gelegen projecten in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Periode: 1994–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497, art. 26.2; bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732 gewijzigd in: art. 26.2a, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731, art. 68b.3

Waardering: V, 10 jaar

Wet inkomstenbelasting 2001

1063

Handeling: Het overleggen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling waarin regels worden gegeven inzake de aanwijzing van en verklaring voor in Nederland gelegen projecten of categorieën van projecten welke in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 5.14.3a

Waardering: B, 1

Motorrijtuigenbelastingwet 1926

740

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van een beschikking inzake wat onderscheidenlijk onder luchtbanden, cushionbanden en massieve rubberbanden wordt verstaan i.v.m. vaststelling van de verschuldigde bedragen van motorrijtuigenbelasting

Periode: 1945–1966

Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 3.7

Waardering: V, 10 jaar

749

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren (van Rijks- en Provinciale Waterstaat) belast met het opsporen van overtredingen van de motorrijtuigenbelastingwet

Periode: 1945–1966

Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 23.1

Waardering: V, bij benoeming: 75 jaar na geboortedatum

V, 10 jaar na afwijzing voordracht

753

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten, Gedeputeerde Staten van de provinciën gehoord, houdende vaststelling/herziening van het Rijkswegenplan

Periode: 1945–1966

Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 33; vervallen bij wijziging van 21-07-1966, Stb. 367

Waardering: B, 1

755

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van voorschriften m.b.t. de inrichting van de provinciale wegenplannen

Periode: 1945–1966

Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 34.2; vervallen bij wijziging van 21-07-1966, Stb. 367

Waardering: B, 1

756

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten houdende goedkeuring/afwijzing van provinciale wegenplannen

Periode: 1945–1966

Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 34.3; vervallen bij wijziging van 21-07-1966, Stb. 367

Waardering: B, 1

759

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van KB's houdende goedkeuring van verordeningen houdende regels waaraan een weg moet voldoen om in het tertiair wegenplan te mogen worden geplaatst

Periode: 1945–1966

Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 34bis.3; vervallen bij wijziging van 21-07-1966, Stb. 367

Waardering: B, 1

760

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van nadere voorschriften omtrent de inrichting van tertiaire wegenplannen welke opgesteld dienen te worden door de provinciën

Periode: 1945–1966

Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 34bis.5; vervallen bij wijziging van 21-07-1966, Stb. 367

Waardering: B, 1

761

Handeling: Het voor elk begrotingsjaar opstellen van een lijst bevattende:

a. de bij het Rijk in beheer zijnde op het Rijkswegenplan voorkomende wegen of voorkomend in een provinciaal wegenplan;

b. de ontworpen wegen, op het Rijkswegenplan voorkomend, waarvan de aanleg ter hand is genomen

Periode: 1945–1966

Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 35.1; vervallen bij wijziging van 21-07-1966, Stb. 367

Waardering: B, 2

763

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten houdende vaststelling van de per begrotingsjaar opgestelde lijsten van in beheer zijnde wegen, voorkomend in de Rijkswegenplannen en de provinciale wegenplannen en van de wegen waarvan de aanleg ter hand genomen is

Periode: 1945–1966

Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 35.4; vervallen bij wijziging van 21-07-1966, Stb. 367

Waardering: B, 1

764

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten betreffende de vaststelling van de in rekening te brengen lengte van de wegen waarvan de aanleg ter hand is genomen maar die nog niet is afgerond

Periode: 1945–1966

Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 35.6; vervallen bij wijziging van 21-07-1966, Stb. 367

Waardering: B, 1

765

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van de modellen van de lijsten waarop, per begrotingsjaar, bijgehouden wordt de in beheer zijnde wegen, voorkomend in de Rijkswegenplannen en de provinciale wegenplannen en van de wegen waarvan de aanleg ter hand genomen is

Periode: 1945–1966

Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 35.7; vervallen bij wijziging van 21-07-1966, Stb. 367

Waardering: B, 2

766

Handeling: Het vaststellen van het aandeel dat elk der provinciën krijgt uit de opbrengst van de motorrijtuigenbelasting

Periode: 1945–1966

Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 36.1, 37: beide artikelen vervallen bij wijziging van 21-07-1966, Stb. 367

Waardering: V, 10 jaar na vaststelling

767

Handeling: Het betaalbaarstellen van het provinciaal aandeel uit de belastingopbrengst en het geven van voorschotten hierop

Periode: 1945–1966

Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 36.4, 37: beide artikelen vervallen bij wijziging van 21-07-1966, Stb. 367

Waardering: V, 10 jaar na betaalbaarstelling

770

Handeling: Het voorbereiden, wijzigen en intrekken van Koninklijke Besluiten houdende behandeling van beroepen door onderhoudsplichtigen van wegen tegen de verdeling en terugvordering van niet bestede gelden van het aandeel uit de belastingopbrengst

Periode: 1945–1966

Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 38.3.5.6; vervallen bij wijziging van 21-07-1966, Stb. 367

Waardering: B, 1

Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966

793

Handeling: Het afwijzen of toewijzen, onder voorwaarden, van verzoeken van gemeentebesturen om voor het parkeren bij parkeermeters een andere maximale tijdsduur dan in de Wet genoemd te mogen hanteren

Periode: 1971–1975

Grondslag: Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966, bij wijziging van 24-12-1970, Stb. 608, art. 20.3; vervallen bij wijziging van 18-12-1975, Stb. 713

Waardering: V, 10 jaar na beschikking

797

Handeling: Het opstellen van voorstellen m.b.t. door de Minister van Financiën op te stellen, wijzigen en in te trekken voorschriften m.b.t. de nummerplaten voor rij- of voertuigen waarvoor vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting wordt verleend

Periode: 1971–1995

Grondslag: Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1966, bij wijziging van 07-12-1971, Stb. 724, art. 11.1

Waardering: B, 1

Wet belasting van personenauto's en motorrijtuigen 1992

1103

Handeling: Het voeren van overleg met de Minister van Financiën i.v.m. de uitvoering van het bepaalde in art. 16a (toepassing van gewijzigde verhoging/verlaging van belasting m.b.t. de tenaamstelling van voertuigen)

Periode: 1998–

Grondslag: Wet belasting van personenauto's en motorrijtuigen 1992, art. 16a.3 bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732

Waardering: V, 10 jaar

50. Rijksinspecteurs van het Verkeer

695

Handeling: Het innen en afdragen van de omzetbelasting van omzetbelasting van binnenschippers

Periode: 1954–1968

Grondslag: Besluit omzetbelasting bijzondere regelingen I, art. 15

Waardering: V, 10 jaar na belastingjaar

51. Rijks- en Provinciale Waterstaat

750

Handeling: Het opsporen van overtredingen van de Motorrijtuigenbelastingwet

Periode: 1945–1966

Grondslag: Motorrijtuigenbelastingwet 1926, art. 23.1

Waardering: V, 10 jaar na overtreding

52. Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer/Milieuhygiëne; Volksgezondheid

Raad voor de waardering van onroerende zaken

44

Handeling: Het voordragen en benoemen van adviserende leden van de Raad voor de waardering van onroerende zaken

Periode: 1991–1994

Grondslag: Besl. van 07-11-1991, Stb. 565, art. 4; ingetr. bij besl. van 23-12-1994, Stb. 965

Waardering: V, 5 jaar na opheffing van de Raad (bij benoeming)

V, 5 jaar na afwijzing voordracht

Wet op de inkomstenbelasting 1964

216

Handeling: Het, na overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister van Economische Zaken, opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen betreffende het aanwijzen van bedrijfsmiddelen

Periode: 1992–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491 jo 1991/199, art. 10.3; gewijzigd bij wijziging van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611 in: art. 10.3a

Waardering: B, 1

222

Handeling: Het, na overleg met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Financiën, mede-voorbereiden van een ministeriële regeling betreffende het intrekken of beperken van het toestaan van vervroegde afschrijving in de inkomstenbelasting op aanschaffings- en voortbrengingskosten voor bedrijfsmiddelen die van belang zijn voor de bescherming van het milieu

Periode: 1992–1993

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491 jo 1991/199, art. 10.4

Waardering: B, 1

227

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Financiën inzake het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen aangaande de (accountants-) verklaring van juistheid van gegevens, bij de toepassing aftrek inkomstenbelasting, in geval van aanschaffingen in het belang van het milieu

Periode: 1992–1993

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, art. 10.8 bij wijziging van 25-10-1989, Stb. 491 jo 1991/199

Waardering: B, 1

279

Handeling: Het met de Ministers van Financiën en van Economische Zaken voorbereiden, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur inzake aanwijzing van gemeenten en gebieden, waarvoor de investeringsbijdrage wordt verhoogd op grond van hun functie in de ruimtelijke ordening

Opmerking: Vanaf 05-07-1984 worden bepalingen m.b.t. gebouwen en installaties voor landbouwbedrijven niet meer toegepast

Periode: 1978–1984

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting, bij wijziging van 29-06-1978, Stb. 368 (WIR), art. 61e.1; vervallen bij wijziging van 05-07-1984, Stb. 366

Waardering: B, 1

284

Handeling: Het in overeenstemming met de Ministers van Financiën en van Economische Zaken aanwijzen van categorieën investeringen (vanaf 1985: van investeringen) van belang voor een goed leefmilieu

Opmerking: Hierbij kunnen voorwaarden gesteld worden met betrekking tot de bestemming van de investering. Vanaf 05-07-1984 geldt de aanwijzing niet meer voor landbouw- en bosbouwbedrijven

Periode: 1980–1987

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 25-06-1980, Stb. 386, art. 61ea.1.5, bij wijziging van 16-01-1985 gewijzigd in: art. 61ea.1.3; vervallen bij wijziging van 23-12-1987, Stb. 624

NB: M.i.v. 1991, Stb. 425, komt deze handeling in min of meer dezelfde vorm terug in art. 10.3. Hiervan is een aparte handeling opgenomen

Waardering: B, 1

999

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de zgn. willekeurige afschrijving wegens investeringsaftrek, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting 1964

Periode: 1994–2000

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 1964,

– art. 10.4a, bij wijziging van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611;

– art. 10.8a, bij wijziging van 29-07-1994, Stb. 610 jo 611; gewijzigd bij wijziging van 04-10-1995, Stb. 494 in: art. 10.9a; gewijzigd bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 654 in: 10.10a; gewijzigd bij wijziging van 22-12-1999, Stb. 579 in: art. 10.11a;

– art. 11.1b, bij wijziging van 20-12-1996, Stb. 654;

– art. 26.3, bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497;

– art. 68b.3, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731;

– art. 68b.4, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731

Waardering: B, 1

1008

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Financiën inzake de afgifte van een verklaring ten aanzien van een bedrijfsmiddel, buiten Nederland te gebruiken, dat kan bijdragen aan de bescherming van het Nederlandse milieu

Periode: 1995–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijz. van 04-10-1995, Stb. 494, art. 10.8

Waardering: V, 5 jaar na overeenstemming

1014

Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van Financiën aanwijzen van investeringen als milieu-investeringen ten behoeve van het Nederlandse milieu

Opmerking: Met de Ministers van Economische Zaken en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wordt overleg gevoerd. De investeringen behoren tot categorie I of II

Periode: 2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, art. 11.1.c, bij wijziging van 16-12-1999, Stb. 557 jo 579

Waardering: B, 1

1020

Handeling: Het in overeenstemming met de betrokken ministers verklaren dat projecten in Nederland en ontwikkelingslanden in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Opmerking: Voor Nederland zijn betrokken de Minister van Financiën, de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Verkeer en Waterstaat. Voor ontwikkelingslanden zijn betrokken de Minister van Financiën, de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Economische Zaken en de Minister van Ontwikkelingssamenwerking

Periode: 1994–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964,

1. bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497, art. 26.2; bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732 gewijzigd in: art. 26.2a; bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731, art. 68b.3;

2. bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732, art. 26.2b

Waardering: B, 1

1021

Handeling: Het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen waarin de in Nederland gelegen projecten of categorieën van projecten worden aangewezen die in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Periode: 1994–2000

Grondslag: Wet op de inkomstenbelasting 1964, bij wijziging van 24-06-1994, Stb. 497, art. 26.2; bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 732 gewijzigd in: art. 26.2a, bij wijziging van 18-12-1997, Stb. 731, art. 68b.3

Waardering: B, 1/3

NB: Het ontwerp van de ministeriële regeling wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld, toegezonden aan de Staten-Generaal

Wet inkomstenbelasting 2001

1028

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën omtrent het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling betreffende de zgn. willekeurige afschrijving en investeringsaftrek, (mede) op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.36.2, art. 3.42.2, art. 3.42a.6, art. 3.52.1a, art. 5.14.6

Waardering: B, 1

1033

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister van Economische Zaken, aanwijzen van bedrijfsmiddelen als zijnde milieubedrijfsmiddelen

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.31.2

Waardering: B, 1

1037

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Financiën omtrent een door de Minister van Financiën af te geven beschikking op een aanvraag van een verklaring waarin wordt verklaard dat het gebruik van die bedrijfsmiddelen in belangrijke mate kan bijdragen aan de bescherming van het Nederlandse milieu

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.31.4

Waardering: B, 1

1048

Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van Financiën aanwijzen van investeringen ten behoeve van het Nederlandse milieu

Opmerking: Met de Ministers van Economische Zaken en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wordt overleg gevoerd. De investeringen behoren tot categorie I of II

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.42a.2

Waardering: B, 1

1061

Handeling: Het in overeenstemming met de betrokken ministers opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen inzake verklaringen, dat projecten in Nederland in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Opmerking: Voor Nederland zijn betrokken de Minister van Financiën, de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Verkeer en Waterstaat

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 5.14.3a

Waardering: B, 1

1064

Handeling: Het in overeenstemming met de betrokken ministers opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen inzake verklaringen, projecten in de Nederlandse Antillen, Aruba en ontwikkelingslanden in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos

Opmerking: Voor ontwikkelingslanden zijn betrokken de Minister van Financiën, de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Economische Zaken en de Minister van Ontwikkelingssamenwerking

Periode: 2001–

Grondslag: Wet inkomstenbelasting 2001 art. 5.14.3b, art. 10.10.3

Waardering: B, 1

Omzetbelasting

733

Handeling: Het samen met de Minister van Financiën opstellen, wijzigen en intrekken van regels m.b.t. de vaststelling van de uitworp van verontreinigde uitlaatgassen volgens een vastgestelde procedure i.v.m. het toelaten van personenauto's waarvoor een verlaagd tarief van de bijzondere verbruiksbelasting van toepassing kan zijn

Periode: 1986–1989

Grondslag: Besluit voorwaarden schone en beperkt schone personenauto's van 26-03-1986, Stb. 113, art. 1.7

Waardering: B, 1

Wet belastingen van rechtsverkeer

1108

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën m.b.t. het opstellen, wijzigen en intrekken van ministeriële regelingen (mede) op grond van de wet belastingen van rechtsverkeer

Periode: 1995–

Grondslag: Wet belastingen van rechtsverkeer, art. 15.1t bij wijziging 15-12-1995, Stb. 634

Waardering: B, 1

Wijzigingswet Wet belastingen op milieugrondslag

1110

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën m.b.t. het opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling (mede) op grond van de Wijzigingswet Wet belastingen op milieugrondslag

Periode: 1994–1997

Grondslag: Wijzigingswet wet belastingen op milieugrondslag, art. IV.1, dit artikel vervalt met ingang van 01-07-1997 (art. IV.3)

Waardering: B, 1

Wet belastingen op milieugrondslag

1113

Handeling: Het overeenstemmen dan wel overleggen met de Minister van Financiën m.b.t. het opstellen, wijzigen en intrekken van een algemene maatregelen van bestuur (mede) op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag

Periode: 1995–

Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag, art. 6.3

Waardering: B, 1

1114

Handeling: Het (mede) opstellen, wijzigen en intrekken van een ministeriële regeling (mede) op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag

Periode: 1995–

Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag,

– art. 13.7, vervallen bij wijziging van. 22-12-1999, Stb. 579;

– art. 15.2;

– art. 18.2d bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 569;

– art. 18.5, bij wijziging van 14-12-2000, Stb. 569;

– art. 36a.1j, bij wijziging van 16-12-1999, Stb. 557;

– art. 36o.5, bij wijziging van 13-12-1995, Stb. 662;

– art. 36p.2, bij wijziging van 16-12-1999, Stb. 557;

– art. 36p.5, bij wijziging van 16-12-1999, Stb. 557;

– art. 36p.6, bij wijziging van 16-12-1999, Stb. 557

Waardering: B, 1

1116

Handeling: Het aanwijzen van een gecombineerde inrichting voor grondwaterwinning met voorschakeling van oeverfiltratie en diepfiltratie (OEDI)

Periode: 1995–

Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag art. 3.1h

Waardering: V, 10 jaar na vervallen/intrekken van de beschikking

1118

Handeling: Het aanwijzen van instellingen welke bevoegd zijn:

1. tot de afgifte van een verklaring waarbij is aangetoond dat verontreinigde baggerspecie niet reinigbaar is tot een nuttig toepasbaar product;

2. tot de afgifte van een verklaring waarbij is aangetoond dat verontreinigde grond niet reinigbaar is tot een nuttig toepasbaar product

Periode: 1995–

Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag,

1. art. 12, onder d;

2. art. 12, onder e

Waardering: B, 4

1121

Handeling: Het opstellen van een verslag aan de Staten-Generaal over de uitvoerbaarheid van de bepalingen inzake de belasting op grondwater en afvalstoffen

Opmerking: In de praktijk van de uitvoering kunnen negatieve milieu-effecten en economische problemen blijken

Periode: 1995–

Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag, art. 38a

Waardering: B, 1/3

1124

Handeling: Het opstellen van een verslag aan de Staten-Generaal over de uitvoerbaarheid van de bijzondere regeling voor energiezuinige apparaten en voorzieningen voor energiebesparing en opwekking van duurzame energie (energiepremies)

Periode: 2000–

Grondslag: Wet belastingen op milieugrondslag, art. 38b, bij wijziging van 16-12-1999, Stb. 557

Waardering: B, 3

53. Dienst van het Kadaster en Hypotheken

Natuurschoonwet 1928

616

Handeling: Het afgeven van extracten uit de registers en het plaatsen van aantekeningen daarop i.v.m. in te dienen verzoeken om rangschikking van landgoederen onder de werking van de Natuurschoonwet

Periode: 1945–1996

NB: Vanaf de verzelfstandiging van de Rijksdienst van het Kadaster en de Openbare Registers, 1994 Stb. 125, vervalt de bepaling dat uittreksels kosteloos verstrekt dienen te worden. De bepaling m.b.t. de kosteloosheid stond tot dan toe in art. 2 lid 2 van de Natuurschoonwet 1928

Grondslag: Natuurschoonwet 1928, art. 11; vervallen 25-05-1989, Stb. 205;

Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 vanaf 1990, art. 7, art. 8; vervallen bij wet van 14-06-1996, Stb. 380

Waardering: V, 10 na afgifte extract

Wet van 26 mei 1870

Wet van 26 mei 1870, Stb. 82; Wet betrekkelijk de grondbelasting, i.w. 1-1-1871, b.w. 1989 Stb. 491

617

Handeling: Het verrichten van activiteiten i.v.m. het heffen van grondbelasting

Periode: 1945–1991

Grondslag: Wet Grondbelasting van 26-05-1870, Stb. 82, art. 9, 11, 13, 15, 16 bij wijziging van 17-05-1956, Stb. 323, 17 bij wijziging van 17-05-1956, Stb. 323, 18 bij wijziging van 17-05-1956, Stb. 323, 19, 20, 22, 23, 24, 39, 43, 44 bij wijziging van 17-05-1956, Stb. 323, 46, 50, 51 bij wijziging van 17-05-1956 Stb. 323, 52, 53, 54 bij wijziging van 17-05-1956, Stb. 323, 56

Waardering: V, 10 jaar na beschikking

NB: De handeling is ook opgenomen in de selectielijst van de actor Belastingdienst omdat het Kadaster tot c.a. 1970 daaronder ressorteerde

54. Ministers wie het aangaan

92

Handeling: Het overleggen met de Minister van Financiën m.b.t. het aanwijzen van instellingen die i.v.m. de heffing van de loonbelasting worden gerekend tot instellingen die zijn vrijgesteld van de vereveningsheffing

Periode: 1951–1964

Grondslag: Vrijstellingsbeschikking Vereveningsheffing, art. 1.3

Waardering: V, 7 jaar

Rechten voor legalisatie van handtekeningen

826

Handeling: Het afwijzen of toewijzen van verzoeken tot verstrekking van afschriften en het berekenen en in rekening brengen van kosten (schrijfloon) hiervoor en de ontvangst van de vergoedingen

Periode: 1945–1991

Grondslag: 1. KB 14-11-1924, nr. 36;

2. KB 17-05-1947, nr. 12, Stcrt. 97 en gewijzigd bij KB 21-07-1948, nr. 13, Stcrt. 142, art. 2;

3. KB 10-09-1969, Stcrt. 182, art. 2, 3

Waardering: V, 10 jaar na beschikking

827

Handeling: Het afwijzen en toewijzen van verzoeken om legalisatie van handtekeningen en het in rekening brengen en ontvangen van de kosten daarvan

Periode: 1945–

Grondslag: 1. Wet van 26-06-1991, Stb. 351, houdende regels inzake de heffing van rechten voor de legalisatie van handtekeningen, art. 1;

2. KB 14-11-1924, nr. 36;

3. KB 17-05-1947, nr. 12, Stcrt. 97 en gewijzigd bij KB 21-07-1948, nr. 13, Stcrt. 142, art. 2;

4. KB 10-09-1969, Stcrt. 182, art. 2, 3

Waardering: V, 10 jaar na beschikking

828

Handeling: Het vaststellen en wijzigen van het tarief van de verschuldigde rechten voor legalisatie van handtekeningen

Periode: 1991–

Grondslag: Wet van 26-06-1991, Stb. 351, houdende regels inzake de heffing van rechten voor de legalisatie van handtekeningen, art. 1.2

Waardering: B, 1

Naar boven