Successiewet 1956; algemeen nut beogende instelling; feitelijke werkzaamheden

[Regeling vervallen per 01-01-2008.]
Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 19-01-2005 t/m 31-12-2007

Successiewet 1956; algemeen nut beogende instelling; feitelijke werkzaamheden

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Aan mij is een vraag gesteld over de zogenoemde rangschikking van een algemeen nut beogende instelling, als bedoeld in artikel 24, vierde lid, Successiewet 1956 (SW).

Inleiding

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Op grond van artikel 24, vierde lid, SW geldt (kortweg) een verlaagd, proportioneel, tarief van 8% (tarief 2005) over de waarde van de verkrijging voor verkrijgingen krachtens erfrecht of schenking door binnen het rijk gevestigde algemeen nut beogende instellingen. De mogelijkheid bestaat dat instellingen zich wenden tot de Belastingdienst met het verzoek ‘gerangschikt’ te worden. Indien de instelling ten tijde van een verkrijging aan alle gestelde eisen voldoet, wordt die verkrijging naar het verlaagde tarief belast. De bewijslast dat sprake is van een het algemeen nut beogende instelling rust volledig op de instelling.

Vraag

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Bij haar oprichting in 1989 wordt een stichting op haar verzoek gerangschikt als een algemeen nut beogende instelling. Op dat moment heeft zij nog geen activiteiten. Een aantal jaren daarna blijkt dat de stichting zich uitsluitend bezighoudt met vermogensvorming en -⁠beheer. Het bestuur beslist om eerst uitkeringen overeenkomstig de statuten te gaan doen nadat een bepaald ‘stamkapitaal’ gevormd is. Met de invoering van de euro wordt dit stamkapitaal verhoogd tot 25 miljoen euro. Ultimo 2001 bedraagt het vermogen van de stichting circa drie miljoen euro. Is op een verkrijging door de stichting in 2002 het verlaagde tarief van toepassing?

Antwoord

[Regeling vervallen per 01-01-2008]

Nee. Per het tijdstip van de verkrijging wordt bezien of de instelling het algemeen nut beoogt. Hierbij zijn niet alleen de statutaire doelstellingen maar ook de feitelijke werkzaamheden van belang. Indien de instelling feitelijk niet anders doet, en de afgelopen jaren ook niets anders gedaan heeft, dan vermogensvorming en -beheer, voldoet zij m.i. niet aan haar statutaire doelstelling(en). Indien een instelling de middelen heeft om door bepaalde werkzaamheden de verwezenlijking van haar doelstellingen naderbij te brengen, doch dit nalaat, is in beginsel sprake van strijd met de statuten en het algemeen belang. Of dit het geval is, is een vaststelling van feitelijke aard, die uiteindelijk voorbehouden is aan de rechter.

Ik merk nog op dat beginselen van behoorlijk bestuur er in bepaalde gevallen toe kunnen leiden dat belanghebbenden er, gezien de rangschikking door de Belastingdienst, op mochten vertrouwen dat de instelling op het moment van de verkrijging (nog) wordt of behoort te worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling. In zo’n geval zal de inspecteur eerst de rangschikking moeten intrekken. Pas op verkrijgingen na de intrekking zal dan artikel 24, vierde lid, SW geen toepassing meer vinden. Ook dit is van het geval afhankelijk. Toekomstige verkrijgingen zullen dan belast worden naar het niet-verwantentarief.

Naar boven