Afgeleide identificatie

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-01-2004 t/m heden

Afgeleide identificatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

1. Inleiding

Bij de implementatie van de spaarrenterichtlijn zijn in de artikelen 4g en 4h van de Wet op de internationale bijstandverlening bij de heffing van belastingen (WIB) eisen opgenomen met betrekking tot de identificatie van personen uit andere lidstaten van de Europese Unie die rentebetalingen uit Nederland ontvangen. Met ingang van 1 januari 2004 moet een in Nederland gevestigde uitbetalende instantie de identiteit en de woonplaats van de in een andere lidstaat wonende uiteindelijk gerechtigde bepalen op basis van de gegevens die vermeld staan in het paspoort of op de officiële identiteitskaart. De woonplaats kan ook worden vastgesteld op basis van een ander door de uiteindelijk gerechtigde overgelegd bewijskrachtig document.

Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat strekt ter implementatie van de spaarrenterichtlijn heeft de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) aandacht gevraagd voor de problemen die zich met betrekking tot de identificatie kunnen voordoen indien personen een bankrekening openen via het Internet. Het is in die situatie niet nodig dat een persoon fysiek aan de balie van de desbetreffende instelling verschijnt.

In de nota naar aanleiding van het verslag bij genoemd wetsvoorstel is aangegeven, dat ook in de hier bedoelde situatie een deugdelijke identificatie van de persoon vereist blijft. In dat kader speelt de afgeleide identificatie, bedoeld in artikel 4 van de Wet identificatie bij dienstverlening (WID), een belangrijke rol. Gelet op de gerechtvaardigde belangen van de banken en het uitgangspunt administratieve lasten zoveel mogelijk te voorkomen, is bij de behandeling van het wetsvoorstel goedgekeurd dat voor de vaststelling van de identiteit en de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde bij het openen van een internetbankrekening ook de verstrekking van een gewaarmerkte kopie van de in de artikelen 4g en 4h van de WIB genoemde documenten volstaat, mits voor het overige is voldaan aan de voorwaarden voor afgeleide identificatie in artikel 4 van de WID. Als gevolg van deze goedkeuring hoeft de uiteindelijk gerechtigde niet in alle gevallen in persoon te verschijnen bij de bancaire instelling waar de internetspaarrekening wordt geopend.

Door de voorwaarde dat de uiteindelijke gerechtigde een gewaarmerkte kopie moet verstrekken van de identificatiedocumenten stelt de WIB zwaardere eisen aan de identificatie dan die welke gelden onder artikel 4 van de WID. Na inwerkingtreding van de wet die strekt ter implementatie spaarrenterichtlijn is mij – mede uit contacten met de NVB – gebleken dat de toepassing van deze voorwaarde in de praktijk moeilijk uitvoerbaar is. Het laten waarmerken van een kopie van een identificatiedocument werkt belemmerend bij de ontwikkeling van het internetbankieren.

Zoals ik heb toegezegd bij de behandeling van het wetsvoorstel dat strekt ter implementatie van de spaarrenterichtlijn (Kamerstukken II 2003/2004, 29 041, nr. 7) is het punt van de afgeleide identificatie aangekaart bij de Europese Commissie. Deze heeft zich op het standpunt gesteld dat de lidstaten een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de opzet van de identificatie mits verzekerd is dat de identificatie op een deugdelijke wijze geschiedt. Een afgeleide identificatie als bedoeld in artikel 4 van de WID voldoet naar mijn mening aan de door de Europese Commissie gestelde eis van een deugdelijke identificatie.

2. Goedkeuring

Gelet op het vorenstaande keur ik goed dat bij toepassing van de artikelen 4g en 4h van de WIB de in Nederland gevestigde uitbetalende instantie de identiteit en de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde kan vaststellen op basis van de regels van artikel 4, eerste en tweede lid, van de WID indien de uiteindelijk gerechtigde niet in persoon verschijnt.

3. Toelichting

Een uitbetalende instantie kan op grond van de hier verleende goedkeuring de identiteit en de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde op grond van artikel 4, eerste lid, van de WID vaststellen aan de hand van een afschrift van het paspoort of de officiële identiteitskaart of – waar het de vaststelling van de woonplaats betreft – aan de hand van een afschrift van een ander door de uiteindelijk gerechtigde overgelegd bewijskrachtig document. Indien de identiteit op de hier beschreven wijze wordt vastgesteld, gaat de uitbetalende instantie na of de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde overeenkomt met de identiteit van de persoon ten laste of ten gunste van wiens rekening de eerste betaling wordt gedaan.

Naar boven