Omzetbelasting; onttrekking landbouwgrond voor bouw van woning

[Regeling vervallen per 10-07-2018.]
Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 01-07-2004 t/m 09-07-2018

Omzetbelasting; onttrekking landbouwgrond voor bouw van woning

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Aan mij is een vraag voorgelegd over de heffing van omzetbelasting ten aanzien van de onttrekking van landbouwgrond door een onder de landbouwregeling vallende landbouwer in verband met de voorgenomen bouw van een woning op die grond. De vraag en het antwoord zijn hierna opgenomen.

Vraag

[Regeling vervallen per 10-07-2018]

Een onder de landbouwregeling vallende landbouwer heeft het voornemen om op een gedeelte van de tot zijn landbouwbedrijf behorende grond een woning te bouwen. De woning zal door de landbouwer uitsluitend voor privé-doeleinden worden gebruikt. De landbouwer onttrekt het desbetreffende perceel landbouwgrond aan zijn landbouwbedrijf nadat aan hem een bouwvergunning is verleend voor de bouw van de woning.

Is de landbouwer met betrekking tot de onttrekking van de landbouwgrond omzetbelasting verschuldigd op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet)?

Antwoord

[Regeling vervallen per 10-07-2018]

Ja, indien en voorzover het onttrokken perceel landbouwgrond in het verleden met berekening van omzetbelasting aan de landbouwer is geleverd en de landbouwer ter zake van deze levering aftrek van omzetbelasting heeft genoten c.q. voor deze omzetbelasting is gecompenseerd (zie voetnoot 1).

Als het onttrokken perceel landbouwgrond in het verleden zonder berekening van omzetbelasting aan de landbouwer is geleverd, blijft de heffing op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van de Wet achterwege. Deze situatie doet zich voor als:

  • het perceel landbouwgrond vrijgesteld van omzetbelasting aan de landbouwer is geleverd op grond van de in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van de Wet opgenomen vrijstelling voor de levering van onroerende zaken;

  • het perceel landbouwgrond in het verleden met toepassing van artikel 31 van de Wet aan de landbouwer is geleverd en de vorige eigenaar c.q. eigenaren van de grond deze grond evenmin met berekening van omzetbelasting heeft c.q. hebben verkregen.

Toelichting

[Regeling vervallen per 10-07-2018]

Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van de Wet is het door een ondernemer beschikken over goederen voor andere dan bedrijfsdoeleinden, waardoor deze goederen zijn bedrijfsvermogen verlaten, aan te merken als een belaste levering. De bedoeling van het aangehaalde artikelonderdeel is om te voorkomen dat een belastingplichtige ondernemer die bij de aankoop van een voor zijn bedrijf bestemd goed de op dit goed drukkende BTW heeft kunnen aftrekken, dit goed BTW-vrij naar privé kan overbrengen, en aldus een onredelijk voordeel geniet in vergelijking met een gewone consument die hetzelfde goed met berekening van BTW aanschaft.

Uit de jurisprudentie valt af te leiden, dat artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van de Wet dezelfde betekenis heeft als het met dit artikelonderdeel corresponderende artikel 5, lid 6, van de Zesde BTW-richtlijn (hierna: de Richtlijn). Ingevolge artikel 5, lid 6, van de Richtlijn wordt de onttrekking van een goed door een belastingplichtige voor andere dan bedrijfsdoeleinden belast, als met betrekking tot dat goed of de bestanddelen daarvan recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van omzetbelasting is ontstaan.

Het vorenstaande impliceert dat omzetbelasting wordt geheven op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van de Wet als aan de volgende twee voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. het desbetreffende goed is door de ondernemer aan zijn bedrijfsvermogen onttrokken;

  • 2. de ondernemer heeft ter zake van het onttrokken goed aftrek van omzetbelasting genoten.

Ad 1. In de beschreven situatie wordt aan de eerste voorwaarde voldaan, omdat de landbouwer een perceel grond dat hij tot dusverre in het kader van zijn onderneming aanwendt, permanent gaat gebruiken als ondergrond voor een woning die hij uitsluitend voor privé-doeleinden gaat aanwenden. Door dit gebruik verlaat het perceel grond het bedrijfsvermogen van de landbouwer.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat:

  • de landbouwgrond na het verkrijgen van een bouwvergunning door de landbouwer voor de toepassing van de Wet wordt aangemerkt als een bouwterrein in de zin van artikel 11, vierde lid, van de Wet;

  • het enkele feit dat de grond moet worden aangemerkt als bouwterrein, niet betekent dat de grond het bedrijfsvermogen van de landbouwer verlaat. De landbouwer kan in zijn hoedanigheid van ondernemer naast zijn activiteiten als landbouwer immers ook andere prestaties verrichten. Zo zal de landbouwer indien hij het desbetreffende perceel (bouw)grond aan een derde levert, deze levering niet verrichten in de hoedanigheid van landbouwer. Als zodanig kan deze levering niet op grond van artikel 27 van de Wet buiten de heffing blijven.

Ad 2. Aan de hand van de zich bij de betrokken landbouwer voordoende feiten en omstandigheden moet worden nagegaan, of de landbouwer met betrekking tot het onttrokken perceel grond geheel of gedeeltelijk aftrek van omzetbelasting heeft genoten.

Er is naar mijn oordeel in deze bij de landbouwer sprake van de aftrek van omzetbelasting indien:

  • a. de landbouwer destijds (bij de levering van de grond of na de levering van de grond, maar binnen de herzieningsperiode gebruik heeft gemaakt van de in artikel 27, zesde lid, van de Wet opgenomen mogelijkheid om de landbouwregeling niet op hem van toepassing te doen zijn. Als een landbouwer hiervoor opteert, valt hij onder het reguliere BTW-regime; dit regime houdt onder meer in, dat de landbouwer de aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting voor de aan hem geleverde goederen en diensten via zijn BTW-aangifte in aftrek kan brengen.

  • b. de landbouwer via het landbouwforfait is gecompenseerd voor de aan hem ter zake van de levering van de grond in rekening gebrachte omzetbelasting. De in artikel 27 van de Wet opgenomen landbouwregeling is gestoeld op de in artikel 25 van de Richtlijn opgenomen forfaitaire regeling voor landbouwproducenten. Als zodanig heeft de landbouwregeling een tweeledig doel. Enerzijds wordt via het landbouwforfait aan de ondernemers die van landbouwers goederen en diensten afnemen de BTW-druk op die goederen en diensten teruggegeven, anderzijds heeft het landbouwforfait ten doel de landbouwers te compenseren voor de omzetbelasting die drukt op de door hen aangeschafte goederen en diensten. Bij het vaststellen van de hoogte van het landbouwforfait wordt ook rekening gehouden met de omzetbelasting die drukt op de door landbouwers gebruikte bedrijfsmiddelen. In dit verband is relevant, dat in artikel 25, lid 5, letter c, van de Richtlijn is aangegeven, dat de via het landbouwforfait verleende compensatie elke andere vorm van aftrek uitsluit. In lijn hiermee is in § 33 van de Toelichting Landbouw aangegeven, dat afnemers van de door landbouwers geleverde bedrijfsmiddelen geen aanspraak hebben op de forfaitaire aftrek.

Naar boven