Verordening PT heffing export bloembollen naar Japan oogstjaar 2004/2005

[Regeling materieel uitgewerkt per 15-01-2005.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-06-2004 t/m heden

Besluit van het bestuur van het Productschap Tuinbouw van 4 mei 2004, houdende de vaststelling van aan exporteurs van bloembollen op te leggen heffing voor de export van bloembollen naar Japan, voor het oogstjaar 2004/2005 (Verordening PT heffing export bloembollen naar Japan oogstjaar 2004/2005)

Het Bestuur van het Productschap Tuinbouw;

gelet op de artikelen 95 en 126 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, en

gelet op de artikelen 12 tot en met 14 van het Instellingsbesluit Productschap Tuinbouw;

gehoord de Sectorcommissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen, 30 maart 2004;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:

    a.

    productschap

    :

    het Productschap Tuinbouw;

    b.

    bestuur

    :

    het bestuur van het productschap;

    c.

    voorzitter

    :

    de voorzitter van het productschap;

    d.

    bloembollen

    :

    bollen of knollen van bloemgewassen;

    e.

    oogstjaar

    :

    de periode van 1 juni 2004 tot en met 31 mei 2005.

§ 2. Heffingsplicht

Artikel 2

  • 1 De exporteur van bloembollen is over de door hem naar Japan uitgevoerde bloembollen aan het productschap een heffing verschuldigd.

  • 2 De heffing als bedoeld in het eerste lid, is aan het productschap verschuldigd ten behoeve van de financiering van de controles van de bloembollen, die naar Japan worden uitgevoerd.

  • 3 De heffing als bedoeld in het eerste lid, wordt opgelegd bij wege van een aanslag, met inachtneming van het in de volgende artikelen bepaalde.

Artikel 3

  • 1 Ter uitvoering van artikel 2 doet de exporteur van bloembollen aangifte bij het productschap van de door hem naar Japan uitgevoerde hoeveelheden bloembollen.

  • 2 De opgave als bedoeld in het vorige lid, wordt gedaan op een door het productschap te verstrekken aangifteformulier, met inachtneming van de daarop gestelde vragen en gegeven aanwijzingen.

§ 3. Grondslag en hoogte

Artikel 4

  • 1 De heffing die is verschuldigd wordt opgelegd naar de grondslag hoeveelheid product ten behoeve van de export naar Japan.

  • 2 De heffing als bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor:

    a.

    amaryllis, hyacint, lelie, narcis en tulp

    : € 0,68

    per 1000 stuks leverbaar;

    b.

    gladiool en overige bloembollen

    : € 0,15

    per 1000 stuks leverbaar;

    c.

    plantgoed van iris, lelie en tulp

    : € 13,61

    per 1000 kg; en

    d.

    narcis-tonnegoed

    : € 6,80

    per 1000 kg.

  • 3 Het bestuur kan door middel van een besluit de in het vorige lid genoemde heffingsbedragen verlagen.

§ 4. Oplegging en inning

Artikel 5

Indien een heffingsplichtige gegevens die hem krachtens deze verordening of de Verordening PT Algemene bepalingen ten behoeve van de onderhavige verordening zijn gevraagd niet, niet tijdig of niet volledig verstrekt, wordt de heffing berekend over de dan te ramen omvang van de grondslag die op de heffingsplichtige ingevolge deze verordening van toepassing is, in welk geval de heffing wordt verhoogd met € 40,= in verband met administratiekosten.

Artikel 6

  • 1 De oplegging van de krachtens deze verordening verschuldigde heffing vindt plaats na afloop van het jaar waarover de heffing verschuldigd is en geschiedt door toezending of uitreiking aan de heffingsplichtige van een heffingsnota.

  • 2 De heffingsnota is gedagtekend en bevatten minste:

    • a. de naam en het adres van de heffingsplichtige;

    • b. een specificatie of toelichting omtrent de wijze waarop de heffing is berekend;

    • c. het totaal van de heffing.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de heffingsplichtige een voorlopige heffing worden opgelegd tot het bedrag waarop de heffing vermoedelijk zal worden vastgesteld. De voorlopige heffing wordt verrekend met de krachtens deze verordening verschuldigde heffing.

Artikel 7

Indien uit de ter beschikking gekomen gegevens blijkt dat de verstrekking van de gegevens of een raming als bedoeld in artikel 5, niet in is overeenstemming met de werkelijkheid, kan een opgelegde heffing aan de hand van deze gegevens worden herzien en opnieuw worden opgelegd.

Artikel 8

  • 1 Betaling geschiedt binnen 30 dagen na dagtekening van de heffingsnota.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de nota terstond invorderbaar zodra:

    • a. het faillissement van de heffingsplichtige is aangevraagd;

    • b. de heffingsplichtige het drijven van de onderneming beëindigt of van het voornemen daartoe blijkt;

    • c. de heffingsplichtige zich metterwoon in het buitenland heeft gevestigd of van het voornemen daartoe blijkt.

Artikel 9

Aan de heffingsplichtige, die niet of niet geheel binnen de in artikel 8 bedoelde termijn heeft betaald, kunnen:

  • a. de daaruit voortvloeiende extra kosten van maximaal € 22, 50 in rekening worden gebracht, alsmede

  • b. de wettelijke interest over het niet betaalde bedrag, te berekenen vanaf de dag waarop de betaling diende te zijn verricht ingevolge de aanmaning bedoeld in artikel 127, tweede lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

Artikel 10

De eventueel uit het niet binnen de gestelde termijn, bedoeld in artikel 8, voortvloeiende invorderingskosten zijn voor rekening en risico van de ondernemer.

Artikel 11

De voorzitter is belast met de oplegging en inning van de heffing en de daarmee samenhangende kosten, bedoeld in de artikelen 5 tot en met 9.

Artikel 12

  • 1 De gegevens verkregen uit hoofde van het bepaalde in deze verordening dienen in handen van de voorzitter of door deze aan te wijzen personen van het secretariaat van het productschap te worden gesteld.

  • 2 Deze gegevens mogen slechts worden gebezigd voor de vervulling van de taak van het productschap.

Deze verordening en de daarbij behorende toelichting worden gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.

Zoetermeer, 4 mei 2004

J. van der Veen

voorzitter

C. Kuijvenhoven

secretaris

Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 6 januari 2005 en door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij beschikking van 23 juli 2004, nr. TRCJZ/2004/4159.

Naar boven