Toepassing van artikel 40 van het Uitvoeringsbesluit accijns (gebruik van laagbelaste [...] behoeve van de aandrijving van bepaalde motorrijtuigen)

[Regeling vervallen per 12-04-2008 met terugwerkende kracht tot en met 21-03-2008.]
Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 23-03-2004 t/m 20-03-2008

Toepassing van artikel 40 van het Uitvoeringsbesluit accijns (gebruik van laagbelaste minerale olie ten behoeve van de aandrijving van bepaalde motorrijtuigen)

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 12-04-2008 met terugwerkende kracht tot en met 21-03-2008]

In artikel 40 van het Uitvoeringsbesluit accijns zijn motorrijtuigen genoemd waarvoor geldt dat ten behoeve van de aandrijving daarvan in de brandstoftank halfzware olie en gasolie aanwezig mogen zijn die zijn voorzien van herkenningmiddelen als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de Wet op de accijns, dan wel bestanddelen bevatten van die herkenningmiddelen (laag belaste minerale olie).

In een aantal gevallen gaat het daarbij om motorrijtuigen waarvoor tevens recht bestaat op vrijstelling van motorrijtuigenbelasting. Dit doet zich voor bij motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebezigd voor de aanleg en het onderhoud van wegen (artikel 40, letter b), bij motorrijtuigen die zijn ingericht voor het gebruik elders dan op wegen en uitsluitend worden gebruikt voor het landbouw- of bosbouwbedrijf (artikel 40, letter c) en bij kolkenzuigers. Indien voor deze motorrijtuigen op grond van resp. artikel 72, eerste lid, letters j, k en h van de Wet op de motorrijtuigenbelasting vrijstelling is verleend, kan ook altijd het gebruik van laag belaste minerale olie ten behoeve van de voortdrijving worden toegestaan.

In paragraaf 22.4.2. van de Leidraad Accijns 1997 (Besluit 14 augustus 1997, nr. VB97/1542) is goedgekeurd dat een aantal met name genoemde motorrijtuigen tevens ten behoeve van de aandrijving daarvan gebruik mag maken van laag belaste minerale olie. In het algemeen kan worden gesteld dat het daarbij gaat om motorrijtuigen waarvan het primaire doel is het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor ze zijn ingericht en waarbij derhalve het gebruik van de openbare weg van ondergeschikt belang is. In de afgelopen jaren zijn meer motorrijtuigen met verschillende toepassingsmogelijkheden op de markt verschenen waarvoor dat eveneens geldt, maar die niet genoemd zijn in paragraaf 22.4.2. van de Leidraad Accijns 1997. Er is dus aanleiding deze paragraaf uit te breiden met bedoelde motorrijtuigen.

Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal motorrijtuigen toe te voegen waarvoor eveneens een goedkeuring voor het gebruik van laag belaste minerale olie geldt. Het gaat daarbij om tunnelwaswagens (lid 4 letter d) en sneeuwruimauto’s (lid 4, letter e). Sleuvenzuigers (lid 4 letter f) zijn bij besluit van 16 december 2002, nr. CPP2002/349M reeds goedgekeurd.

2. Wijziging van de Leidraad Accijns 1997

[Regeling vervallen per 12-04-2008 met terugwerkende kracht tot en met 21-03-2008]

Het derde, vierde lid en vijfde lid van paragraaf 22.4.2. van de Leidraad accijns 1997 (Besluit 14 augustus 1997, nr. VB97/1542) wordt vervangen door:

  • 3. Op grond van artikel 40 van het besluit wordt tevens ontheffing verleend voor de volgende categorieën motorrijtuigen die gewoonlijk niet worden gebruikt op de weg:

    • a. Motorrijtuigen waarvoor op grond van artikel 37, eerste lid, onderdeel a, onder 2° en 4° van de Wegenverkeerswet 1994 geen kenteken behoeft te zijn opgegeven. Het gaat daarbij om landbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid.

      Een landbouwtrekker is op grond van artikel 1.1, letter ab, van het Voertuigreglement een motorrijtuig met twee of meer assen, voornamelijk bestemd voor tractiedoeleinden en in het bijzonder ontworpen voor het trekken, duwen, dragen, in beweging brengen of aandrijven van werktuigen, machines of aanhangwagens, die zijn bestemd voor gebruik in de landbouw.

      Een motorrijtuig met beperkte snelheid is op grond van letter ap van dat artikel een motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 25 km/h, niet zijnde een landbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen, en ingericht voor het bij op korte afstand van elkaar gelegen plaatsen afleveren of ophalen van goederen. Onder een motorrijtuig met beperkte snelheid wordt mede verstaan een motorrijtuig niet zijnde een landbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen, en

      • 1. Ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten de wegen;

      • 2. Ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden aan wegen of aan werken op, in, langs of boven wegen.

    • b. Motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebezigd voor de aanleg en het onderhoud van wegen. Indien op grond van artikel 72, eerste lid, letter j, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting voor deze motorrijtuigen vrijstelling van motorrijtuigenbelasting is verleend mag ook altijd ten behoeve van de aandrijving daarvan in de brandstoftank laag belaste halfzware olie of gasolie aanwezig zijn.

    • c. Motorrijtuigen die zijn ingericht voor het gebruik elders dan op wegen en uitsluitend worden gebruikt voor het landbouw- of bosbouwbedrijf. Indien op grond van artikel 72, eerste lid, letter k, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting voor deze motorrijtuigen vrijstelling van motorrijtuigenbelasting is verleend mag ook altijd ten behoeve van de aandrijving daarvan in de brandstoftank laag belaste halfzware olie of gasolie aanwezig zijn.

    • d. Motorrijtuigen die bestaan uit een chassis met een mechanisch werktuig en zich uitsluitend op de weg bevinden voor de verplaatsing naar een andere werkplek. Het gaat hierbij om hijskranen, laadschoppen, bulldozers, betonpompinstallaties, hefplatforms, graafmachines en andere zelfbewegende toestellen (zich op eigen kracht verplaatsende), machines of werktuigen. Bij het gebruik mag het accent niet liggen op het op de openbare weg vervoeren van personen of goederen. De aanwezigheid bij deze motorrijtuigen van een ruime cabine met plaats voor meer dan één persoon staat de toepassing van de ontheffing echter niet in de weg. Dit geldt ook indien de cabine anderszins bijkomstig is uitgerust om werklieden en/of materialen te vervoeren naar of van de plaats waar het werk wordt uitgevoerd.

      Betonmixers, vrachtwagens met daarop gemonteerde laad- en losinstallaties, takelwagens en dergelijke vallen niet onder de hiervoor genoemde categorieën motorrijtuigen, zodat daarvoor de ontheffing niet geldt.

      Bij de brandweer in gebruik zijnde motorrijtuigen vallen niet zonder meer onder de ontheffing; ieder soort brandweervoertuig zal afzonderlijk moeten worden beoordeeld. De ontheffing geldt in ieder geval voor blusvoertuigen, ladderwagens, schuimpoedervoertuigen en hoogwerkers. De ontheffing geldt echter niet voor bij de brandweer in gebruik zijnde manschappenwagens, materiaalwagens, hulpverleningwagens, verbindingscommandowagens en dergelijke motorrijtuigen, al dan niet voorzien van hulpapparatuur; deze dienen in de eerste plaats voor het op de openbare weg vervoeren van personen en goederen.

  • 4. Goedgekeurd wordt dat de volgende categorieën motorrijtuigen die gewoonlijk wel worden gebruikt op de weg, maar waarvan het primaire doel is het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor ze speciaal zijn ingericht, tevens gebruik maken van laag belaste halfzware olie of gasolie:

    • a. Kolkenzuigers waarvoor op grond van artikel 72, eerste lid, letter h, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting vrijstelling van motorrijtuigenbelasting is verleend.

    • b. Vacuümzuigers, niet zijnde kolkenzuigers, hogedrukreinigers en zgn. combiwagens (combinatie van vacuümzuiger en hogedrukreiniger) die worden gebruikt voor het reinigen van schepen, gemalen, gevels, riolen, kolken en rioolputten.

    • c. Veegmachines en tunnelwaswagens.

    • d. Motorrijtuigen voorzien van mechanische apparatuur voor het wassen en ontsmetten van huisvuilcontainers.

    • e. Sneeuwruimauto’s met een niet-afneembare uitrusting, d.w.z. motorrijtuigen die speciaal voor dit doel zijn vervaardigd en in de regel zijn voorzien van turbines, roterende schoppen en dergelijke.

    • f. Sleuvenzuigers, bestaande uit een vrachtwagenchassis waarop een zuiginstallatie is gemonteerd.

    Deze goedkeuring geldt echter niet voor vuilnisauto’s al dan niet voorzien van een maalinrichting, aangezien bij die auto’s het accent ligt op het afhalen en het vervoeren van huisvuil. Wel is onder bepaalde voorwaarden op grond van artikel 26, derde lid, letter e, van het Uitvoeringsbesluit accijns voor de aandrijving van de kraakpers- en draaitrommelinstallaties een teruggaaf van accijns mogelijk over het verschil tussen het hoge en het lage tarief.

  • 5. De hiervoor genoemde motorrijtuigen zijn ontheven van het verbod als bedoeld in artikel 91, tweede lid, letter a, van de wet om in de brandstoftank van een motorrijtuig laag belaste minerale olie voorhanden te hebben. Indien mechanische werktuigen als bedoeld in het derde lid, letter d en in het vierde lid worden aangedreven door een motor die vanuit een aparte brandstoftank van brandstof wordt voorzien dan is de ontheffing niet van toepassing op de brandstoftank van waaruit het motorrijtuig wordt aangedreven. In dat geval dient de brandstoftank van het motorrijtuig derhalve hoog belaste minerale olie te bevatten en mag de aparte brandstoftank laag belaste minerale olie bevatten.

    Indien sprake is van een trekker met oplegger, mag de brandstoftank van de trekker geen laag belaste minerale olie bevatten, tenzij de trekker is ingericht als hogedrukreiniger en de trekker en oplegger samen uitsluitend gebruikt kunnen worden voor de werkzaamheden als bedoeld in het vierde lid, letter b.

  • 6. Voor de ontheffing is geen vergunning van de inspecteur vereist.

Naar boven