Beleidsregel waterdichte afsluiting van dekopeningen van vissersvaartuigen

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 10-08-2003 t/m heden

Beleidsregel waterdichte afsluiting van dekopeningen van vissersvaartuigen

Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,

Gelet op artikel 2.3, eerste lid, en artikel 2.6, eerste lid, van het Vissersvaartuigenbesluit 2002;

Besluit:

Artikel 2

In deze beleidsregel wordt verstaan onder een bak: de overdekte constructie op het werkdek die zich vanaf de voorsteven uitstrekt over een afstand die, vanuit de voorloodlijn gemeten, ten minste 7% van de lengte van het vaartuig bedraagt en waarvan de zijden over ten minste die afstand worden gevormd door de zijbeplating van het vaartuig.

Artikel 3

  • 1 De lengte van de bak wordt gemeten van het voorste punt van de bak, gelegen op hart schip op de aansnijding van het bakdek met de voorsteven, tot aan het 'einde' van de bak.

  • 2 Bij een bak waarvan de zijden uitsluitend worden gevormd door de zijbeplating van het vaartuig, moet worden gerekend dat het einde van de bak ligt op het punt waar de zijbeplating is opgetrokken tot een hoogte die de vereiste verschansingshoogte met 750 mm overschrijdt of tot het niveau van het bakdek, indien dit laatste lager is.

  • 3 Bij een bak waarvan de zijden vanaf het hoogste punt eerst worden gevormd door de zijbeplating van het vaartuig en vervolgens worden voortgezet in de vorm van langsscheepse schotten die op een bepaalde afstand uit de zijde van het vaartuig zijn geplaatst, ligt het einde van de bak op een afstand 'S' gemeten uit het voorste punt van de bak, waarbij S = l - b1a/b2 volgens onderstaande figuur:

    Bijlage 143952.png

Artikel 4

Indien een vaartuig is voorzien van een bak waarvan de lengte minder bedraagt dan of gelijk is aan 15% van de lengte van het vaartuig, behoeft een dergelijke bak niet te worden afgesloten.

Artikel 5

  • 1 Indien een vaartuig is voorzien van een bak waarvan de lengte meer dan 15% maar minder dan 30% van de lengte van het vaartuig bedraagt, is de bak afgesloten door middel van een waterkerend schot van staal of gelijkwaardig materiaal.

  • 2 Het waterkerend schot mag tot een afstand van ten hoogste 10% van de lengte van het vaartuig uit het einde van de bak worden aangebracht.

  • 3 De toegangsopeningen in het waterkerende schot zijn ten minste afsluitbaar door middel van niet-waterdichte deuren of luiken die van staal of gelijkwaardig materiaal zijn en die bij voorkeur naar buiten toe opendraaien.

  • 4 In het waterkerende schot mogen openingen worden aangebracht voor het doorvoeren van een opvoerband die naar een in de bak geplaatste vissorteerinstallatie leidt. Deze doorvoeropeningen zijn zo hoog mogelijk boven het werkdek op hart schip aangebracht en zijn zo goed mogelijk waterkerend afsluitbaar.

  • 5 Het waterkerende schot moet in de zijden, ter plaatse van de dekgoten, zijn voorzien van spuigaten met een oppervlakte van ten minste 30 cm2 per zijde.

  • 6 Aan het afvoeren van spoelwater en visafval vanuit de visverwerkingsruimte in een niet-waterdicht afgesloten bak of bovenbouw wordt op de volgende of daaraan gelijkwaardige wijze uitvoering gegeven:

    • a. voor het afvoeren van visafval is slechts één stortkoker aangebracht;

    • b. als afsluitmiddel voor de stortkoker is aangebracht:

      • - een vast aangebracht scharnierend deksel op de binnenboord opening,

      • - een vanaf het dek bedienbare schuifafsluiter op de buitenboord opening dan wel een goed bereikbare terugslagklep op de buitenboord opening die bij vervuiling gemakkelijk kan worden schoongemaakt;

    • c. het spoelwater en klein visafval wordt vanaf het dek van de visverwerkingsruimte via spuiopeningen in het eindschot van de bovenbouw naar buiten geloosd.

Artikel 6

  • 1 Indien een vaartuig is voorzien van een bak waarvan de lengte meer bedraagt dan of gelijk is aan 30%van de lengte van het vaartuig, is een dergelijke bak afgesloten door middel van een geheel waterdicht schot van staal of gelijkwaardig materiaal.

  • 2 Het waterdichte schot kan tot een afstand van ten hoogste 10% van de lengte van het vaartuig uit het einde van de bak worden aangebracht. Indien dit echter uit het oogpunt van bedrijfsvoering niet wenselijk is, kan worden toegestaan dat het waterdichte schot op een grotere afstand, maar tot ten hoogste 20% van de lengte van het vaartuig, uit het einde van de bak worden geplaatst. In dat geval is op een afstand van ten hoogste 10% van de lengte van het vaartuig uit het einde van de bak een waterkerend schot van staal of gelijkwaardig materiaal aangebracht. Dit waterkerende schot voldoet aan het gestelde in artikel 5, tweede tot en met vijfde lid.

  • 3 Deuren in een waterdicht bakschot zijn als waterdichte deuren uitgevoerd. De deuren draaien naar buiten en zijn op zee zo veel mogelijk gesloten. De drempelhoogte bedraagt ten minste 380 mm.

Artikel 7

Indien in een waterdichte bak als bedoeld in artikel 6 een vissorteerinstallatie is aangebracht, wordt de vislading via een volledig waterdicht afsluitbaar luik naar de ruimte in de bak gevoerd. Dit luik is zo hoog mogelijk aangebracht in het waterdichte bakschot of in het bakdek.

Artikel 8

  • 2 Indien de ruimten onder de in het eerste lid bedoelde luikhoofden waterdichte ruimten zijn die zijn bedoeld voor het bewaren van vis en het vaartuig nog aan de stabiliteitscriteria voldoet indien die ruimten vol zeewater gerekend worden, kan de hoogte van de luikhoofden nul mm bedragen.

Artikel 9

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze beleidsregel zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Het

hoofd van de Scheepvaartinspectie

,

H.G.H. ten Hoopen

Naar boven