Opschortende/schorsende werking van gratieverzoeken en aanhouden besluit bij omzetting in een taakstraf in het kader van gratie

[Regeling vervallen per 01-10-2005.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-06-2003 t/m 30-09-2005

Opschortende/schorsende werking van gratieverzoeken en aanhouden besluit bij omzetting in een taakstraf in het kader van gratie

Circulaire aan het College van procureurs-generaal en de Stichting Reclassering Nederland

Inleiding

[Regeling vervallen per 01-10-2005]

In 1999 is het project Redesign Gratie van start gegaan. Dit project had als doel de gratieprocedure te verbeteren. Concrete doelstellingen waren:

  • - het verkorten van de doorlooptijden;

  • - het tegengaan van de indiening van ongemotiveerde gratieverzoeken;

  • - het verbeteren van de afstemming tussen de ketenpartners;

  • - het verbeteren van het gratie-werkproces.

Deze doelstellingen hebben geleid tot een geheel pakket van maatregelen, waaronder een wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Gratiewet en invoering van deze circulaire gratie (Cg).

Deze circulaire omvat uitvoeringsbeleid voor vier specifieke onderdelen van het werkproces gratie, te weten:

  • 1. het buiten behandeling laten van een ingediend gratieverzoek;

  • 2. de opschortende werking van rechtswege van een gratieverzoek (artikel 558a Wetboek van Strafvordering (WvSv.)). Nieuw is dat de Minister van Justitie daarover een beslissing neemt en die beslissing meedeelt aan het Openbaar Ministerie;

  • 3. de opschortende dan wel schorsende werking die de Minister ingevolge artikel 559a, tweede lid, WvSv. op speciaal daartoe gedaan verzoek aan een gratieverzoek kan toekennen;

  • 4. de gratieverzoeken waarin wordt gevraagd om omzetting van de opgelegde vrijheidsstraf in een taakstraf. Dit zijn de zogenaamde omzettingszaken.

Ik verzoek u aan de inhoud van deze circulaire binnen uw organisatie ruime bekendheid te geven.

Buiten behandeling

[Regeling vervallen per 01-10-2005]

Naast de wettelijke mogelijkheden tot het buiten behandeling laten van een gratieverzoek, zoals opgenomen in artikel drie, vierde of vijfde lid en artikel vier, vierde lid, van de Gratiewet kan een ingediend gratieverzoek m.b.t. een taakstraf buiten behandeling worden gelaten in het geval dat de procedure ex artikel 22f, eerste lid, Wetboek van Strafrecht nog openstaat. Op grond van dit artikel kan betrokkene het OM verzoeken wijzigingen aan te brengen in de termijn waarbinnen met de taakstraf moet worden begonnen of waarbinnen de taakstraf moet zijn verricht dan wel in de aard van de te verrichten werkzaamheden. Tegen de beslissing van het OM kan de veroordeelde een bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf heeft opgelegd.

In de gevallen waarin het aanstonds duidelijk is dat het verzoek strekt tot een algehele kwijtschelding van de taakstraf, omdat de veroordeelde vanwege zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid nooit in staat zal zijn deze te verrichten, kan het gratieverzoek meteen in behandeling worden genomen.

Opschortende werking van rechtswege (art. 558 a WvSv.)

[Regeling vervallen per 01-10-2005]

In artikel 558a van het WvSv. is bepaald in welke gevallen een verzoekschrift om gratie de tenuitvoerlegging of ingang van de straf waarvan gratie wordt verzocht opschort. Dit is de zogenaamde opschortende werking van rechtswege. In artikel 559 WvSv. staat vermeld in welke gevallen deze opschortende werking niet aan de orde is.

Van het toekennen van opschortende werking wordt ingevolge artikel 559a, eerste lid, WvSv. door de Minister van Justitie mededeling gedaan aan de verzoeker en het openbaar ministerie.

Opschorting kan op grond van bovenstaande artikelen uitsluitend plaatsvinden indien de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarvan gratie wordt verzocht nog niet is aangevangen. Het moment waarop de tenuitvoerlegging aanvangt is thans niet wettelijk vastgelegd en behoeft zodoende een duidelijke afkadering. In de toekomst zal deze nadere uitwerking bij Algemene Maatregel van Bestuur plaatsvinden. Het wetsvoorstel dat dit mogelijk moet maken is thans in voorbereiding. Daarop vooruitlopend wordt in dit onderdeel van de circulaire voor maatregelen en straffen in het algemeen en voor verschillende soorten straffen in het bijzonder een nadere uitwerking gegeven van de vraag wanneer van tenuitvoerlegging en opschortende werking van rechtswege sprake is.

Algemeen

[Regeling vervallen per 01-10-2005]

Basisregel

[Regeling vervallen per 01-10-2005]

Basisregel is dat aan een gratieverzoek opschortende werking wordt toegekend voor wat betreft de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarop het gratieverzoek betrekking heeft in die gevallen, waarin een jaar na het onherroepelijk worden van de rechterlijke beslissing waarvan gratie wordt verzocht, de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarvan gratie wordt verzocht, anders dan op verzoek van de veroordeelde, nog niet is aangevangen. (art. 558 a, tweede lid, WvSv.) Als aanvangsmoment van de tenuitvoerlegging geldt de handeling van het Openbaar Ministerie die gericht is op het bewerkstelligen van de uitvoering van de straf of maatregel. Dit is over het algemeen het moment dat de straf of maatregel wordt betekend, tenzij hierna voor een specifieke straf anders is aangegeven.

Deze algemene bepaling is van toepassing op:

  • - hoofdstraffen (met uitzondering van de geldboete);

  • - bijkomende straffen (waaronder de ontzegging van de rijbevoegdheid); en

  • - maatregelen.

Uitzonderingen

[Regeling vervallen per 01-10-2005]

Bovenstaande basisregel alsmede onderstaande specifieke bepalingen t.a.v. vrijheidsstraffen, geldboetes en taakstraffen gelden uitsluitend indien:

  • a. het verzoekschrift om gratie geen betrekking heeft op een straf of straffen, dan wel maatregel of maatregelen, ten aanzien waarvan reeds eerder op een verzoekschrift om gratie is beschikt (artikel 559, onder do, Sv.); en

  • b. het verzoek geen betrekking heeft op straffen of maatregelen, waarvan de tenuitvoerlegging aan een vreemde staat is overgedragen (art. 559, onder fo).

Specifiek

[Regeling vervallen per 01-10-2005]

Geldboetes

[Regeling vervallen per 01-10-2005]

Op grond van artikel 558, eerste lid, WvSv. komen geldboetes van € 340 of minder niet voor gratie in aanmerking. Voor geldboetes van meer dan € 340 is het volgende van belang.

Een verzoekschrift om gratie van een geldboete van meer dan € 340 heeft opschortende werking indien de tenuitvoerlegging op het moment van indiening van het gratieverzoek nog niet is aangevangen. Als aanvangsmoment van de tenuitvoerlegging van een geldboete geldt de handeling van het openbaar ministerie, die is gericht op het bewerkstelligen van die betaling, te weten de verzending aan de veroordeelde van de mededeling van de dag of de dagen waarop de betaling uiterlijk moet geschieden (artikel 561, tweede lid, WvSv.). Zie ook HR 15 januari 1999, NJ 1999, 321. Dit betekent dat het indienen van een gratieverzoek vóór de datum van verzending van de zogeheten eerste optisch leesbare acceptgiro (OLA) in beginsel leidt tot opschortende werking bij de tenuitvoerlegging.

Vrijheidsstraffen

[Regeling vervallen per 01-10-2005]

Er dient te worden gedifferentieerd tussen straffen van zes maanden en korter en straffen van langer dan zes maanden.

Gratieverzoeken met betrekking tot een straf van langer dan zes maanden hebben geen opschortende werking van rechtswege, tenzij de tenuitvoerlegging, anders dan op verzoek van de veroordeelde, een jaar na het onherroepelijk worden van de rechterlijke beslissing waarvan gratie wordt verzocht, nog niet is aangevangen (zie de algemene basisregel). Aan een gratieverzoek met betrekking tot een korte vrijheidsstraf (minder dan zes maanden) of een voorwaardelijke vrijheidsstraf van minder dan zes maanden, wordt opschortende werking verleend zolang de tenuitvoerlegging nog niet is aangevangen, tenzij de desbetreffende straf deel blijkt uit te maken van een voorgenomen reeks vrijheidsbenemingen (artikel 559 onder c WvSv). In dat geval wordt alleen een schorsende werking toegekend indien de tenuitvoerlegging een jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis nog niet is begonnen.

Opschortende werking van rechtswege ten aanzien van vrijheidsstraffen blijft achterwege indien:

  • a. de veroordeelde zich aan de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis of de vrijheidsstraf heeft ontrokken;

  • b. de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, hetzij uit hoofde van de rechterlijke beslissing, waarbij de vrijheidsstraf, waarvan gratie wordt verzocht, werd opgelegd, hetzij uit anderen hoofde krachtens rechterlijke beslissing in Nederland of in een vreemde staat; of

  • c. het verzoekschrift wordt ingediend op het tijdstip dat de veroordeelde tot een vrijheidsstraf zich bevindt op het grondgebied van een vreemde staat, welke staat een Nederlands verzoek om zijn uitlevering in behandeling heeft genomen of met het oog daarop zijn voorlopige aanhouding heeft gelast.

Als aanvang van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf wordt verstaan de handeling van het OM die gericht is op het bewerkstelligen dat de vrijheidsstraf ten uitvoer wordt gelegd. In het overgrote deel van de gevallen is dit de verzending aan de veroordeelde van de mededeling met de melddatum bij de penitentiaire inrichting (de zgn. oproep). Het indienen van een gratieverzoek vóór de datum van verzending van deze mededeling leidt dus in beginsel tot opschortende werking van de tenuitvoerlegging.

In het geval is bevolen een veroordeelde aan te houden en in een penitentiaire inrichting te plaatsen én deze veroordeelde zich niet reeds aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel heeft onttrokken, wordt de registratie in het opsporingsregister aangemerkt als de handeling waarmee de tenuitvoerlegging van een straf aanvangt. Dit betekent dat gratieverzoeken die vóór het moment van opname in het opsporingsregister worden ingediend opschortende werking hebben.

Taakstraffen

[Regeling vervallen per 01-10-2005]

Aan een taakstraf kan uitsluitend in het geval, zoals beschreven onder het algemene deel (basisregel), opschortende werking worden verleend. De tenuitvoerlegging van de taakstraf wordt geacht te zijn aangevangen op het moment dat de reclassering de veroordeelde uitnodigt voor een eerste gesprek over de opgelegde taakstraf.

Opschortende / schorsende werking art. 559a, tweede lid, WvSv.

[Regeling vervallen per 01-10-2005]

Naast het toekennen van opschortende werking van rechtswege heeft de Minister van Justitie de bevoegdheid op eigen initiatief, dan wel op verzoek van de veroordeelde opschortende -, dan wel, schorsende werking aan een gratieverzoek te verlenen. Deze bevoegdheid bestaat uitsluitend in het geval een verzoekschrift om gratie van een vrijheidsstraf, van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege of van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden is ingediend zonder dat de wet daaraan de opschorting van de tenuitvoerlegging verbindt. Van deze bevoegdheid zal slechts bij hoge uitzondering gebruik worden gemaakt. Daarbij geldt als criterium dat gratieverzoeken voor opschortende dan wel schorsende werking van de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarop het verzoek betrekking heeft in aanmerking komen indien op grond van door de verzoeker aangevoerde informatie aannemelijk is geworden dat het hoogstwaarschijnlijk is dat zijn gratieverzoek zal worden ingewilligd.

Hierbij wordt met name gedacht aan de volgende situaties/omstandigheden:

  • 1. degene wie het gratieverzoek betreft heeft een levensbedreigende ziekte of aandoening;

  • 2. een bloedverwant in de eerste graad van degene wie het gratieverzoek betreft heeft een levensbedreigende ziekte of aandoening;

  • 3. de echtgeno(o)t(e), de geregistreerde partner, of de persoon met wie degene wie het gratieverzoek betreft een duurzame samenwoonrelatie heeft, heeft een levensbedreigende ziekte of aandoening;

  • 4. er is aan degene wie het gratieverzoek betreft een bij wet niet toegelaten straf of combinatie van straffen opgelegd;

  • 5. er is sprake van expliciete ondersteuning of een ambtshalve gratieverzoek van het openbaar ministerie.

Indien van de bevoegdheid opschortende dan wel schorsende werking op grond van artikel 559 a, tweede lid, WvSv. te verlenen gebruik wordt gemaakt doet de Minister van Justitie hiervan mededeling aan het openbaar ministerie.

Beleid inzake omzettingszaken

[Regeling vervallen per 01-10-2005]

In het geval een veroordeelde in het kader van zijn gratieverzoek vraagt de hem opgelegde straf om te zetten in een taakstraf, wordt het verzoek, overeenkomstig de normale gratieprocedure, voor advies toegezonden aan de adviserende instantie(s) zoals genoemd in artikel 5, vierde en vijfde lid, Gratiewet. Indien vervolgens geadviseerd wordt de opgelegde straf om te zetten in een taakstraf, wordt, indien de Minister van Justitie dit advies overneemt, de beslissing op het gratieverzoek voor de periode van een jaar aangehouden. Gedurende deze termijn heeft betrokkene de gelegenheid de taakstraf te verrichten. Indien betrokkene buiten zijn schuld de taakstraf niet binnen de termijn heeft verricht, kan deze periode hooguit één keer met een jaar worden verlengd.

Na het verstrijken van de volledige termijn zal worden beoordeeld of betrokkene de taakstraf goed en naar behoren heeft verricht. De uitkomst van deze beoordeling wordt vervolgens gebruikt voor de verdere afhandeling van het ingediende gratieverzoek. Hiervoor gelden de volgende maatstaven:

  • - indien betrokkene de taakstraf verwijtbaar niet, niet volledig of niet goed heeft verricht, zal het gratieverzoek volledig worden afgewezen;

  • - indien betrokkene de taakstraf volledig en naar behoren heeft verricht, zal H.M. de Koningin worden geadviseerd het gratieverzoek in te willigen.

De

Minister

van Justitie,

J.P.H. Donner

Naar boven