Wijzigingen in de omzetbelastingwetgeving per 1 januari 2002

[Regeling vervallen per 02-07-2010 met terugwerkende kracht tot en met 24-06-2010.]
Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 11-10-2007 t/m 23-06-2010

Wijzigingen in de omzetbelastingwetgeving per 1 januari 2002

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Met ingang van 1 januari 2002 zijn een aantal wijzigingen aangebracht in de Wet op de omzetbelasting 1968, het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 en de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968, hierna aangeduid als de Wet, het Uitvoeringsbesluit en de Uitvoeringsbeschikking. In de punten 1 tot en met 5 van dit besluit wordt nader ingegaan op de goederen en diensten die bij het Belastingplan 2002 IV (Wet van 14 december 2001, Stb. 2001, 643) onder het verlaagde BTW-tarief zijn gerangschikt. In de punten 6 en 7 van dit besluit worden de verruiming van de onderwijsvrijstelling respectievelijk de wijziging in de sociaal/culturele vrijstelling besproken, die zijn opgenomen in het Besluit van 18 december 2001, Stb. 701, tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit. Volledigheidshalve is in de bijlage een overzicht opgenomen van de overige wijzigingen per 1 januari 2002.

4. Het gelegenheid geven tot sportbeoefening

[Regeling vervallen per 02-07-2010 met terugwerkende kracht tot en met 24-06-2010]

Indien een ondernemer de mogelijkheid bood gebruik te maken van een sportaccommodatie, kon dat tot 1 januari 2002 de volgende consequenties hebben:

  • a. artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de Wet juncto post b 21 van bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit; indien de ondernemer geen winst beoogde was het gelegenheid geven tot sportbeoefening vrijgesteld;

  • b. artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet; indien sprake was van de verhuur van een onroerende zaak gold een vrijstelling; van verhuur van een onroerende zaak is gelet op de jurisprudentie sprake indien een onroerende zaak of een deel daarvan aan personen met uitsluiting van anderen tegen een bepaalde vergoeding voor een zekere tijd ter beschikking wordt gesteld;

  • c. artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van de Wet; diensten door sportorganisaties aan hun leden waren vrijgesteld, indien met die prestaties geen winst werd beoogd;

  • d. post b 3 van Tabel I; toepassing van het verlaagde tarief voor de diensten door exploitanten van zweminrichtingen;

  • e. het overigens gelegenheid geven tot sportbeoefening door winstbeogende ondernemers; deze dienst was aan het algemene tarief onderworpen.

Met ingang van 1 januari 2002 is de hiervoor onder a genoemde vrijstelling in beginsel (zie de overgangsregeling hierna) vervallen. De in genoemde post b 21 bedoelde vrijgestelde ondernemers kunnen met ingang van 1 januari 2002 in het algemeen het verlaagde tarief toepassen op grond van de gewijzigde tekst van post b 3 van Tabel I bij de Wet. Post b 3 geldt vanaf genoemde datum ook voor de onder punt e bedoelde winstbeogende ondernemers; de diensten van exploitanten van zweminrichtingen blijven onder post b 3 vallen. Voor niet-winstbeogende exploitanten van natuurijsbanen is een nieuwe vrijstelling opgenomen in post b 31 van bijlage B; die vrijstelling geldt ook voor nieuwe exploitanten.

De onder b en c genoemde bepalingen blijven onveranderd van toepassing. Ten aanzien van de onder b bedoelde verhuur wijs ik op de mogelijkheid te opteren voor belaste verhuur, indien aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan.

Ingevolge post b 3 is het gelegenheid geven tot sportbeoefening naar het verlaagde tarief belast. Het gaat hierbij om het verlenen van het recht gebruik te maken van een sportaccommodatie, niet zijnde verhuur, voor de actieve sportbeoefening door de mens. Indien echter incidenteel, hetgeen ruim mag worden uitgelegd, vanuit de sportaccommodatie daarbuiten sport wordt bedreven (bijvoorbeeld onder begeleiding paardrijden in het bos) kan het verlaagde tarief eveneens worden toegepast. Post b 3 geldt ook voor het op of in de sportaccommodatie geven van les, instructie of begeleiding door de ondernemer die het recht verleent gebruik te maken van de sportaccommodatie. Indien de prestatie van de ondernemer uitsluitend bestaat uit het geven van les, instructie of begeleiding, mist post b 3 toepassing.

Onder een sportaccommodatie dient te worden verstaan een onroerende zaak die specifiek en permanent is ingericht voor actieve sportbeoefening door de mens, zoals een ijs-, ski-, kart- en golfbaan, een manege, sporthal, atletiekbaan en fitnesscentrum. Er bestaat geen bezwaar tegen om ook ruimtes die tijdelijk voor sportbeoefening worden ingericht, bijvoorbeeld een zaal in een buurthuis, bij die gelegenheid als sportaccommodaties te beschouwen. Het verlaagde tarief voor sportaccommodaties geldt slechts, indien de accommodatie ter beschikking wordt gesteld voor sportbeoefening.

Verplaatsbare zaken zoals trampolines, klimwanden en zeilboten zijn niet onroerend en derhalve niet als een sportaccommodatie aan te merken. Het ter beschikking stellen van dergelijke zaken kan slechts onder het verlaagde tarief vallen, indien deze zaken zich bevinden in of op een sportaccommodatie en de terbeschikkingstelling geschiedt door de ondernemer die ook het recht verleent gebruik te maken van de sportaccommodatie.

Onder de post kan tevens worden gerangschikt de terbeschikkingstelling van het voor de sportbeoefening in of op de sportaccommodatie benodigde roerende materiaal zoals turntoestellen of rijpaarden. Hetzelfde geldt voor met de sportbeoefening nauw samenhangende diensten zoals het gelegenheid geven tot douchen en het gebruik maken van een kleedruimte. Ook voor deze gevallen geldt dat de terbeschikkingstelling dient plaats te vinden door de ondernemer die tevens het recht verleent gebruik te maken van de sportaccommodatie.

Activiteiten die in het algemeen worden aangemerkt als spel of vermaak (bijvoorbeeld lasershooting), kunnen niet als sport worden aangemerkt. Diensten als sportmassage kunnen evenmin onder de post worden gerangschikt. Aerobic en dergelijke vormen van fitness waarbij de muziek slechts dient ter ondersteuning en die primair zijn gericht op lichaamstraining, zijn wel als sportbeoefening te beschouwen.

Dansen is in beginsel niet als sport aan te merken. Ik kan er evenwel mee instemmen dat als sport worden aangemerkt landelijke en regionale danswedstrijden, danscompetities, internationale danswedstrijden en danskampioenschappen die worden georganiseerd door of onder auspiciën van de Nederlandse Algemene Danssport Bond of de daarbij aangesloten organisaties voor bij die bond geregistreerde actieve wedstrijddansers. Speciaal voor deze wedstrijddansers georganiseerde trainingen kunnen, indien overigens aan de voorwaarden voor toepassing van de post wordt voldaan, eveneens onder de post worden gerangschikt.

Enige voorbeelden ter toelichting.

  • a. De exploitant van een sporthal verhuurt de hal aan een basketbalvereniging voor een training. De verhuur is vrijgesteld (artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet). De dienst van de vereniging aan de leden is eveneens vrijgesteld (artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van de Wet).

  • b. Een manegehouder geeft paardrijles in de rijhal. De prestatie bestaat uit het verlenen van het recht gebruik te maken van de accommodatie in combinatie met het geven van les. Op grond van post b 3 van Tabel I is het verlaagde tarief van toepassing.

  • c. Een tennisleraar huurt een tennisbaan. Hij gebruikt deze om les te geven. De verhuur aan de leraar is vrijgesteld (artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet), maar aangezien de leraar de baan gebruikt voor belaste prestaties zal optie voor belaste verhuur mogelijk zijn. De vergoeding (voor accommodatie en lesgeven) die de leraar aan de leerlingen in rekening brengt, is onderworpen aan het verlaagde tarief (post b 3 van Tabel I).

  • d. Een particulier huurt een tennisbaan van de exploitant. Hij spreekt met een tennisleraar (een derde) af dat deze hem les zal geven. De verhuur van de baan is vrijgesteld (artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet). Het lesgeven is belast naar het algemene tarief, omdat de tennisleraar niet tevens de tennisbaan ter beschikking stelt.

  • e. Het geven van skateles op de openbare weg is belast naar het algemene tarief. Er is geen sprake van een accommodatie; bovendien kan geen sprake zijn van het verlenen van een gebruiksrecht nu sprake is van een openbare weg.

Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, is post b 21 van bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit met ingang van 1 januari 2002 vervallen. Artikel II van het Besluit van 18 december 2001, Stb. 701, tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit, bevat echter een overgangsregeling voor niet-winstbeogende ondernemers die post b 21 reeds voor 1 januari 2002 toepasten. Die regeling houdt in dat die ondernemers ook na genoemde datum een beroep kunnen blijven doen op die vrijstellingsbepaling, uiteraard mits aan de voorwaarden wordt voldaan, totdat zij ervoor kiezen die vrijstellingsbepaling niet langer op hen van toepassing te doen zijn. Op die keuze kan niet worden teruggekomen.

6. Vrijstelling voor onderwijs in dans, drama en beeldende vorming

[Regeling vervallen per 02-07-2010 met terugwerkende kracht tot en met 24-06-2010]

De vrijstelling voor deze diensten is opgenomen in het bestaande artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit, dat reeds voorzag in een vrijstelling voor muziekonderwijs aan personen jonger dan 21 jaar. De vrijstelling voor onderwijs in dans ziet op alle dansvormen zoals jazzdans, kinderdans (algemeen dansante vorming), klassieke dans, moderne dans, show- en musicaldans, tapdans, dansexpressie en internationale dans (waaronder Afrikaanse dans, Arabische dans, Indiase dans, Spaanse dans en folkloredans). Aerobic valt niet onder deze vrijstelling (zie echter punt 4 van dit besluit). Bij de vrijstelling voor onderwijs in drama moet worden gedacht aan onderwijs in de vorm van toneel- en theaterlessen. Als beeldende vorming zijn aan te merken tekenen, handenarbeid, textiele werkvormen en audiovisuele vormgeving.

Voor de toepassing van de vrijstelling is vereist dat de ondernemer een boekhouding voert waarin de voor die toepassing vereiste gegevens duidelijk en overzichtelijk zijn opgenomen; zie in dit verband artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit.

De vrijstelling van artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit geldt slechts voor onderwijs aan personen jonger dan 21 jaar. Teneinde praktische problemen bij de toepassing van de vrijstelling te ondervangen, kan ik mij ermee verenigen dat bij de beoordeling van de leeftijd van de cursist het moment waarop de cursus aanvangt als peildatum wordt genomen. Het feit dat de cursist in de loop van de cursus 21 jaar wordt, doet dan de vrijstelling niet teniet, mits de cursus maximaal een jaar duurt. Indien de cursus langer dan een jaar duurt, kan de regeling ook worden toegepast mits de cursus is onderverdeeld in lesperiodes die niet langer zijn dan een jaar. In dat geval vervalt de vrijstelling aan het einde van de periode waarin de cursist 21 jaar is geworden.

7. Kinderopvang en thuiszorg

[Regeling vervallen per 02-07-2010 met terugwerkende kracht tot en met 24-06-2010]

In artikel 11, eerste lid, onderdelen g, 2°, en w, van de Wet zijn met ingang van 1 januari 2001 zelfstandige vrijstellingen voor respectievelijk thuiszorg en kinderopvang opgenomen teneinde niet-winstbeogende en winstbeogende ondernemers op dezelfde wijze in de heffing te betrekken. In verband daarmee is bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit aangepast. Instellingen voor kinderopvang vallen niet langer onder post b 6 van Bijlage B. Aan onderdeel b is daarnaast een algemene aantekening toegevoegd, inhoudende dat thuiszorg niet langer onder een van de posten van bijlage B, waaronder post b 9, kan worden gerangschikt.

8. Overgangsproblematiek

[Regeling vervallen per 02-07-2010 met terugwerkende kracht tot en met 24-06-2010]

Uitgangspunt van de Wet is dat het tarief wordt bepaald door het tijdstip waarop de levering of de dienst is verricht. Indien derhalve in 2001 betalingen zijn ontvangen ter zake van prestaties die (voor een deel) worden verricht in het jaar 2002, moet de ondernemer indien wijziging is opgetreden in het tarief of de vrijstelling ten aanzien van de verrichte prestatie, naar rato van het op 2002 betrekking hebbende deel van de vergoeding een correctie aanbrengen. Afhankelijk van de wijziging kan dat leiden tot een positieve dan wel negatieve correctie op de aangifte.

Een overgang van de vrijstelling naar het verlaagde of het algemene tarief dan wel omgekeerd kan tevens tot gevolg hebben dat eerder niet in aftrek gebrachte belasting alsnog (gedeeltelijk) in aftrek kan worden gebracht respectievelijk eerder in aftrek gebrachte belasting (gedeeltelijk) verschuldigd wordt. Voor een dergelijke herrekening of herziening zij verwezen naar artikel 15 van de Wet (in het bijzonder het vierde lid) en de artikelen 11 tot en met 13 van de Uitvoeringsbeschikking.

9. Vervallen besluit

[Regeling vervallen per 02-07-2010 met terugwerkende kracht tot en met 24-06-2010]

Het besluit van 14 maart 1994, nr. VB94/307 (Infobulletin 94/271) heeft in verband met het bepaalde in de laatste alinea van punt 6 zijn belang verloren en wordt hierbij ingetrokken.

Bijlage

[Regeling vervallen per 02-07-2010 met terugwerkende kracht tot en met 24-06-2010]

Per 1 januari 2002 zijn naast de in dit besluit toegelichte wijzigingen de volgende aanpassingen in werking getreden.

  • a. Wijzigingen in de Wet:

    • In artikel 11, eerste lid, onderdeel g, 3°, is de volgende nieuwe vrijstelling opgenomen:

      De diensten door landbouwers, veehouders, tuinbouwers en bosbouwers bestaande in het verlenen van dagbesteding, arbeidstraining of dagopvang aan:

      • a. personen voor wie zij daartoe een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten met een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of met een instelling die werkzaam is op het terrein van sociaal en maatschappelijk werk;

      • b. personen met wie zij daartoe een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten en die beschikken over een persoonsgebonden budget met het oog op het geldend maken van hun aanspraken ingevolge de onder a genoemde wet.

    • De tekst van artikel 28o is gewijzigd in:

      In geval een ondernemer een levering of een dienst verricht die een verwerking omvat van aan een ander toebehorend beleggingsgoud, waardoor het goud niet langer als beleggingsgoud is aan te merken, wordt, in afwijking in zoverre van artikel 8, de belasting berekend over het door de ondernemer voor die levering of dienst in rekening gebrachte bedrag – de omzetbelasting niet daaronder begrepen – vermeerderd met de waarde van het goud dat in het tot stand gekomen goed voorkomt.

    • Het binnenlands vervoer van personen met luchtvaartuigen is niet langer aan het verlaagde tarief onderworpen. Post b 9 van Tabel I is in verband daarmee aangepast.

  • b. Wijzigingen in het Uitvoeringsbesluit:

    • In artikel 4, tweede lid, was bepaald dat bij levering van gebruikte personenenauto’s en motorrijwielen anders dan met toepassing van de margeregeling, niet tot de vergoeding behoort het bij die goederen nog behorende bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. Dat bedrag diende te worden berekend overeenkomstig artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992. Aan dat tweede lid is toegevoegd:

      In afwijking hiervan behoort bij de levering van gebruikte personenauto’s en gebruikte motorrijwielen waarvoor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen geheel of gedeeltelijk is teruggegeven op de voet van artikel 15 of 16 van laatstgenoemde wet, niet tot de vergoeding het bedrag dat ingevolge artikel 15 van die wet bij het afstoten van het desbetreffende gebruikte motorrijtuig moet worden voldaan dan wel, wanneer het gaat om een gebruikt motorrijtuig als bedoeld in artikel 16, nog niet onvoorwaardelijk is teruggegeven.

      Na het tweede lid is een nieuw derde lid opgenomen dat luidt: Het tweede lid is alleen van toepassing indien de ondernemer op de factuur het bedrag vermeldt dat hij als belasting bedoeld in de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 op de vergoeding in mindering heeft gebracht.

    • Artikel 24d, eerste lid, is gewijzigd in:

      De buitenlandse ondernemer die in Nederland belasting verschuldigd is ingevolge artikel 5a, eerste lid, van de wet, stelt een fiscaal vertegenwoordiger met een algemene vergunning aan wanneer het hoofdkantoor of de vestiging van de ondernemer is gelegen in een derde-land waarmee geen rechtsinstrument van gelijke strekking is overeengekomen als bedoeld in artikel 21, lid 2, onder b, van de Zesde richtlijn.

      De wijziging beoogt de regelgeving aan te passen aan genoemd gewijzigd artikel van de richtlijn, waarin de mogelijkheden voor lidstaten tot het verplicht stellen van een fiscaal vertegenwoordiger zijn beperkt.

  • c. Wijzigingen in de Uitvoeringsbeschikking:

    • Aan bijlage I, de lijst met goederen die in een zogenoemd niet-plaatsgebonden BTW-entrepot kunnen worden opgeslagen, zijn toegevoegd: Ander gelegeerd staal in ingots of in andere primaire vormen; halffabrikaten van ander gelegeerd staal (post 7224 van de gecombineerde nomenclatuur).

    • Aan bijlage K, de lijst met goederen die kunnen worden opgeslagen in een zogenoemd plaatsgebonden BTW-entrepot, zijn toegevoegd: Polyacetalen, andere polyethers en epoxyharsen, in primaire vormen; polycarbonaten, alkydharsen, polyallylesters en andere polyesters, in primaire vormen (post 3907 van de gecombineerde nomenclatuur), polyamiden in primaire vormen (post 3908 van de gecombineerde nomenclatuur) en aminoharsen, fenolharsen en polyurethanen, in primaire vormen (post 3909 van de gecombineerde nomenclatuur).

    • Bijlage L is vernieuwd. Deze bijlage bevat een lijst van de gouden beleggingsmunten waarvoor het vrijstellingsregime van beleggingsgoud van toepassing is. De lijst geldt voor het jaar 2002.

Naar boven