5. De fiscale eenheid als aandeelhouder in de zin van het vierde lid
[Regeling vervallen per 20-07-2006]
Vraag
In het elfde lid is bepaald dat voor vennootschappen die deel uitmaken van een fiscale
eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 het
overgangsrecht vennootschapsbelasting van toepassing is als waren deze vennootschappen
zelfstandig belastingplichtig. Binnen oude fiscale eenheden kan het nog wel eens voorkomen
dat de aandelen in een dochtermaatschappij voor bijvoorbeeld 98% rechtstreeks worden
gehouden door de moedermaatschappij en voor de overige 2% via een andere (100%-)dochter.
Behoort een dergelijk pakket van 2% niet te kwalificeren voor de evenredige vermindering
als bedoeld in het vierde lid?
Antwoord
In zulke situaties is er geen reden de evenredige vermindering van het vierde lid
niet toe te staan voorzover de aandelen worden gehouden door de dochtermaatschappij
met het belang van minder dan 5%. In de eerdergenoemde wet van 18 oktober 2001, Stb.
491, is bepaald dat in dat geval de evenredige vermindering voor het geheel wordt
toegepast.
Nadien is aan mij een vergelijkbare casuspositie voorgelegd, met dit verschil dat
er geen fiscale eenheid bestaat. Een fiscale eenheid is ook niet mogelijk omdat sommige
van de betrokken vennootschappen niet in Nederland zijn gevestigd. Naar aanleiding
van deze casus heb ik het hiervoor gegeven antwoord heroverwogen.
Op grond van die heroverweging meen ik dat ook zonder de feitelijke aanwezigheid van
een fiscale eenheid een zelfde beleidslijn kan worden gevolgd. Ik heb daarbij overwogen
dat indien het belang bij een vennootschap middellijk of onmiddellijk voor 100% berust
bij een andere persoon, deze vennootschap in feite niet een samenwerkingsverband representeert
van twee of meer personen. In wezen is de vennootschap in zo’n geval niet meer dan
een verlengstuk van de (middellijke of onmiddellijke) 100%-aandeelhouder. Voor dat
bijzondere geval keur ik goed dat alle aandelen worden geacht te behoren tot een pakket
van 5% of meer.
Vorenstaande goedkeuring laat onverlet, dat nog wel getoetst dient te worden in hoeverre
is voldaan aan de overige voorwaarden voor de evenredige vermindering, die zijn opgenomen
in het vierde lid en het achtste lid.