Fiscaal bestuursrecht: Boete, vrijwillige verbetering leidt onder voorwaarden niet tot een boete

[Regeling vervallen per 31-03-2007.]
Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 30-03-2007

Fiscaal bestuursrecht: Boete, vrijwillige verbetering leidt onder voorwaarden niet tot een boete

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is een herziene versie van het besluit van 24 december 1999 nr. AFZ99/3304M.

Het besluit is herzien in verband met de vervanging van de gulden door de euro per 1 januari 2002 en bevat geen inhoudelijke wijzigingen.

Inleiding

[Regeling vervallen per 31-03-2007]

Besluit

[Regeling vervallen per 31-03-2007]

Indien de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald is sprake van een betalingsverzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een verzuimboete van ten hoogste € 4.537 kan opleggen (art. 67c AWR). Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat de belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, kan de inspecteur hem een vergrijpboete opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de belasting dat als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald (art. 67f AWR).

In paragraaf 28, derde lid, Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB 1998) is aangegeven dat geen vergrijpboete als bedoeld in artikel 67f AWR zal worden opgelegd, indien de belasting die op aangifte moet worden afgedragen of voldaan (gedeeltelijk) niet is betaald, maar belanghebbende, vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur bekend is of zal worden met dat feit, schriftelijk uitdrukkelijk kenbaar maakt dat en tot welk bedrag niet of gedeeltelijk niet is betaald (‘vrijwillige verbetering’). Op grond van paragraaf 24, tweede lid, BBBB 1998 kan de inspecteur in dat geval een verzuimboete opleggen van 5 percent met een maximum van € 4.537.

Gebleken is dat in de praktijk sterke behoefte bestaat aan een nadere invulling van deze discretionaire bevoegdheid. Om te bereiken dat met betrekking tot de verzuimboete in geval van een ‘vrijwillige verbetering’ in de zin van paragraaf 28, derde lid, van het BBBB 1998, op uniforme wijze door de inspecteur invulling wordt gegeven aan deze bevoegdheid (de verzuimboete van paragraaf 24, tweede lid, BBBB 1998) keur ik goed dat vanaf heden:

  • geen verzuimboete wordt opgelegd indien het belastingbedrag dat ingevolge de vrijwillige verbetering alsnog wordt betaald minder bedraagt dan € 1.134;

  • geen verzuimboete wordt opgelegd indien het belastingbedrag dat ingevolge de vrijwillige verbetering alsnog wordt betaald € 1.134 of meer maar minder dan € 11.345 bedraagt, mits het belastingbedrag dat ingevolge de vrijwillige verbetering alsnog wordt betaald minder dan 10% bedraagt van het bedrag van de belasting die over het tijdvak/de tijdvakken waarop de vrijwillige verbetering betrekking heeft, is afgedragen dan wel voldaan. Mocht blijken dat deze goedkeuring in de praktijk aanleiding is tot wijziging van het vaste aangiftepatroon van de belastingplichtigen of de inhoudingsplichtigen dan zal deze goedkeuring met onmiddellijke ingang komen te vervallen. Leidt de goedkeuring in de praktijk niet tot een wijziging in het aangiftepatroon dan zal deze goedkeuring overeenkomstig in het BBBB 1998 worden opgenomen.

Toelichting

[Regeling vervallen per 31-03-2007]

Met dit besluit wordt inhoud gegeven aan de wijze waarop wordt omgegaan met de zogenoemde suppletie-aangifte voor de belastingen die op aangifte dienen te worden voldaan of afgedragen (hierna: aangiftebelastingen). Het betreft situaties waarin de belasting- of inhoudingsplichtige (hierna: belanghebbende) nà het verstrijken van de wettelijke aangiftetermijn tot de conclusie komt dat hij aangifte heeft gedaan tot een te laag bedrag en dit vrijwillig corrigeert door conform een nadere, aanvullende ‘aangifte’ (‘suppletie-aangifte’) alsnog het ontbrekende te betalen.

De bevoegdheid tot het opleggen van een boete in gevallen waarin voor de aangiftebelastingen tot een te laag bedrag aangifte is gedaan, berust voor wat betreft het opleggen van een verzuimboete op artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en voor wat betreft het opleggen van een vergrijpboete op artikel 67f AWR. Ten overvloede wordt hier opgemerkt dat beide bepalingen zien op alle situaties waarin een aangiftebelasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de wet gestelde termijn is betaald, ongeacht de vraag of wel of niet aangifte is gedaan. De werkingssfeer van dit besluit is echter beperkt tot die situaties waarin abusievelijk in eerste instantie de op aangifte te betalen belasting te laag is berekend, aangegeven en betaald, en conform een vrijwillige verbetering van de aangifte (‘suppletie-aangifte’) het te weinig betaalde alsnog wordt betaald.

Aan de wijze waarop met de bevoegdheden van art. 67c AWR en art. 67f AWR dient te worden omgegaan, is nader invulling gegeven in onder meer paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB 1998) en paragraaf 28 BBBB 1998. Op grond van paragraaf 28, derde lid, BBBB 1998 wordt ter zake van onder meer een betalingsverzuim als vorenbedoeld geen vergrijpboete opgelegd indien de belanghebbende met een zgn. vrijwillige verbetering komt. Van een vrijwillige verbetering is sprake indien de belanghebbende vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met dat verzuim bekend is of zal worden, schriftelijk uitdrukkelijk aan de inspecteur kenbaar maakt tot welk bedrag niet of gedeeltelijk niet is betaald. Op grond van paragraaf 24, tweede lid, BBBB 1998 kan de inspecteur een verzuimboete van 5 procent, met een maximum van € 4.537 opleggen.

Dit besluit geldt als een nadere invulling van deze in paragraaf 24, tweede lid, BBBB 1998 omschreven bevoegdheid. Om te bereiken dat deze bevoegdheid in de praktijk op uniforme wijze wordt toegepast, is in het besluit aangegeven in welke gevallen niet tot oplegging van een boete zal worden overgegaan. Het betreft allereerst situaties waarin de vrijwillige verbetering minder bedraagt dan € 1.134. Daarnaast wordt ook geen boete opgelegd in gevallen waarin de vrijwillige verbetering weliswaar € 1.134 of meer bedraagt, maar minder dan tien procent van het bedrag van de belasting die over het tijdvak of de tijdvakken waarop de vrijwillige verbetering betrekking heeft, is afgedragen of voldaan. Deze procentuele regeling loopt tot een bedrag van maximaal € 11.345, zodat voor suppletie-aangiftes van meer dan € 11.345 wel tot het opleggen van een verzuimboete zal worden overgegaan. Uiteraard is voor toepassing van de in dit besluit vervatte regels steeds uitgangspunt dat de suppletie-aangifte alsnog leidt tot een juiste afdracht of voldoening van de verschuldigde belasting.

Daarbij wordt overigens opgemerkt dat paragraaf 4 BBBB 1998 ook ten aanzien van de boete-oplegging bij de ‘suppletie-aangifte’ onverkort van toepassing blijft. Dat wil zeggen dat de inspecteur bij een gerechtvaardigd beroep op afwezigheid van alle schuld tot vernietiging van de boete dient over te gaan. Het is op grond van paragraaf 4, eerste lid, BBBB 1998 aan belanghebbende om afwezigheid van alle schuld te stellen en te bewijzen.

Besloten is deze regeling vooralsnog de vorm te geven van een afzonderlijk besluit en niet direct op te nemen in het BBBB 1998. De reden daarvoor is tweeledig. Enerzijds zal de komende tijd moeten blijken of de regeling op adequate wijze tegemoet komt aan de praktijk van de verzuimboete bij het doen van een suppletie-aangifte. In het overleg tussen belastingdienst en bedrijfsleven is aan de orde geweest dat, zo dit niet het geval zou blijken, zal worden overwogen tot aanpassing van de regeling te komen, zodanig dat daarmee beter wordt aangesloten op de bestaande praktijk. Anderzijds zal worden gevolgd of de regeling consequenties heeft voor het aangiftepatroon van belanghebbenden. Indien zou blijken dat van de regeling op wat voor wijze dan ook ‘gebruik’ wordt gemaakt voor het de facto verkrijgen van uitstel van fiscale verplichtingen, zal de regeling worden heroverwogen. Indien de regeling na verloop van tijd bevredigend blijkt te werken, zal deze alsnog worden opgenomen in het BBBB 1998.

Naar boven