Toelichting
[Regeling vervallen per 31-03-2007]
Met dit besluit wordt inhoud gegeven aan de wijze waarop wordt omgegaan met de zogenoemde
suppletie-aangifte voor de belastingen die op aangifte dienen te worden voldaan of
afgedragen (hierna: aangiftebelastingen). Het betreft situaties waarin de belasting-
of inhoudingsplichtige (hierna: belanghebbende) nà het verstrijken van de wettelijke
aangiftetermijn tot de conclusie komt dat hij aangifte heeft gedaan tot een te laag
bedrag en dit vrijwillig corrigeert door conform een nadere, aanvullende ‘aangifte’
(‘suppletie-aangifte’) alsnog het ontbrekende te betalen.
De bevoegdheid tot het opleggen van een boete in gevallen waarin voor de aangiftebelastingen
tot een te laag bedrag aangifte is gedaan, berust voor wat betreft het opleggen van
een verzuimboete op artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)
en voor wat betreft het opleggen van een vergrijpboete op artikel 67f AWR. Ten overvloede
wordt hier opgemerkt dat beide bepalingen zien op alle situaties waarin een aangiftebelasting
niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de wet gestelde termijn is betaald,
ongeacht de vraag of wel of niet aangifte is gedaan. De werkingssfeer van dit besluit
is echter beperkt tot die situaties waarin abusievelijk in eerste instantie de op
aangifte te betalen belasting te laag is berekend, aangegeven en betaald, en conform
een vrijwillige verbetering van de aangifte (‘suppletie-aangifte’) het te weinig betaalde
alsnog wordt betaald.
Aan de wijze waarop met de bevoegdheden van art. 67c AWR en art. 67f AWR dient te
worden omgegaan, is nader invulling gegeven in onder meer paragraaf 24 van het Besluit
Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB 1998) en paragraaf 28 BBBB 1998. Op
grond van paragraaf 28, derde lid, BBBB 1998 wordt ter zake van onder meer een betalingsverzuim
als vorenbedoeld geen vergrijpboete opgelegd indien de belanghebbende met een zgn.
vrijwillige verbetering komt. Van een vrijwillige verbetering is sprake indien de
belanghebbende vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur
met dat verzuim bekend is of zal worden, schriftelijk uitdrukkelijk aan de inspecteur
kenbaar maakt tot welk bedrag niet of gedeeltelijk niet is betaald. Op grond van paragraaf
24, tweede lid, BBBB 1998 kan de inspecteur een verzuimboete van 5 procent, met een
maximum van € 4.537 opleggen.
Dit besluit geldt als een nadere invulling van deze in paragraaf 24, tweede lid, BBBB
1998 omschreven bevoegdheid. Om te bereiken dat deze bevoegdheid in de praktijk op
uniforme wijze wordt toegepast, is in het besluit aangegeven in welke gevallen niet
tot oplegging van een boete zal worden overgegaan. Het betreft allereerst situaties
waarin de vrijwillige verbetering minder bedraagt dan € 1.134. Daarnaast wordt ook
geen boete opgelegd in gevallen waarin de vrijwillige verbetering weliswaar € 1.134
of meer bedraagt, maar minder dan tien procent van het bedrag van de belasting die
over het tijdvak of de tijdvakken waarop de vrijwillige verbetering betrekking heeft,
is afgedragen of voldaan. Deze procentuele regeling loopt tot een bedrag van maximaal
€ 11.345, zodat voor suppletie-aangiftes van meer dan € 11.345 wel tot het opleggen
van een verzuimboete zal worden overgegaan. Uiteraard is voor toepassing van de in
dit besluit vervatte regels steeds uitgangspunt dat de suppletie-aangifte alsnog leidt
tot een juiste afdracht of voldoening van de verschuldigde belasting.
Daarbij wordt overigens opgemerkt dat paragraaf 4 BBBB 1998 ook ten aanzien van de
boete-oplegging bij de ‘suppletie-aangifte’ onverkort van toepassing blijft. Dat wil
zeggen dat de inspecteur bij een gerechtvaardigd beroep op afwezigheid van alle schuld
tot vernietiging van de boete dient over te gaan. Het is op grond van paragraaf 4,
eerste lid, BBBB 1998 aan belanghebbende om afwezigheid van alle schuld te stellen
en te bewijzen.
Besloten is deze regeling vooralsnog de vorm te geven van een afzonderlijk besluit
en niet direct op te nemen in het BBBB 1998. De reden daarvoor is tweeledig. Enerzijds
zal de komende tijd moeten blijken of de regeling op adequate wijze tegemoet komt
aan de praktijk van de verzuimboete bij het doen van een suppletie-aangifte. In het
overleg tussen belastingdienst en bedrijfsleven is aan de orde geweest dat, zo dit
niet het geval zou blijken, zal worden overwogen tot aanpassing van de regeling te
komen, zodanig dat daarmee beter wordt aangesloten op de bestaande praktijk. Anderzijds
zal worden gevolgd of de regeling consequenties heeft voor het aangiftepatroon van
belanghebbenden. Indien zou blijken dat van de regeling op wat voor wijze dan ook
‘gebruik’ wordt gemaakt voor het de facto verkrijgen van uitstel van fiscale verplichtingen,
zal de regeling worden heroverwogen. Indien de regeling na verloop van tijd bevredigend
blijkt te werken, zal deze alsnog worden opgenomen in het BBBB 1998.