Circulaire EG-betekeningsverordening

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 09-04-2001 t/m heden

Circulaire EG-betekeningsverordening

Op 31 mei a.s. zal in werking treden de op 29 mei 2000 door de Raad van de Europese Unie vastgestelde verordening (EG) Nr. 1348/2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PbEG L160/37) (hierna: de verordening). De verordening noopt ertoe enige wettelijke voorzieningen te treffen ter uitvoering van de verordening, en daarbij de bestaande wetgeving aan de verordening aan te passen. Een daartoe strekkend wetsvoorstel is inmiddels aan de Raad van State voor advies voorgelegd. Omdat het tijdstip van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel vermoedelijk na 31 mei a.s. gelegen zal zijn, kunnen er vragen rijzen omtrent de betekenis en gevolgen van de verordening tot dat tijdstip. Met deze brief wordt beoogd daaromtrent duidelijkheid te brengen. Ik verzoek u om de inhoud van deze brief binnen uw organisatie bekend te maken aan degenen die het aangaat.

1. Algemeen; werkingssfeer

De verordening strekt ertoe de zendingen tussen de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken met het oog op betekening en kennisgeving te verbeteren en te versnellen ten opzichte van de huidige internationale regelgeving.

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben op de voet van artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, te kennen gegeven dat zij aan de aanneming en toepassing van deze verordening wensen deel te nemen. Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van deze verordening. Deze verordening bindt Denemarken dan ook niet en is niet op deze lidstaat van toepassing.

Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de verordening heeft de verordening voor het gebied dat tot haar werkingssfeer behoort voorrang op bepalingen in door de lidstaten gesloten bilaterale of multilaterale overeenkomsten, waaronder het op 15 november 1965 te Den Haag tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken (het Haags betekeningsverdrag 1965). Dit verdrag blijft dus van toepassing in de verhouding tussen Nederland en niet door de verordening gebonden staten die partij zijn bij het Haags betekeningsverdrag. Voorts bepaalt artikel 21 van de verordening dat artikel 23 van het Verdrag van 17 juli 1905 betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Rechtsvorderingsverdrag 1905, dat voor Nederland nog geldt in de verhouding met IJsland), artikel 24 van het Verdrag van 1 maart 1954 betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Rechtsvorderingsverdrag 1954) en artikel 13 van het Verdrag van 25 oktober 1980 inzake de toegang tot de rechter in internationale gevallen, onverminderd van toepassing blijven tussen de lidstaten welke partij zijn bij die verdragen.

2. Schets van de verordening

Bij het streven naar verbetering en versnelling van de zendingen van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken ter betekening of kennisgeving in het buitenland is het Haags betekeningsverdrag 1965 tot uitgangspunt genomen. Op een aantal punten wijkt de verordening evenwel af van het verdrag van 1965. Voorzover van belang voor de uitvoering van de verordening wordt hieronder in algemene zin op enkele bepalingen van de verordening ingegaan.

De verordening introduceert zogenoemde 'verzendende instanties' en 'ontvangende instanties'. Een verzendende instantie is bevoegd gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken te verzenden ter betekening of kennisgeving in een andere lidstaat (zie artikel 2, eerste lid, van de verordening). Een ontvangende instantie is bevoegd gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken die afkomstig zijn van een andere lidstaat in ontvangst te nemen (zie artikel 2, tweede lid, van de verordening). Met het oog op de doelmatigheid en de snelheid van civiele procedures is het nodig geacht de verzending ter betekening en kennisgeving te doen plaatsvinden tussen plaatselijke, gedecentraliseerde, instanties. De gedachte is dat de betekening en kennisgeving aldus over minder schijven loopt en mitsdien sneller kan worden gerealiseerd. Aldus breekt de verordening nadrukkelijk met het concept van een centrale autoriteit die onder vigeur van het Haags betekeningsverdrag 1965 als centraal aanspreekpunt fungeert voor de functionarissen die in de verdragsstaten bevoegd zijn tot het doen van betekening of kennisgeving.

Voor Nederland ligt het voor de hand om de gerechtsdeurwaarders, in aansluiting op hun reeds bestaande taken ten aanzien van de betekening en kennisgeving van stukken, ook aan te wijzen als verzendende en ontvangende instanties. Inmiddels is dan ook op de voet van artikel 2, vierde lid, aan de Europese Commissie mededeling gedaan van de namen en adressen van de aldus aangewezen gerechtsdeurwaarders. Door deze aanwijzing kan iedere gerechtsdeurwaarder in Nederland optreden als verzendende en als ontvangende instantie.

In civiele verzoekschriftprocedures is de griffier belast met de kennisgeving van gerechtelijke stukken aan de verzoeker, de verweerder en belanghebbenden (artikel 429r Rv in verbinding met het Besluit oproepingen, mededelingen en zendingen verzoekschriftprocedure). Hetzelfde geldt voor de kennisgevingen in de civiele kantongerechtsprocedure (artikel 118 Rv). In deze gevallen ligt het in de rede dat in beginsel de internationale kennisgeving kan worden verricht door (de griffier van) het gerecht, zonder tussenkomst van een deurwaarder. Met het oog daarop is aan de Europese Commissie mededeling gedaan dat als verzendende instantie naast de deurwaarders zijn aangewezen de gerechten wanneer zij een wettelijke taak hebben bij oproeping van personen of kennisgeving van stukken. Overigens zal de griffier ook kunnen kiezen voor de weg van rechtstreekse kennisgeving per post op de voet van artikel 14 van de verordening.

De verordening voorziet ook in een 'centrale instantie'. De centrale instantie heeft tot taak informatie te verschaffen aan verzendende instanties, het zoeken naar oplossingen voor problemen bij verzending ter betekening of kennisgeving en, in buitengewone omstandigheden, het op verzoek van een verzendende instantie aan een ontvangende instantie doen toekomen van een aanvraag tot betekening of kennisgeving (artikel 3 van de verordening). De verordening ziet hier op uitzonderlijke gevallen waarin het proces van betekening of kennisgeving is gestokt en daarop door de verzendende instantie geen invloed (meer) is uit te oefenen. Bij wijze van voorbeeld kan worden genoemd het geval dat antwoord uitblijft op de vraag welke ontvangende instantie territoriaal bevoegd is, of dat het kantoor van ontvangende instantie door brand is verwoest of de diensten van de aangezochte lidstaat zijn lamgelegd door een staking of een natuurramp.

Voor Nederland komt als centrale instantie in aanmerking de door de Gerechtsdeurwaarderswet in het leven geroepen Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG). Op de voet van artikel 23, eerste lid, van de verordening is de Europese Commissie bericht dat Nederland de KBvG heeft aangewezen als centrale instantie als bedoeld in artikel 3 van de verordening. Binnen de KBvG is zowel de structuur als de kennis voorhanden die benodigd is voor de uitvoering van de in artikel 3 van de verordening neergelegde taken.Voor de periode tot de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet is als centrale instantie aangewezen de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders.

Bij de verzending van stukken ter betekening of kennisgeving wordt gebruik gemaakt van een formulier dat in de bijlage bij de verordening is vastgesteld en beschikbaar is in alle talen van de Europese Unie (zie artikel 4, derde lid, van de verordening). Het formulier bevat ruimte voor het vermelden van gegevens over het desbetreffende stuk, de verzendende en de ontvangende instantie, de afzender en degene voor wie het stuk is bestemd, en de gewenste wijze van betekening of kennisgeving. Zo zal, wanneer een Nederlandse ontvangende instantie wordt verzocht een stuk te doen betekenen 'volgens de wet van de aangezochte staat' (Nederland), dit stuk moeten worden betekend door middel van een deurwaardersexploot aan degene voor wie het stuk bestemd is. Het formulier moet worden ingevuld in de officiële taal van de aangezochte lidstaat of, indien er verscheidene officiële talen zijn, in de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht, dan wel in een andere taal die de lidstaat heeft verklaard in dit verband te kunnen aanvaarden (artikel 4, derde lid, van de verordening). Gelet op de functie van de Engelse taal in het internationale verkeer heeft Nederland in dit verband op de voet van artikel 23 van de verordening verklaard dat aan Nederlandse verzendende en ontvangende instanties te zenden formulieren ook in de Engelse taal kunnen worden ingevuld. Hetzelfde geldt voor het in artikel 10 van de verordening bedoelde certificaat waarmee een ontvangende instantie de betekening of kennisgeving bevestigt aan een Nederlandse verzendende instantie.

Artikel 9 van de verordening betreft de (vaststelling van de) datum van betekening of kennisgeving. Hoofdregel is dat als datum van betekening of kennisgeving geldt de datum waarop de betekening of kennisgeving overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat heeft plaatsgevonden (artikel 9, eerste lid). Indien evenwel in verband met een in het land van herkomst in te leiden of hangende procedure de betekening of kennisgeving binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wordt de datum die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking moet worden genomen bepaald door het recht van deze lidstaat (artikel 9, tweede lid). In verband hiermee is het wenselijk dat de regeling van betekening van exploten in de Nederlandse wetgeving wordt aangepast. Het reeds genoemde wetsvoorstel voorziet daarin.

Krachtens het derde lid van artikel 9 is het de lidstaten toegestaan de regeling van het eerste en tweede lid, indien daar geldige redenen voor zijn, voor een overgangsperiode van vijf jaar niet toe te passen en deze overgangsperiode 'om redenen in verband met hun rechtsstelsel' om de vijf jaar te verlengen. Nederland zal van deze mogelijkheid geen gebruik maken.

Het eerste lid van artikel 13 van de verordening maakt het voor de lidstaten mogelijk de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken rechtstreeks, zonder rechtsdwang, door de zorg van zijn diplomatieke of consulaire ambtenaren te doen verrichten. De lidstaten kunnen verklaren dat zij zich ertegen verzetten dat op hun grondgebied betekening of kennisgeving op deze wijze plaats heeft, tenzij het stuk is bestemd voor een onderdaan van het land van herkomst (artikel 13, tweede lid, van de verordening). Er zijn voor Nederland geen termen om deze wijze van betekening of kennisgeving, die van oudsher in internationale betrekkingen wordt aanvaard, uit te sluiten.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de verordening is elke lidstaat bevoegd de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan zich in een andere lidstaat bevindende personen rechtstreeks per post te doen verrichten. Daarbij moeten wel de nadere voorwaarden in acht worden genomen die elke lidstaat ingevolge artikel 14, tweede lid, van de verordening kan stellen aan betekening of kennisgeving langs deze weg op zijn grondgebied. In dit verband stelt Nederland, naar inmiddels op de voet van artikel 23 van de verordening aan de Europese Commissie is medegedeeld, de volgende voorwaarden:

  • - rechtstreekse betekening of kennisgeving per post aan zich in Nederland bevindende personen geschiedt bij aangetekende post;

  • - stukken die per post zijn verzonden aan zich in Nederland bevindende personen worden opgesteld of vertaald in de Nederlandse taal of in een taal die degene voor wie het stuk is bestemd, begrijpt.

De eerste voorwaarde strekt ertoe zekerheid te scheppen omtrent de datum van de betekening of de kennisgeving. De tweede voorwaarde beoogt te waarborgen dat degene voor wie het stuk is bestemd ook daadwerkelijk daarvan kennis kan nemen.

De verordening laat de bevoegdheid van iedere belanghebbende onverlet bij een rechtsgeding de betekening of kennisgeving rechtstreeks te doen verrichten door daartoe bevoegde personen in de aangezochte lidstaat (zie artikel 15, eerste lid, van de verordening). De verordening laat de lidstaten de ruimte zich hiertegen te verzetten en daaromtrent een verklaring af te leggen. Artikel 10, aanhef en onder c, van het Haags betekeningsverdrag 1965 bevat een vergelijkbare regeling. Nederland heeft uit hoofde van die regeling niet verklaard zich tegen rechtstreekse betekening of kennisgeving te verzetten. Daartoe wordt ook in het kader van artikel 15 van de verordening geen aanleiding gezien.

Artikel 19 van de verordening geeft een regeling voor het geval dat de verweerder niet verschijnt. De regeling is ontleend aan de artikelen 15 en 16 van het Haags betekeningsverdrag 1965. Het eerste lid van artikel 19 schrijft de rechter voor om, in het geval dat de verweerder in een onder de verordening bestreken zaak niet is verschenen, de beslissing aan te houden totdat aan een tweetal daar genoemde voorwaarden is voldaan. Het tweede lid van artikel 19 kent elke lidstaat de bevoegdheid toe te verklaren dat zijn rechters van het eerste lid mogen afwijken indien aan een drietal daar genoemde voorwaarden is voldaan. In het kader van het Haags betekeningsverdrag 1965 heeft Nederland van deze mogelijkheid gebruik gemaakt (zie artikel 10 van de Uitvoeringswet bij het Haags betekeningsverdrag 1965 (Wet van 8 januari 1975, Stb. 5). Er doen zich geen gronden voor om in het kader van de uitvoering van de verordening een andere opstelling te kiezen. In het wetsvoorstel is derhalve eenzelfde voorziening opgenomen als in artikel 10 van de Uitvoeringswet bij het Haags betekeningsverdrag 1965.

Het vierde lid van artikel 19 geeft de rechter de bevoegdheid, wanneer een verstekvonnis is gegeven en de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel (doorgaans verzet) is verstreken, de gedaagde een nieuwe termijn voor het instellen van het rechtsmiddel te gunnen. De rechter dient daarbij twee in de desbetreffende bepaling omschreven voorwaarden in acht te nemen. Voorts is een verzoek om verlening van een nieuwe termijn voor het instellen van het rechtsmiddel slechts ontvankelijk indien het is ingesteld binnen een redelijke termijn na het tijdstip waarop de gedaagde kennis heeft gekregen van het verstekvonnis. De lidstaten kunnen in een verklaring op de voet van artikel 23 de maximale duur van deze termijn vaststellen, als deze maar niet korter is dan één jaar. Met betrekking tot de overeenkomstige regeling in het Haags betekeningsverdrag 1965 heeft Nederland deze termijn gesteld op één jaar (artikel 11 van de Uitvoeringswet Betekeningsverdrag 1965). Ook hier bestaat geen grond om thans een andere benadering te kiezen. Zulks is tot uitdrukking gebracht in een op de voet van artikel 23 van de verordening afgelegde verklaring aan de Europese Commissie.

3. Gevolgen van de verordening voor Nederlandse wetgeving

Thans is de betekening naar het buitenland geregeld in artikel 4, onder 8°, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De regeling van artikel 4, onder 8°, Rv ten aanzien van betekening aan een persoon met een bekende woonplaats in het buitenland komt erop neer dat het stuk moet worden betekend aan de officier van justitie van het desbetreffende arrondissement, die het stuk ten behoeve van degene voor wie het is bestemd doorzendt aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken (voor betekening aan gedaagden in de Nederlandse Antillen geldt een iets andere regeling). De verdere afhandeling is vervolgens aan dat ministerie en haar diplomatieke of consulaire ambtenaren ter plaatse. De met betekening belaste deurwaarder zendt tevens een afschrift van het exploot aan de woon- of verblijfplaats van degene voor wie het stuk is bestemd. Aanvullende, en deels afwijkende, voorschriften vloeien voort uit de verschillende toepasselijke verdragen (waarvan het Haags betekeningsverdrag 1965 het belangrijkst is) en de bijbehorende uitvoeringswetten. Zo blijft in gevallen waar het Haags betekeningsverdrag 1965 van toepassing is de toezending aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken achterwege en doet de officier van justitie in plaats daarvan een aanvrage om betekening aan de in artikel 3 van het verdrag bedoelde centrale autoriteit (vergelijk artikel 8, tweede lid, Uitvoeringswet Haags betekeningsverdrag 1965).

De verordening is erop gericht door rechtstreekse verzending tussen plaatselijke verzendende en ontvangende instanties het aantal schijven waarlangs de betekening verloopt terug te dringen. Daarbij is aanpassing nodig van de regeling van de betekening van dagvaardingen en exploten in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voorts is aanpassing nodig van de voorschriften voor betekening en kennisgeving zoals die komen te luiden ingevolge wetsvoorstel 26 855 tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg. Deze aanpassingen zijn in het wetsvoorstel opgenomen.

4. Toepassing van de verordening zolang het wetsvoorstel nog geen kracht van wet heeft

Zolang het wetsvoorstel niet in werking is getreden, zal betekening en kennisgeving in door de verordening bestreken gevallen moeten plaatsvinden overeenkomstig de verordening, met inachtneming van de thans geldende bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarbij is er, op grond van de voorrang die de regeling in de verordening toekomt boven de verschillende rechtsvorderings- en betekeningsverdragen, van uit te gaan dat eventuele afwijkende betekeningsvoorschriften uit die verdragen en de bijbehorende uitvoeringswetten buiten toepassing blijven. Voor de betekening van exploten brengt dit mee dat zij voorlopig overeenkomstig artikel 4, onder 8°, Rv moeten worden betekend aan de officier van justitie, die daarmee zal hebben te handelen als aangegeven aan het slot van de eerste zin van artikel 4, onder 8°, Rv. Verder dient het aan het slot van die bepaling bedoelde afschrift door de deurwaarder overeenkomstig de verordening aan de gedaagde te worden gezonden, hetzij door kennisgeving met tussenkomst van verzendende en ontvangende instanties, hetzij door rechtstreekse toezending per post op de voet van artikel 14 van de verordening. Het ligt in de rede dat de deurwaarder zijn opdrachtgever op dit punt uitdrukkelijk de keuze zal laten, en dat de rechter bereid zal zijn om verzending met tussenkomst van verzendende en ontvangende instanties, die in vergelijking met gewone aangetekende verzending meer waarborgen biedt dat het stuk de gedaagde zal bereiken, op één lijn te stellen met aangetekende verzending. Opmerking verdient hierbij voorts dat de Nederlandse wet voor de rechtsgevolgen van de dagvaarding in beginsel aanknoopt bij de datum van de betekening aan de officier van justitie, zoals ten aanzien van de vraag of tijdig een rechtsmiddel is ingesteld, vanaf welke datum een verjaring is gestuit of met ingang van welke datum een aanspraak op wettelijke rente bestaat. Artikel 9, tweede lid, van de verordening stelt hieraan in zoverre een beperking dat buiten de in die bepaling bedoelde gevallen aangeknoopt zal moeten worden bij het tijdstip dat het afschrift degene voor wie het is bestemd, bereikt. Opmerking verdient nog dat de deurwaarder bij rechtstreekse verzending per post uiteraard acht zal moeten slaan op de eventuele voorwaarden die op de voet van artikel 14, tweede lid, van de verordening zijn gesteld door de lidstaat waar de gedaagde zich bevindt.

Ook voor kennisgevingen op de voet van het Besluit oproepingen, mededelingen en zendingen verzoekschriftprocedure geldt dat gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheid van rechtstreekse verzending per post op de voet van artikel 14, eerste lid, van de verordening, waarbij behalve de uit het Besluit voortvloeiende voorwaarden ook de op de voet van artikel 14, tweede lid, van de verordening gestelde voorwaarden in acht genomen moeten worden. Hetzelfde geldt in de kantongerechtsprocedure voor toezending van stukken door de griffier op de voet van artikel 118 Rv.

Aandacht verdient nog dat artikel 95 Rv (na inwerkingtreding van wetsvoorstel 26 855: artikel 1.6.1, eerste lid, Rv) op straffe van nietigheid voorschrijft dat dagvaardingen worden gedaan door een bevoegde deurwaarder. Zolang de Gerechtsdeurwaarderswet nog niet in werking is getreden, is de bevoegdheid van elke deurwaarder beperkt tot het arrondissement waar hij gevestigd is. Voor de betekening overeenkomstig artikel 4, onder 8°, Rv moet het derhalve gaan om een deurwaarder uit het arrondissement waar het desbetreffende parket is gevestigd. Na inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet is elke deurwaarder bevoegd in heel Nederland en valt deze beperking derhalve weg.

De

Minister

van Justitie,

A.H. Korthals

Naar boven