Bij het streven naar verbetering en versnelling van de zendingen van gerechtelijke
en buitengerechtelijke stukken ter betekening of kennisgeving in het buitenland is
het Haags betekeningsverdrag 1965 tot uitgangspunt genomen. Op een aantal punten wijkt
de verordening evenwel af van het verdrag van 1965. Voorzover van belang voor de uitvoering
van de verordening wordt hieronder in algemene zin op enkele bepalingen van de verordening
ingegaan.
De verordening introduceert zogenoemde 'verzendende instanties' en 'ontvangende instanties'.
Een verzendende instantie is bevoegd gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken
te verzenden ter betekening of kennisgeving in een andere lidstaat (zie artikel 2,
eerste lid, van de verordening). Een ontvangende instantie is bevoegd gerechtelijke
of buitengerechtelijke stukken die afkomstig zijn van een andere lidstaat in ontvangst
te nemen (zie artikel 2, tweede lid, van de verordening). Met het oog op de doelmatigheid
en de snelheid van civiele procedures is het nodig geacht de verzending ter betekening
en kennisgeving te doen plaatsvinden tussen plaatselijke, gedecentraliseerde, instanties.
De gedachte is dat de betekening en kennisgeving aldus over minder schijven loopt
en mitsdien sneller kan worden gerealiseerd. Aldus breekt de verordening nadrukkelijk
met het concept van een centrale autoriteit die onder vigeur van het Haags betekeningsverdrag
1965 als centraal aanspreekpunt fungeert voor de functionarissen die in de verdragsstaten
bevoegd zijn tot het doen van betekening of kennisgeving.
Voor Nederland ligt het voor de hand om de gerechtsdeurwaarders, in aansluiting op
hun reeds bestaande taken ten aanzien van de betekening en kennisgeving van stukken,
ook aan te wijzen als verzendende en ontvangende instanties. Inmiddels is dan ook
op de voet van artikel 2, vierde lid, aan de Europese Commissie mededeling gedaan
van de namen en adressen van de aldus aangewezen gerechtsdeurwaarders. Door deze aanwijzing
kan iedere gerechtsdeurwaarder in Nederland optreden als verzendende en als ontvangende
instantie.
In civiele verzoekschriftprocedures is de griffier belast met de kennisgeving van
gerechtelijke stukken aan de verzoeker, de verweerder en belanghebbenden (artikel
429r Rv in verbinding met het Besluit oproepingen, mededelingen en zendingen verzoekschriftprocedure).
Hetzelfde geldt voor de kennisgevingen in de civiele kantongerechtsprocedure (artikel
118 Rv). In deze gevallen ligt het in de rede dat in beginsel de internationale kennisgeving
kan worden verricht door (de griffier van) het gerecht, zonder tussenkomst van een
deurwaarder. Met het oog daarop is aan de Europese Commissie mededeling gedaan dat
als verzendende instantie naast de deurwaarders zijn aangewezen de gerechten wanneer
zij een wettelijke taak hebben bij oproeping van personen of kennisgeving van stukken.
Overigens zal de griffier ook kunnen kiezen voor de weg van rechtstreekse kennisgeving
per post op de voet van artikel 14 van de verordening.
De verordening voorziet ook in een 'centrale instantie'. De centrale instantie heeft
tot taak informatie te verschaffen aan verzendende instanties, het zoeken naar oplossingen
voor problemen bij verzending ter betekening of kennisgeving en, in buitengewone omstandigheden,
het op verzoek van een verzendende instantie aan een ontvangende instantie doen toekomen
van een aanvraag tot betekening of kennisgeving (artikel 3 van de verordening). De
verordening ziet hier op uitzonderlijke gevallen waarin het proces van betekening
of kennisgeving is gestokt en daarop door de verzendende instantie geen invloed (meer)
is uit te oefenen. Bij wijze van voorbeeld kan worden genoemd het geval dat antwoord
uitblijft op de vraag welke ontvangende instantie territoriaal bevoegd is, of dat
het kantoor van ontvangende instantie door brand is verwoest of de diensten van de
aangezochte lidstaat zijn lamgelegd door een staking of een natuurramp.
Voor Nederland komt als centrale instantie in aanmerking de door de Gerechtsdeurwaarderswet
in het leven geroepen Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG).
Op de voet van artikel 23, eerste lid, van de verordening is de Europese Commissie
bericht dat Nederland de KBvG heeft aangewezen als centrale instantie als bedoeld
in artikel 3 van de verordening. Binnen de KBvG is zowel de structuur als de kennis
voorhanden die benodigd is voor de uitvoering van de in artikel 3 van de verordening
neergelegde taken.Voor de periode tot de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet
is als centrale instantie aangewezen de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders.
Bij de verzending van stukken ter betekening of kennisgeving wordt gebruik gemaakt
van een formulier dat in de bijlage bij de verordening is vastgesteld en beschikbaar
is in alle talen van de Europese Unie (zie artikel 4, derde lid, van de verordening).
Het formulier bevat ruimte voor het vermelden van gegevens over het desbetreffende
stuk, de verzendende en de ontvangende instantie, de afzender en degene voor wie het
stuk is bestemd, en de gewenste wijze van betekening of kennisgeving. Zo zal, wanneer
een Nederlandse ontvangende instantie wordt verzocht een stuk te doen betekenen 'volgens
de wet van de aangezochte staat' (Nederland), dit stuk moeten worden betekend door
middel van een deurwaardersexploot aan degene voor wie het stuk bestemd is. Het formulier
moet worden ingevuld in de officiële taal van de aangezochte lidstaat of, indien er
verscheidene officiële talen zijn, in de officiële taal of een van de officiële talen
van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht, dan wel in
een andere taal die de lidstaat heeft verklaard in dit verband te kunnen aanvaarden
(artikel 4, derde lid, van de verordening). Gelet op de functie van de Engelse taal
in het internationale verkeer heeft Nederland in dit verband op de voet van artikel
23 van de verordening verklaard dat aan Nederlandse verzendende en ontvangende instanties
te zenden formulieren ook in de Engelse taal kunnen worden ingevuld. Hetzelfde geldt
voor het in artikel 10 van de verordening bedoelde certificaat waarmee een ontvangende
instantie de betekening of kennisgeving bevestigt aan een Nederlandse verzendende
instantie.
Artikel 9 van de verordening betreft de (vaststelling van de) datum van betekening
of kennisgeving. Hoofdregel is dat als datum van betekening of kennisgeving geldt
de datum waarop de betekening of kennisgeving overeenkomstig het recht van de aangezochte
lidstaat heeft plaatsgevonden (artikel 9, eerste lid). Indien evenwel in verband met
een in het land van herkomst in te leiden of hangende procedure de betekening of kennisgeving
binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, wordt de datum die ten aanzien van
de aanvrager in aanmerking moet worden genomen bepaald door het recht van deze lidstaat
(artikel 9, tweede lid). In verband hiermee is het wenselijk dat de regeling van betekening
van exploten in de Nederlandse wetgeving wordt aangepast. Het reeds genoemde wetsvoorstel
voorziet daarin.
Krachtens het derde lid van artikel 9 is het de lidstaten toegestaan de regeling van
het eerste en tweede lid, indien daar geldige redenen voor zijn, voor een overgangsperiode
van vijf jaar niet toe te passen en deze overgangsperiode 'om redenen in verband met
hun rechtsstelsel' om de vijf jaar te verlengen. Nederland zal van deze mogelijkheid
geen gebruik maken.
Het eerste lid van artikel 13 van de verordening maakt het voor de lidstaten mogelijk
de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken rechtstreeks, zonder rechtsdwang,
door de zorg van zijn diplomatieke of consulaire ambtenaren te doen verrichten. De
lidstaten kunnen verklaren dat zij zich ertegen verzetten dat op hun grondgebied betekening
of kennisgeving op deze wijze plaats heeft, tenzij het stuk is bestemd voor een onderdaan
van het land van herkomst (artikel 13, tweede lid, van de verordening). Er zijn voor
Nederland geen termen om deze wijze van betekening of kennisgeving, die van oudsher
in internationale betrekkingen wordt aanvaard, uit te sluiten.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de verordening is elke lidstaat bevoegd de betekening
of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan zich in een andere lidstaat bevindende
personen rechtstreeks per post te doen verrichten. Daarbij moeten wel de nadere voorwaarden
in acht worden genomen die elke lidstaat ingevolge artikel 14, tweede lid, van de
verordening kan stellen aan betekening of kennisgeving langs deze weg op zijn grondgebied.
In dit verband stelt Nederland, naar inmiddels op de voet van artikel 23 van de verordening
aan de Europese Commissie is medegedeeld, de volgende voorwaarden:
-
- rechtstreekse betekening of kennisgeving per post aan zich in Nederland bevindende
personen geschiedt bij aangetekende post;
-
- stukken die per post zijn verzonden aan zich in Nederland bevindende personen worden
opgesteld of vertaald in de Nederlandse taal of in een taal die degene voor wie het
stuk is bestemd, begrijpt.
De eerste voorwaarde strekt ertoe zekerheid te scheppen omtrent de datum van de betekening
of de kennisgeving. De tweede voorwaarde beoogt te waarborgen dat degene voor wie
het stuk is bestemd ook daadwerkelijk daarvan kennis kan nemen.
De verordening laat de bevoegdheid van iedere belanghebbende onverlet bij een rechtsgeding
de betekening of kennisgeving rechtstreeks te doen verrichten door daartoe bevoegde
personen in de aangezochte lidstaat (zie artikel 15, eerste lid, van de verordening).
De verordening laat de lidstaten de ruimte zich hiertegen te verzetten en daaromtrent
een verklaring af te leggen. Artikel 10, aanhef en onder c, van het Haags betekeningsverdrag
1965 bevat een vergelijkbare regeling. Nederland heeft uit hoofde van die regeling
niet verklaard zich tegen rechtstreekse betekening of kennisgeving te verzetten. Daartoe
wordt ook in het kader van artikel 15 van de verordening geen aanleiding gezien.
Artikel 19 van de verordening geeft een regeling voor het geval dat de verweerder
niet verschijnt. De regeling is ontleend aan de artikelen 15 en 16 van het Haags betekeningsverdrag
1965. Het eerste lid van artikel 19 schrijft de rechter voor om, in het geval dat
de verweerder in een onder de verordening bestreken zaak niet is verschenen, de beslissing
aan te houden totdat aan een tweetal daar genoemde voorwaarden is voldaan. Het tweede
lid van artikel 19 kent elke lidstaat de bevoegdheid toe te verklaren dat zijn rechters
van het eerste lid mogen afwijken indien aan een drietal daar genoemde voorwaarden
is voldaan. In het kader van het Haags betekeningsverdrag 1965 heeft Nederland van
deze mogelijkheid gebruik gemaakt (zie artikel 10 van de Uitvoeringswet bij het Haags
betekeningsverdrag 1965 (Wet van 8 januari 1975, Stb. 5). Er doen zich geen gronden
voor om in het kader van de uitvoering van de verordening een andere opstelling te
kiezen. In het wetsvoorstel is derhalve eenzelfde voorziening opgenomen als in artikel
10 van de Uitvoeringswet bij het Haags betekeningsverdrag 1965.
Het vierde lid van artikel 19 geeft de rechter de bevoegdheid, wanneer een verstekvonnis
is gegeven en de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel (doorgaans verzet)
is verstreken, de gedaagde een nieuwe termijn voor het instellen van het rechtsmiddel
te gunnen. De rechter dient daarbij twee in de desbetreffende bepaling omschreven
voorwaarden in acht te nemen. Voorts is een verzoek om verlening van een nieuwe termijn
voor het instellen van het rechtsmiddel slechts ontvankelijk indien het is ingesteld
binnen een redelijke termijn na het tijdstip waarop de gedaagde kennis heeft gekregen
van het verstekvonnis. De lidstaten kunnen in een verklaring op de voet van artikel
23 de maximale duur van deze termijn vaststellen, als deze maar niet korter is dan
één jaar. Met betrekking tot de overeenkomstige regeling in het Haags betekeningsverdrag
1965 heeft Nederland deze termijn gesteld op één jaar (artikel 11 van de Uitvoeringswet
Betekeningsverdrag 1965). Ook hier bestaat geen grond om thans een andere benadering
te kiezen. Zulks is tot uitdrukking gebracht in een op de voet van artikel 23 van
de verordening afgelegde verklaring aan de Europese Commissie.