F.13. Overlijden binnen tien jaar na emigratie
[Regeling vervallen per 06-12-2006 met terugwerkende kracht tot en met 23-11-2006]
Belanghebbende heeft een aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde BV. Hij
is op of na 1 januari 2001 geëmigreerd zodat er ingevolge artikel 4.16, eerste lid,
onderdeel h, van de Wet IB 2001 sprake was van een – fictieve – vervreemding. Er is
in het jaar van emigratie een bedrag aan aanmerkelijkbelangwinst – ter grootte van
het verschil tussen de waarde in het economische verkeer ten tijde van de emigratie
en de verkrijgingsprijs – in het belastbare inkomen begrepen. Het inkomen uit aanmerkelijk
belang wordt als te conserveren inkomen in de zin van artikel 2.8, tweede lid, Wet
IB 2001 aangemerkt. Er is sprake van een conserverende aanslag (zie artikel 2.9 Wet
IB 2001). A kan op grond van artikel 25, achtste lid, Invorderingswet 1990 juncto
artikel 2 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 verzoeken om uitstel van betaling.
Het gevraagde uitstel wordt verleend. Een dergelijke conserverende aanslag wordt in
principe na tien jaar kwijtgescholden. Belastingplichtige overlijdt binnen de 10-jaarsperiode.
-
1. Onder welke voorwaarden kunnen de erven het uitstel van betaling verlengen en wat
zijn de gevolgen indien vervolgens de 10-jaarsperiode eindigt?
-
2. Wat is de verkrijgingsprijs van de aandelen voor de erven en kunnen de erven een beroep
doen op de doorschuiffaciliteit van artikel 4.39 Wet IB 2001?
Ad 1
Omdat sprake is van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel
e, van de Wet IB 2001, wordt als gevolg van het overlijden van de erflater het verleende
uitstel van betaling beëindigd op grond van artikel 2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling
Invorderingswet 1990.
Voortzetting van het uitstel van betaling van (een evenredig deel van) de conserverende
aanslag zal ingevolge artikel 2, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet
1990 onder voorwaarden worden toegestaan. In ieder geval zullen als voorwaarden worden
gesteld dat de erven ermee instemmen dat het uitstel van betaling wordt beëindigd
in dezelfde omstandigheden als in de situatie dat de aandelen nog tot het vermogen
van de erflater zouden behoren en dat voldoende zekerheid wordt gesteld. Indien zich
binnen 10 jaren na emigratie van de erflater geen omstandigheden voordoen als bedoeld
in artikel 25, achtste lid, onderdelen a of b, van de Invorderingswet 1990 volgt op
normale wijze kwijtschelding van de (resterende) conserverende aanslag.
Ad 2
Ingevolge artikel 4.16, eerste lid, onderdeel e, van de Wet B 2001 wordt een overgang
krachtens erfrecht aangemerkt als een – fictieve – vervreemding. Het vervreemdingsvoordeel
bestaat uit het verschil tussen de waarde in het economische verkeer op het overlijdensmoment
en de verkrijgingsprijs van de erflater. De verkrijgingsprijs is de waarde in het
economische verkeer van de aandelen ten tijde van de emigratie omdat bij de erflater
bij emigratie vervreemdingsvoordelen in aanmerking zijn genomen (artikel 7.6, eerste
lid, van de Wet IB 2001).
Indien de verkrijgende erfgenaam binnenlands belastingplichtig is en de verkregen
aandelen geen deel uitmaken van een voor zijn rekening gedreven onderneming, wordt
deze fictieve vervreemding teruggenomen door artikel 4.17 van de Wet IB 2001. In die
situatie wordt de hiervóór omschreven verkrijgingsprijs van de erflater op grond van
artikel 4.39 van de Wet IB 2001 doorgeschoven naar de erfgenaam.
Indien de binnenlandse verkrijgers gezamenlijk verzoeken om de toepassing van artikel
4.17 van de Wet IB 2001 achterwege te laten dan wordt bij de erflater afgerekend (zie
artikel 4.38, eerste lid, van de Wet IB 2001). Als verkrijgingsprijs voor de erfverkrijgers
geldt dan de waarde in het economische verkeer ten tijde van het overlijden.
Indien de erfverkrijger niet in Nederland woont, is de toepassing van artikel 4.17,
tweede lid, van de Wet IB 2001 niet mogelijk. Er moet worden afgerekend bij de erflater
waarbij eventueel een beroep kan worden gedaan op uitstel van betaling op de voet
van artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990. Dit uitstel wordt in de
regel verleend mits voldoende zekerheid wordt gesteld en wordt ingestemd met door
de ontvanger nader te stellen voorwaarden. Uiteraard geldt in die situatie als verkrijgingsprijs
voor de erfverkrijger de waarde in het economische verkeer van de aandelen ten tijde
van het overlijden van de erflater; dat is de waarde waarover bij de erflater is afgerekend.