Algemeen
Artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag geeft aan welke vreemdeling
‘vluchteling’ is. Het aanmerken als vluchteling is niet afhankelijk van een
beoordeling door een individuele staat. Het Vluchtelingenverdrag kent geen
verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. De
verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen is
wel geregeld in artikel 29,
eerste lid, aanhef en onder a, Vw in combinatie met artikel 3.105c, Vb.
De IND houdt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd van een alleenstaande minderjarige vreemdeling rekening
met de paragrafen 213 tot en met 219 van het Handboek van de UNHCR.
De uitsluitingsgronden van het
Vluchtelingenverdrag
Het Vluchtelingenverdrag is niet van toepassing op personen, zoals beschreven in
de artikelen 1D tot en met 1F van het Vluchtelingenverdrag, verder de
‘uitsluitingsgronden’. De IND verleent aan de vreemdeling geen verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd, als één van deze uitsluitingsgronden zich voordoet.
Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag
De IND verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
op grond van het artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, Vw indien hij onder
artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. Artikel 1D van het
Vluchtelingverdrag heeft betrekking op het genieten van bescherming door of
bijstand van andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR.
Artikel 1D Vluchtelingenverdrag is in de huidige praktijk van toepassing op de
staatloze Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat valt van de United Nations
Relief and Works Agency (verder: UNRWA).
Dit artikel beperkt zich niet tot de situatie van staatloze Palestijnse
vreemdelingen. Er zijn andere vergelijkbare situaties denkbaar.
De IND verleent de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
op grond van het artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw:
-
• als de bescherming van of bijstand aan de vreemdeling door andere organen of
instellingen van de VN dan de UNHCR om welke reden ook is opgehouden; én
-
• de positie van de vreemdeling niet definitief is geregeld in overeenstemming
met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde
Naties.
De IND oordeelt dat er geen sprake is van ophouden van bescherming of
bijstand:
-
• op grond van het enkele feit dat de vreemdeling zich bevindt buiten het
gebied waarin het UNRWA werkzaam is; of,
-
• in het geval van vrijwillig vertrek van de vreemdeling uit dat gebied.
De IND past dan de uitsluitingsgrond artikel 1D toe.
De bescherming of bijstand door de UNRWA van de staatloze Palestijnse
vreemdeling is beëindigd indien sprake is van een of meerdere van de volgende
situaties:
-
a. in geval van opheffing van het orgaan of van de instelling die de
bescherming of de bijstand verleent;
-
b. in geval van de onmogelijkheid voor dat orgaan of die instelling om zijn
opdracht te volbrengen;
-
c. indien de staatloze Palestijnse vreemdeling niet langer de bescherming of
bijstand kan inroepen om een reden die buiten zijn invloed ligt en
onafhankelijk is van zijn wil en deze omstandigheid hem dwingt dat gebied te
verlaten en hem op die manier belet de door het UNRWA verleende bescherming of
bijstand te genieten.
Ad c.
De IND gaat na of de staatloze Palestijnse vreemdeling gedwongen werd het
betreffende gebied te verlaten. Hiervan is sprake als wordt voldaan aan één van
beide hieronder genoemde voorwaarden:
-
• de staatloze Palestijnse vreemdeling bevond zich persoonlijk in een situatie
van ernstige onveiligheid zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het
ophouden van de bescherming;
-
• het is voor het UNRWA onmogelijk de staatloze Palestijnse vreemdeling in dat
gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee de
UNWRA belast is zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de
bijstand.
In het kader van de eerste voorwaarde beoordeelt de IND op individuele basis
of:
-
• de staatloze Palestijnse vreemdeling binnen het gebied waar de UNRWA mandaat
heeft, gegronde vrees heeft voor vervolging of daden als bedoeld in artikel
29, eerste lid, onder b, Vw; en, voor zover dit het geval is,
-
• hij tegen de actor(en) van deze daden bescherming van de UNRWA kan inroepen
of deze bescherming nog steeds krijgt.
Indien de uitsluitingsgrond artikel 1D niet (langer) van toepassing is en de
vreemdeling zich niet schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in de
uitsluitingsgrond artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, zijn de bepalingen van
het Vluchtelingenverdrag van toepassing. De IND verleent in dat geval een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid,
aanhef en onder a, Vw aan de staatloze Palestijnse vreemdeling.
Artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag
De IND past artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag niet toe als
uitsluitingsgrond.
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag
De bepalingen van het Vluchtelingenverdrag zijn op grond van artikel 1F van dat
verdrag niet van toepassing op een vreemdeling ten aanzien van wie er ernstige
redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling oorlogsmisdrijven of andere
ernstige misdrijven heeft gepleegd. De IND verleent in dat geval de vreemdeling
geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie paragraaf C2/7.10.2 Vc).
Groepsvervolging
Er is sprake van groepsvervolging, als in een land van herkomst een groep
vreemdelingen systematisch wordt blootgesteld aan vervolging wegens een van de
gronden van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.
Situaties waarin sprake is van groepsvervolging worden opgenomen in het
landgebonden beleid. Ook voor de vreemdeling die zich beroept op groepsvervolging
geldt het individualiseringsvereiste. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat
hij behoort tot de groep vreemdelingen voor wie groepsvervolging wordt
aangenomen.
Risicogroepen
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid kan een bevolkingsgroep als
risicogroep aanwijzen als blijkt dat vervolging van vreemdelingen behorend tot
deze bevolkingsgroep in het land van herkomst voorkomt. Het hoeft daarbij niet te
gaan om systematische vormen van vervolging van een bevolkingsgroep. Ook als de
vervolging een meer incidenteel karakter heeft, kan de Staatssecretaris van
Justitie en Veiligheid een bevolkingsgroep aanwijzen als risicogroep.
De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden
beleid door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is aangewezen als een
risicogroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare
verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die
verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees
voor vervolging. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de
vreemdeling, die behoort tot een risicogroep.
Discriminatie
De IND merkt discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door
medeburgers aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de
discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij
onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
Discriminatie van de vreemdeling in het land van herkomst kan leiden tot
uitsluiting van medische zorg. De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor
bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw, op grond
van uitsluiting van medische zorg, aan de vreemdeling die voldoet aan alle
volgende voorwaarden:
-
• de vreemdeling zal bij terugkeer naar het land van herkomst geheel of
gedeeltelijke uitsluiting van medische zorg ondervinden;
-
• de vreemdeling zal als gevolg van de uitsluiting van de medische zorg
ernstige medische consequenties ondervinden; en
-
• de uitsluiting van medische zorg vindt plaats op basis van één van de
gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
De IND beoordeelt de vraag of sprake is van ernstige medische consequenties aan
de hand van de criteria in hoofdstuk B8 Vc. De IND
betrekt bij de vraag of sprake is van uitsluiting van medische zorg op basis van
één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag niet:
-
• de omstandigheid dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de medische zorg
om andere redenen dan uitsluiting vanwege discriminatie;
-
• de beschikbaarheid van de behandelingsmogelijkheden in het land van
herkomst.
Refugié sur place
De IND verleent de vreemdeling die voldoet aan artikel 3.37b VV, een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze vreemdeling wordt aangeduid als
‘refugié sur place’.
De IND beoordeelt op basis van algemeen beschikbare informatie, afgelegde
verklaringen en eventueel ondersteunend bewijs of de vreemdeling problemen staan
te wachten bij terugkeer en of die problemen zo ernstig zijn dat deze moeten
worden beschouwd als daden van vervolging als bedoeld in artikel 9, eerste lid van
de Kwalificatierichtlijn. Wat betreft de vraag of van de vreemdeling
terughoudendheid mag worden verwacht, wordt verwezen naar hetgeen hieronder
gesteld is ten aanzien van godsdienst, seksuele gerichtheid en politieke
overtuiging.
Ook indien de activiteiten van de vreemdeling, die de vreemdeling heeft
ondernomen na zijn vertrek uit het land van herkomst, niet volgen op activiteiten
die de vreemdeling al in het land van herkomst heeft ondernomen vóór zijn vertrek
kan de IND een vreemdeling aanmerken als ‘refugié sur place’. Hiervan kan sprake
zijn indien de vreemdeling voldoet aan de volgende voorwaarden:
-
• de autoriteiten in het land van herkomst zijn bekend met, of de vreemdeling
heeft aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten in het land van herkomst op de
hoogte zullen raken van, deze activiteiten van de vreemdeling; en
-
• deze activiteiten leveren een gegronde vrees voor vervolging op in de zin
van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
Uitgangspunten beoordeling gronden van vervolging in de
zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag
De IND beoordeelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
tijd met inachtneming van artikel 3.37
VV. Artikel 3.37 VV noemt onder meer de volgende gronden:
-
• godsdienst;
-
• sociale groep;
-
• politieke overtuiging.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van
artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a Vw, als sprake is van een situatie als
bedoeld in artikel 3.36 VV.
Godsdienst
De omstandigheid dat de vreemdeling zijn godsdienst in zijn land van herkomst
niet op dezelfde wijze kan uitoefenen als in Nederland vormt onvoldoende
aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a,
Vw.
Niet elke aantasting van het recht op godsdienstvrijheid zal dan ook een daad
van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag vormen. Bij de beoordeling of
een aantasting van het recht op godsdienstvrijheid een daad van vervolging vormt,
moet de IND, gelet op de persoonlijke situatie van de vreemdeling tegen de
achtergrond van hetgeen uit algemene informatie bekend is, onderzoeken of deze om
redenen van de uitoefening van die vrijheid in zijn land van herkomst een
werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.
De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee dat:
-
• de vreemdeling, die een godsdienst aanhangt, de uitingen van zijn godsdienst
in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de
situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van
herkomst zijn geloof verborgen heeft gehouden;
-
• van de vreemdeling niet wordt verwacht dat hij afziet van godsdienstige
handelingen, die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn
godsdienstige identiteit te bewaren, om vervolging te voorkomen.
De IND beoordeelt of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen
worden genomen indien hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst bepaalde –
voor zijn godsdienstige identiteit bijzondere belangrijke – handelingen verricht
voldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging.
Ook indien de vreemdeling verklaart dat hij bij terugkeer zich gedwongen voelt
om zijn geloof terughoudend uit te oefenen vanwege de risico’s die betrokkene
anders loopt kan sprake zijn van vervolging in de zin van het
Vluchtelingenverdrag.
Sociale groep – vrouwen
De IND merkt vrouwen niet enkel op basis van de sekse aan als sociale groep,
zoals bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, aanhef en onder d, VV, omdat vrouwen
als sociale groep te divers van samenstelling zijn.
Sociale groep – seksuele gerichtheid
De IND merkt een vreemdeling aan als lid van een sociale groep als hij behoort
tot de groep die als gemeenschappelijk kenmerk (toegedichte) seksuele gerichtheid
heeft. Onder de seksuele gerichtheid verstaat de IND:
-
• een lesbische gerichtheid;
-
• een homoseksuele gerichtheid;
-
• een biseksuele gerichtheid.
In verband met de gendergerelateerde aspecten worden ook transgenders tot deze
sociale groep gerekend. Een vreemdeling die behoort tot deze sociale groep wordt
hierna LHBT genoemd.
De omstandigheid dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van
herkomst niet op dezelfde wijze kan uiten als in Nederland vormt op zichzelf
onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid,
aanhef en onder a, Vw. Niet elke aantasting van het recht op het uiten van de
seksuele gerichtheid vormt een daad van vervolging in de zin het
Vluchtelingenverdrag.
Voor de beoordeling of een aantasting van dit recht een daad van vervolging
vormt, moet de IND onderzoeken of de vreemdeling in zijn land van herkomst een
werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.
De IND verleent met inachtneming van artikel 3.36 VV een verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw
aan een vreemdeling op grond van zijn seksuele gerichtheid, in ieder geval als
sprake is van ten minste één van de volgende situaties:
-
• de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn (toegedichte)
seksuele gerichtheid dreigt te worden blootgesteld aan daden van geweld, die
zo ernstig zijn dat deze daden van geweld een ernstige schending van de
grondrechten van de mens vormen;
-
• de autoriteiten van het land van herkomst voeren op grond van de
(toegedichte) seksuele gerichtheid maatregelen uit die discriminerend zijn of
op een discriminerende wijze worden uitgevoerd en deze maatregelen voldoende
ernstig zijn; of
-
• in het land van herkomst gelden strafbepalingen op grond van de seksuele
gerichtheid, deze strafrechtelijke bepalingen worden in de praktijk door de
autoriteiten daadwerkelijk ten uitvoer gelegd en er is sprake van een zeker
gewicht van de strafbepaling.
Bij het beoordelen van de geloofwaardigheid betrekt de IND de verklaringen van
de vreemdeling zelf, en eventueel aanvullend bewijsmateriaal, zoals bijvoorbeeld
verklaringen van partners en niet-seksueel getint (beeld)materiaal.
Bij de beoordeling van de individuele situatie van de vreemdeling geldt het
uitgangspunt dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van
herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de
vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn
gerichtheid verborgen heeft gehouden.
De IND verlangt van de vreemdeling geen terughoudendheid bij de invulling van
zijn seksuele gerichtheid en hanteert om die reden, bij de beoordeling van het
risico op vervolging, steeds een zekere ‘ondergrens’. De ondergrens houdt in het
feitelijk uiten van de eigen geaardheid en relaties aangaan op een manier die niet
wezenlijk anders is dan van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst
is geaccepteerd. De IND verwacht in die uiting geen terughoudendheid. De IND
beoordeelt vervolgens of de uiting conform de ondergrens tot vervolging zou
leiden.
Als de vreemdeling aangeeft zijn seksuele gerichtheid te willen uiten op een
wijze die verder gaat dan deze ‘ondergrens’ toetst de IND de geloofwaardigheid van
deze uiting en toetst de IND de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in zijn
land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten. In de situatie dat de
seksuele gerichtheid wel geloofwaardig geacht wordt maar de verdergaande wijze
waarop de vreemdeling deze wil uiten niet, gaat de IND na of het invulling geven
aan de seksuele gerichtheid conform de ‘ondergrens’ tot vervolging zou leiden. In
die situatie kan de vreemdeling in aanmerking komen voor een asielvergunning, ook
als een deel van de verklaring (het uiten van de gerichtheid op een wijze die
verder gaat dan de ‘ondergrens’) als niet aannemelijk wordt beschouwd. Voorts gaat
de IND er bij de beoordeling van het risico op vervolging vanuit dat de directe
omgeving van de vreemdeling op de hoogte is of zou kunnen geraken van de seksuele
gerichtheid.
De IND betrekt bij de beoordeling of in het land van herkomst sprake is van
discriminatoire behandeling vanwege de seksuele gerichtheid, de aldaar voor zowel
hetero- als homoseksuelen geldende normen en zeden. Indien in het land van
herkomst sprake is van strafbaarstelling van seksuele gerichtheid of seksuele
handelingen beoordeelt de IND hoe daar in de praktijk mee wordt omgegaan en zet
dit af tegen de persoonlijke situatie van de vreemdeling.
Bij deze beoordeling betrekt de IND in ieder geval:
-
• de schaal waarop strafrechtelijke vervolging vanwege de seksuele gerichtheid
voorkomt;
-
• de toepassing van opgelegde (gevangenis)straffen;
-
• het (voorafgaande) politie- en strafvorderlijk onderzoek; en
-
• de gevolgen van de strafbaarstelling voor de maatschappelijke positie van
LHBT’s.
Als de seksuele gerichtheid of seksuele handelingen strafbaar zijn in het land
van herkomst hoeft de vreemdeling geen bescherming conform artikel 3.37c VV in te
roepen.
De IND betrekt bij de beoordeling of de vreemdeling vanwege zijn (toegedichte)
seksuele gerichtheid vervolgd wordt bij het bekend zijn of worden van de seksuele
gerichtheid in de directe (leef)omgeving van de vreemdeling, in ieder geval:
Politieke overtuiging
De omstandigheid dat de vreemdeling in zijn land van herkomst niet op dezelfde
wijze uiting kan geven aan zijn politieke overtuiging als in Nederland vormt
onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid
aanhef en a, Vw.
De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel
voor bepaalde tijd in ieder geval mee:
-
a. of er sprake is van een fundamentele politieke overtuiging. De IND
beoordeelt of deze politieke overtuiging bijzonder belangrijk is voor de
vreemdeling om zijn identiteit of morele integriteit te behouden;
-
b. de wijze waarop hij uiting heeft gegeven aan zijn politieke overtuiging,
ongeacht of die activiteiten in zijn land van herkomst, in Nederland of elders
hebben plaatsgevonden, en de wijze waarop hij voornemens is daar na terugkeer
uiting aan te (blijven) geven;
-
c. of hij eerder problemen heeft ondervonden van de zijde van de autoriteiten
al dan niet vanwege zijn politieke overtuiging;
-
d. of de wijze waarop hij uiting heeft gegeven of wenst te gaan geven aan zijn
politieke overtuiging bij terugkeer zal leiden tot daden van vervolging als
bedoeld in artikel 3.36 VV; en
-
e. of aannemelijk is dat de autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van eerdere
uitingen.
De IND verlangt in het geval van fundamentele politieke overtuiging geen
terughoudendheid indien de (voorgenomen) activiteiten samenhangen met deze
fundamentele politieke overtuiging. Is geen sprake van een fundamentele politieke
overtuiging, dan verlangt de IND wel terughoudendheid.
De IND beoordeelt of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen
worden genomen bij terugkeer naar zijn land van herkomst vanwege deze uitingen of
handelingen die een voortvloeisel zijn van een fundamentele politieke overtuiging
voldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging.
De IND beoordeelt, ook indien geen sprake is van een fundamentele politieke
overtuiging, of de door de vreemdeling in zijn land van herkomst, Nederland of
elders verrichte politieke activiteiten of uitingen bij de autoriteiten bekend
zijn geraakt of zullen geraken en daarmee vanwege een toegedichte politieke
overtuiging voldoende aanleiding vormen om gegronde vrees voor vervolging bij
terugkeer aan te nemen.
De IND merkt in ieder geval de volgende situaties aan als politieke overtuiging,
als de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor
bepaalde tijd heeft ingediend een vrouw is en de vervolging in de zin van artikel
1A Vluchtelingenverdrag in het land van herkomst plaatsvindt:
-
• vanwege overtreding door de vrouw van seksediscriminerende sociale
gebruiken, religieuze voorschriften of culturele normen voor vrouwen;
-
• vanwege overtreding door de vrouw van strafbepalingen, die in strijd zijn
met universele mensenrechten;
-
• vanwege politiek verzet in het land van herkomst tegen genitale verminking
bij vrouwen.
De beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
tijd van een vrouw die zich beroept op het risico van het ondergaan van genitale
verminking, wordt beschreven in paragraaf C2/3.3 Vc.
Vervolging wegens dienstweigering of desertie
Als de vreemdeling stelt te vrezen te hebben voor vervolging wegens
dienstweigering of desertie toetst de IND eerst of de vreemdeling dienst heeft
geweigerd of is gedeserteerd omdat hij vreesde anders te moeten deelnemen aan
oorlogsmisdrijven (zie artikel 3.36, tweede lid, onder e, VV). Pas als daarvan
geen sprake is, toetst de IND of dienstweigering of desertie leidt tot
onevenredige of discriminatoire bestraffing dan wel of deze voortkomt uit
onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een godsdienst of andere diepgewortelde
overtuiging. Het feit dat die vreemdeling weigert zijn militaire dienst te
vervullen of is gedeserteerd en in verband hiermee bestraft wordt met een
gevangenisstraf of ontslag uit het leger, is voor de IND op zichzelf onvoldoende
om als daad van vervolging aan te merken.
De IND verleent, onder toepassing van artikel 3.36 VV en overeenkomstig
vorenstaande, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling
die zich beroept op dienstweigering of desertie, als de vreemdeling voldoet aan
tenminste één van de volgende voorwaarden:
-
1. De vreemdeling heeft, overeenkomstig artikel 3.36 tweede lid, onder e, VV
aannemelijk gemaakt te vrezen voor vervolging of bestraffing wegens
dienstweigering tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire
dienst het plegen van strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de
uitsluitingsclausule van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen.
De IND betrekt bij de beoordeling van de aannemelijkheid alle omstandigheden
van het geval, met name de situatie in het land van herkomst op het
betreffende moment en de persoonlijke situatie van de vreemdeling.
De IND hanteert hierbij de volgende drie cumulatieve voorwaarden:
-
• De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat sprake is van een gewapend
conflict waarbij oorlogsmisdrijven worden begaan dan wel de kans zeer
groot is dat dergelijke misdrijven worden begaan. De vreemdeling
onderbouwt dit met concrete informatie over de gepleegde
oorlogsmisdrijven. Is deze informatie er niet, dan neemt de IND in
beginsel aan dat de kans groot is dat oorlogsmisdrijven worden gepleegd
als de internationale gemeenschap een gewapend conflict heeft veroordeeld
als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag of als strijdig met
de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict. Ditzelfde
geldt als door de bevoegde internationale rechtsprekende instanties
(International Criminal Court, VN-tribunalen) uitspraken zijn gedaan over
schendingen van fundamentele normen begaan tijdens het conflict. De
vreemdeling heeft een zwaardere bewijslast om aannemelijk te maken dat er
oorlogsmisdrijven worden gepleegd tijdens het gewapend conflict als het
land van herkomst de betreffende militaire acties uitvoert krachtens een
mandaat van de VN dan wel op basis van internationale consensus. Dan vindt
de IND in beginsel niet aannemelijk dat het land van herkomst
oorlogsmisdrijven pleegt dan wel dat de kans daarop groot is. De
vreemdeling heeft ook een zwaardere bewijslast om aannemelijk te maken dat
er oorlogsmisdrijven worden gepleegd tijdens het gewapend conflict als de
autoriteiten in het land van herkomst oorlogsmisdrijven, gepleegd door
eigen legeronderdelen, niet aanvaardbaar vinden en deze actief
(strafrechtelijk) vervolgen.
-
• De vreemdeling moet behoren tot het militaire personeel, met inbegrip
van het logistieke of ondersteunende personeel. Hij dient aannemelijk te
maken dat hij een functie en taken had of deze zou moeten vervullen,
waardoor hij direct deelneemt aan deze oorlogsmisdrijven dan wel
onontbeerlijke ondersteuning zou (moeten) bieden aan de voorbereiding of
uitvoering van deze oorlogsmisdrijven. De IND betrekt de schaal waarop
oorlogsmisdrijven worden begaan bij de vraag of het aannemelijk is dat de
vreemdeling zich daaraan schuldig zal maken als een vreemdeling is
opgeroepen voor het verrichten van militaire dienst, maar nog niet weet
wat zijn taken zullen zijn. Daarnaast beoordeelt de IND in dit licht wat
de persoonlijke betrokkenheid van de vreemdeling bij het begaan van
oorlogsmisdrijven zal zijn.
-
• De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat dienstweigering (of
desertie) in zijn situatie het enige middel is om deelname aan
oorlogsmisdrijven te voorkomen. De vreemdeling kan bescherming op grond
van artikel 3.36, tweede lid, onder e VV niet inroepen, als hij een ander
middel daartoe heeft. Als de vreemdeling binnen het leger de mogelijkheid
heeft om op grond van gewetensbezwaren vrijgesteld te worden, en hij
daarvan geen gebruik heeft gemaakt, kan hij dus geen beroep doen op
bescherming op grond van deze bepaling. Hierbij betrekt de IND ook of de
vreemdeling vrijwillig in dienst is getreden en of hij zijn dienst heeft
verlengd. Hierbij houdt de IND rekening met de situatie, zoals deze op het
moment van vrijwillige dienstneming of verlenging van de dienstneming
bestond. De IND betrekt dus in hoeverre het de vreemdeling toen al
duidelijk was of had moeten zijn dat sprake was van een gewapend conflict,
waarbij oorlogsmisdrijven werden gepleegd en hij door die vrijwillige
dienstneming daar deel aan zou gaan nemen.
-
2. De vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of
discriminatoire bestraffing, tenuitvoerlegging van de straf, of een andere
discriminatoire behandeling vanwege zijn dienstweigering of desertie op basis
van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Voor deze
categorie geldt dat het gewone beleid van toepassing is, zoals hierboven in
deze paragraaf uiteengezet is. De IND beoordeelt in zo’n geval de ernst van de
behandeling, waarvoor de vreemdeling te vrezen heeft op grond van de
dienstweigering of desertie (zie artikel 3.36 tweede lid onder b en c,
VV).
-
3. De vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn
godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn
dienstweigering of desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid
bestond om ter vervanging van zijn militaire dienst een niet-militaire
dienstplicht te vervullen. Er is bovendien een reële kans dat het niet
vervullen van de militaire dienstplicht leidt tot oplegging van een
onevenredige zware (straf)maatregel of tot oplegging van een samenstel van
verschillende maatregelen, die in samenhang kunnen worden aangemerkt als een
onevenredige bestraffing. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees
heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.
Als de UNHCR de vreemdeling heeft erkend als
Verdragsvluchteling
De IND toetst alle aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
tijd individueel en op basis van het toepasselijke asielbeleid, ook als de
vreemdeling eerder door de UNHCR op individuele gronden is erkend als
Verdragsvluchteling.
De IND geeft de vreemdeling gelegenheid om informatie inzake de UNHCR erkenning
gedurende de procedure in te brengen en betrekt deze informatie kenbaar bij de
besluitvorming.
Aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
tijd bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging
De IND neemt geen aanvraag in behandeling voor een verblijfsvergunning asiel
voor bepaalde tijd van een vreemdeling, die zich voor bescherming meldt bij een
Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van
herkomst of een derde land. De vreemdeling wordt door de medewerker van de
Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging doorverwezen naar de
autoriteiten van het land, waar de vreemdeling zich bevindt of naar de UNHCR of
UNDP.
Commune delicten
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van
artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, indien alle volgende voorwaarden van
toepassing zijn:
-
• de vreemdeling vreest bestraffing in zijn land van herkomst vanwege een
commuun delict;
-
• de vrees voor bestraffing vanwege een commuun delict vormt de enige
grondslag van de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel
voor bepaalde tijd.
Een commuun delict is een delict dat niet kan worden herleid tot één van de
gronden van het Vluchtelingenverdrag, en zonder dat daarbij sprake is van een
onevenredige of discriminatoire maatregel vanwege een van de gronden van artikel
1A van het Vluchtelingenverdrag.