De gunstiger regels in verband met toegang voor onderdanen van de EU, EER en Zwitserland,
alsmede hun familieleden, zijn in de Vw en het Vb verwerkt. Verwezen wordt naar hoofdstuk 8, Afdeling 2, paragraaf 2 Vb. In het kader van toegang en de eerste periode van het rechtmatig verblijf zijn de
artikelen 8.7 tot en met 8.11 Vb het meest relevant.
Artikel 8.7 Vb geeft aan welke vreemdelingen onder welke omstandigheden onder de toepassing van
het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen. Voor een nadere uitwerking van (de
bepalingen die gelden voor) de categorieën vermeld in artikel 8.7 Vb wordt verwezen
naar B10.
Voor de onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede voor de familieleden
als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, gelden in beginsel de in de artikelen 4 Vw en 4.4, 4.6 en 4.8 tot en met 4.16 Vb genoemde algemene verplichtingen in verband met grenscontrole. Zij kunnen bij passage
van de buitengrens in beginsel (enkel) aan een minimumcontrole worden onderworpen
(zie A2/5.2.1).
Visa
Voor wat betreft het vereiste om te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding
geldt voor onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland dat naast een geldig nationaal
paspoort ook een geldige identiteitskaart volstaat.
Het familielid dat onderdaan is van een derde land dient echter, indien er sprake
is van een visumplichtige nationaliteit, in beginsel te beschikken over een geldig
nationaal paspoort dat is voorzien van een visum (zie A2/4.3.1 voor het visumvereiste). Zoals is aangegeven in A2/4.3.1, zijn (visumplichtige) familieleden
als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb vrijgesteld van de visumplicht als zij in het bezit zijn van een geldige verblijfskaart
met de aantekening ‘familielid van een burger van de Unie’, afgegeven door één van
de landen van de EU, de EER of Zwitserland, en samenreizen met of zich voegen bij
de betreffende EU-onderdaan.
Ten aanzien van bepaalde categorieën familie- en gezinsleden van onderdanen van de
EU, de EER en Zwitserland, als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, die ingevolge Verordening 539/2001 visumplichtig zijn, gelden – voor zover zij (nog)
niet in het bezit zijn gesteld van een verblijfskaart met de aantekening ‘familielid
van een burger van de Unie’ – gunstigere regels met betrekking tot de aanvraag en
afgifte van visa. Ongeacht de beoogde verblijfsduur kan voor inreis worden volstaan
met een (Schengen)visum kort verblijf. Het familielid hoeft bovendien niet te voldoen
aan de criteria voor visumverlening die zien op de tijdige terugkeer naar het land
van herkomst en hoeft ook niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan (zie
A2/4.3.3.1). Om die redenen is het familielid of gezinslid vrijgesteld van het beantwoorden
van vragen op het visum-aanvraagformulier met betrekking tot die criteria. Bovendien
dient het visum versneld en kosteloos te worden verstrekt.
Ten aanzien van de kring van familieleden en gezinsleden, voor wie de gunstigere regels
gelden, wordt verwezen naar artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb. Het gaat hier uitsluitend om bepaalde familieleden of gezinsleden van een onderdaan
van de EU, de EER of Zwitserland, welke onderdaan gebruik maakt van zijn recht op
vrij verkeer. De onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland dient zich te begeven
naar of te verblijven in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit
bezit en het familielid of gezinslid dient deze onderdaan te begeleiden of zich bij
hem te voegen.
Om in aanmerking te komen voor de toepassing van de gunstigere regels met betrekking
tot de aanvraag en afgifte van visa dient de visumplichtige vreemdeling met objectieve
bewijzen aan te tonen dat hij familielid of gezinslid is van een onderdaan van de
EU, de EER of Zwitserland, als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, Vb. Indien de familierechtelijke relatie als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of
vierde lid Vb niet overtuigend kan worden aangetoond geldt het reguliere visumbeleid
(zie A2/4.2.3).
Een visumplichtige ongehuwde partner (niet zijnde een geregistreerde partner) van
een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland dient aan te tonen dat hij een duurzame
relatie met een burger van de Unie heeft in de zin van artikel 8.7, vierde lid, Vb om als begunstigde te worden aangemerkt. De duurzame relatie zal in ieder geval worden
aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner
en de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland die gebruik maakt van zijn recht
op vrij verkeer, reeds gedurende een een termijn van zes maanden een gezamenlijke
huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een
kind is geboren.
Om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding,
oftewel samenwoning, buiten Nederland valt te denken aan het overleggen van een bewijs
van inschrijving in een gemeentelijke administratie, huurcontracten of afschriften
van rekeningen op beider naam.
Als bewijs om aan te tonen dat de ongehuwde partners in Nederland samenwonen of recentelijk
hebben samengewoond wordt een inschrijving in de GBA op hetzelfde adres verlangd.
In alle gevallen dient het om een (nog immer) bestaande relatie te gaan.
Wanneer overtuigend is aangetoond dat de aanvrager een familielid of een gezinslid
is in de zin van artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb kan de aanvraag om een visum slechts worden geweigerd:
-
a. indien hij op grond van zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige
bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt;
-
b. in het geval van potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante
instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie dan wel andere infectieziekten of
besmettelijke parasitaire ziekten, ten aanzien waarvan in Nederland beschermende regelingen
ten aanzien van Nederlanders worden getroffen;
-
c. indien sprake is van rechtsmisbruik of fraude, zoals schijnhuwelijk.
In het geval dat een familie- of gezinslid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb aan de grens wordt aangetroffen en verzocht wordt om een visum om de onderdaan van
de EU, de EER en Zwitserland te begeleiden of zich bij hem te voegen, wordt dit kosteloos
verstrekt.
In- of uitreisstempel
Er wordt geen in- of uitreisstempel aangebracht in de documenten van onderdanen van
de EU, de EER en Zwitserland. Een stempel wordt evenmin aangebracht in de documenten
van familieleden bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, op voorwaarde dat zij een door Zwitserland of één van de EU-/EER-landen afgegeven
verblijfskaart overleggen (zie artikel 8.9 Vb).
Grenscontrole
Indien daartoe op grond van bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat, kunnen onderdanen
van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, worden onderworpen aan een grondige controle (zie A2/5.2.2). Ook vragen omtrent doel en duur van het verblijf kunnen worden gesteld indien niet
vaststaat of het om een onderdaan van de EU, EER en Zwitserland gaat, dan wel de familieleden
daarvan, en indien de antwoorden op die vragen noodzakelijk zijn voor het onderzoek
naar de status van de betrokken persoon. Controle op bestaansmiddelen vindt echter
niet plaats (zie artikel 4.5, eerste lid, onder a, en derde lid Vb) tenzij de status van de betrokken persoon onduidelijk is en deze controle noodzakelijk
is voor de vaststelling van de status van betrokkene.
Toegangsweigering
Ingevolge artikel 8.8, eerste lid, Vb kan aan onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede de familieleden als
bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, die beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding de toegang slechts
worden geweigerd:
-
a. indien zij op grond van hun persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige
bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen;
-
b. in het geval van potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante
instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie dan wel andere infectieziekten of
besmettelijke parasitaire ziekten, ten aanzien waarvan in Nederland beschermende regelingen
ten aanzien van Nederlanders worden getroffen;
-
c. indien zij om redenen van de openbare orde of openbare veiligheid uit Nederland zijn
verwijderd en sinds de verwijdering nog geen redelijke termijn is verstreken.
ad a
Van belang is dat de beoordeling uitsluitend gebaseerd mag zijn op het persoonlijk
gedrag van betrokkene. Bij de toepassing van deze bepaling moet het evenredigheidsbeginsel
in acht worden genomen (artikel 3:4 Awb) en vormen strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf nog geen voldoende grond om
toegang te weigeren. Van een dergelijke bedreiging kan onder meer sprake zijn indien
de vreemdeling in het OPS staat gesignaleerd als ‘ongewenst vreemdeling’ of ‘ongewenstverklaard
ex artikel 67 Vw’ of bij bezit van verboden wapens, van verdovende middelen of bij verdenking van
mensenhandel. Echter, ook in dat geval zal aan de hand van het persoonlijke gedrag
van de vreemdeling moeten worden vastgesteld dat sprake is van een actuele, werkelijke
en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.
ad b
Het gaat hier enkel om potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante
instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke
parasitaire ziekten, voorzover in Nederland beschermende regelingen zijn getroffen
ten aanzien van de eigen onderdanen. Daarbij kan, naast de in gezondheidswetgeving
gebruikelijke ziekten als pest, cholera en gele koorts, ook worden gedacht aan nieuwere
ziekten als Sars. Verwezen wordt naar artikel 2 Infectieziektenwet.
ad c
Van belang is dat bij de eerdere verwijdering om redenen van openbare orde of nationale
veiligheid is geoordeeld dat sprake was van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging
van de openbare orde of openbare veiligheid. De vreemdeling die eerder om redenen
van openbare orde of openbare veiligheid is verwijderd kan na verloop van een redelijke
termijn, en in ieder geval na drie jaar gerekend vanaf zijn vertrek, een aanvraag
indienen om opheffing van het eerdere besluit om hem uit Nederland te verwijderen.
Gelet op het feit dat verblijfsbeëindiging persoonlijk gedrag vereist dat een actuele,
werkelijke en (voldoende) ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de
samenleving vormt, ligt het voor de hand dat de vreemdeling tevens ongewenst zal zijn
verklaard (zie A5/6). In die gevallen betreft het in de Nederlandse situatie derhalve een aanvraag tot
opheffing van de ongewenstverklaring. Gedurende de behandeling van deze aanvraag heeft
de vreemdeling geen recht van toegang tot Nederland.
Zoals is aangegeven in A2/5.5.1, dient bij de vreemdeling die onderdaan is (of stelt te zijn) van de EU, de EER of
Zwitserland, voorafgaand aan toegangsweigering de IND te worden geraadpleegd (zie
ook artikel 8.8, tweede lid, juncto artikel 8.7, eerste lid, Vb). Indien wordt overgegaan tot toegangsweigering moet een schriftelijke gemotiveerde
beschikking worden uitgereikt (zie artikel 8.8, tweede lid, Vb). Hiervoor kan model M18 worden gebruikt. De toegang wordt geweigerd ingevolge artikel 3, eerste lid, onder d, Vw juncto artikel 8.8 Vb. De motivering moet concreet zijn; er mag niet worden volstaan
met de enkele mededeling dat de betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde,
de nationale veiligheid of de volksgezondheid. Bij de kennisgeving van de toegangsweigering
moet worden vermeld dat daartegen binnen vier weken administratief beroep kan worden
ingesteld bij de IND. De behandeling van het administratief beroepschrift mag niet
in Nederland worden afgewacht. Betrokkene dient Nederland ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk te verlaten, tenzij er sprake is van een (eerste) verzoek om een voorlopige
voorziening. Het aanbrengen van een (toegangs)weigeringsstempel is van toepassing
op onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland en op hun familieleden.
Vrije termijn
Zoals aangegeven in A2/4.4.1, wordt sedert de implementatie op 29 april 2006 van Richtlijn 2004/38, ten aanzien
van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland niet langer onderscheid gemaakt tussen
rechtmatig verblijf in de vrije termijn en rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan.
Ingevolge artikel 8.11, eerste lid, onder a en b, Vb heeft een vreemdeling (EU/EER onderdaan en onderdaan van Zwitserland) rechtmatig
verblijf gedurende een periode van drie maanden na inreis indien hij:
Een eerste termijn van drie maanden geldt ten aanzien van familieleden als bedoeld
in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb die geen onderdaan zijn van de EU, de EER of Zwitserland, met dien verstande dat
dat gezinslid in het bezit moet zijn van een geldig paspoort (zie artikel 8.11, tweede lid, Vb). Andere documenten dan het paspoort worden niet geaccepteerd.
Overigens, een vreemdeling die niet beschikt over het vereiste document voor grensoverschrijding,
kan pas worden uitgezet nadat hem gedurende een redelijke termijn de gelegenheid is
gegeven dat document te verkrijgen of op andere wijze vast te stellen of te bewijzen
dat hij het recht op vrij verkeer en verblijf geniet (zie artikel 8.8, vierde lid, Vb).