Regeling vermogenswaardering Ioaz

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Regeling vermogenswaardering Ioaz

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet:

de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

b. lijfrente:

een aanspraak volgens een overeenkomst van levensverzekering op vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden, welke aanspraak niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven, of formeel of feitelijk tot voorwerp van zekerheid kan dienen, anders dan ten behoeve van uitstel van betaling op grond van artikel 25, vierde lid, van de Invorderingswet 1990. Onder een lijfrente wordt mede verstaan de aanspraak op winstuitkeringen voorzover die uitkeringen verband houden met een lijfrente;

c. pensioenregeling:
d. levensverzekering:

een overeenkomst van levensverzekering als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.

Artikel 2

De waarde van het vermogen bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet, wordt vastgesteld onmiddellijk nadat het bedrijf of beroep is beëindigd.

Artikel 3

  • 1 Vermogen is de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden.

  • 2 Bezittingen zijn:

    • a. onroerende zaken;

    • b. rechten, die direct of indirect op onroerende zaken betrekking hebben;

    • c. roerende zaken die door de gewezen zelfstandige en personen die behoren tot zijn huishouden niet voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt of verbruikt alsmede roerende zaken die voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt of verbruikt doch hoofdzakelijk als belegging dienen;

    • d. rechten op roerende zaken;

    • e. rechten die niet op zaken betrekking hebben, waaronder geld en

    • f. overige vermogensrechten, met waarde in het economisch verkeer;

    • g. goodwill.

  • 3 Schulden zijn:

    • a. verplichtingen met waarde in het economisch verkeer;

    • b. verplichtingen die voortvloeien uit de vaststelling van de waarde van de bezittingen.

Artikel 4

  • 1 Tot de bezittingen behoren niet:

    • a. rechten die berusten op een pensioenregeling;

    • b. rechten op uitkeringen en verstrekkingen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval toekomende aan de gewezen zelfstandige of zijn echtgenoot;

    • c. bossen, natuurterreinen en onroerende zaken die deel uitmaken van een ingevolge de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed, met uitzondering van de op deze landgoederen voorkomende gebouwde eigendommen.

Artikel 5

  • 1 Mits niet deel uitmakend van het vermogen van een onderneming behoren niet tot de bezittingen:

    • a. rechten op lijfrenten in het geval dat deze rechten niet zijn verkregen door middel van het voldoen van een koopsom of indien de premiebetaling niet is aangevangen binnen 3 jaar voor het indienen van de aanvraag in het kader van de wet, tenzij deze rechten zijn verkregen door de omzetting van de fiscale oudedagsreserve in een lijfrente en de opbouw van deze reserve voor de eerder genoemde periode is aangevangen;

    • b. rechten op ingegane lijfrenten, verkregen krachtens overeenkomst onder bezwarende titel en toekomende aan de gewezen zelfstandige, zijn echtgenoot of minderjarige kinderen, ingeval van invaliditeit;

    • c. polissen van levensverzekering, mits ter zake van de verzekering geen koopsom is voldaan en deze polissen niet dienen als basis voor de financiering van de eigen woning;

    • d. een bedrag van € 160.026,00 ten behoeve van aanvullende pensioenvoorzieningen. Rechten op lijfrenten, bedoeld in de onderdelen a of b, alsmede polissen van levensverzekering, bedoeld in onderdeel c, worden op dit bedrag, tot ten hoogste een bedrag van € 160.026,00 in mindering gebracht.

  • 3 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel d, wordt met ingang van de dag waarop het netto minimumloon zonder de daarin begrepen aanspraak op vakantietoeslag wijzigt, met het percentage van deze wijziging gewijzigd en wordt door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.

Artikel 6

  • 1 Bezittingen belast met vruchtgebruik of recht van gebruik worden aangemerkt als bezittingen van de blote eigenaar tenzij het een door een of beide ouders van de gewezen zelfstandige bewoonde woning betreft. In dat geval wordt deze woning aangemerkt als bezit van de vruchtgebruiker.

  • 2 Schulden die behoren tot met vruchtgebruik belast vermogen worden aangemerkt als schulden van de blote eigenaar, tenzij het schulden betreft die behoren tot een door een of beide ouders van de gewezen zelfstandige bewoonde woning.

Artikel 7

  • 1 Tot de schulden wordt mede gerekend de inkomstenbelasting die de gewezen zelfstandige na het begin van het kalenderjaar verschuldigd kan worden ter zake van:

    • a. termijnen van in het vermogen begrepen, niet tot het vermogen van een onderneming behorende rechten die ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001 belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen opleveren (stamrechten);

    • b. in het vermogen begrepen aandelen, winstbewijzen, bewijzen van deelgerechtigheid en koopopties als bedoeld in artikel 4.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, die ingevolge die wet tot een aanmerkelijk belang behoren.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde belasting wordt gesteld op:

    • a. 30% van de waarde van de stamrechten;

    • b. 6,25% van de waarde van de aandelen, winstbewijzen, bewijzen van deelgerechtigheid en koopopties voorzover deze de verkrijgingsprijs daarvan in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 overtreft.

Artikel 8

  • 1 Bezittingen en schulden worden in aanmerking genomen voor de waarde in het economisch verkeer.

  • 2 Bezittingen en schulden die, al dan niet tezamen, in het economisch verkeer als een eenheid plegen te worden beschouwd, worden als eenheid in aanmerking genomen.

  • 3 Bezittingen belast met vruchtgebruik of recht van gebruik worden in aanmerking genomen voor 80% van de waarde bedoeld in het eerste lid indien de bezitting onbezwaard zou zijn. Schulden behorende tot het met vruchtgebruik belast vermogen worden in aanmerking genomen voor 80% van de in de het eerste lid bedoelde waarde.

  • 4 De eigen woning waarvan de gewezen zelfstandige eigenaar is en die tot zijn hoofdverblijf dient wordt gewaardeerd naar 60% van de waarde in het economisch verkeer, indien de woning in volle eigendom en onbezwaard (vrij) wordt opgeleverd. Hetzelfde geldt voor de eigen woning direct gekocht na verkoop van de bedrijfswoning.

  • 5 Voor de waardering van effecten die zijn genoteerd aan de Euronext effectenbeurs te Amsterdam wordt voor de toepassing van het eerste lid, de waarde in het economisch verkeer gesteld op de slotnotering die is vermeld in de Officiële prijscourant, uitgegeven door de AEX-Data Services, die geldt naar het tijdstip waarnaar de waarde moet worden bepaald.

  • 6 De veldinventaris wordt gewaardeerd op basis van de gemaakte kosten, waaronder begrepen arbeidskosten.

Artikel 9

  • 1 Land- en tuinbouwgrond kan bij overdracht van ouders aan kinderen en bij uittreding uit een samenwerkingsverband of rechtspersoon, bij voortzetting van het bedrijf als volwaardig bedrijf, worden gewaardeerd naar de waarde in verpachte staat.

Artikel 10

  • 1 Bij het in aanmerking nemen van bezittingen en schulden wordt geen rekening gehouden met:

    • a. wettelijk vruchtgenot, alsmede rechten op en verplichtingen tot periodieke uitkeringen en verstrekkingen rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiend, dan wel door ouders aan hun minderjarige kinderen toegekend;

    • b. lopende termijnen van inkomsten en verplichtingen, alsmede termijnen van inkomsten waarvan de grootte na de aanvang van het kalenderjaar door de schuldenaar wordt vastgesteld, mits zij niet behoren tot de onderneming van de gewezen zelfstandige.

Artikel 11

Indien bezittingen in het zicht van de beëindiging van het bedrijf of beroep zijn verkocht of overgedragen en dit, gelet op de aard en strekking van de wet, tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt, stellen burgemeester en wethouders de waarde van deze bezittingen vast op basis van de waarde in het economisch verkeer bij verkoop zonder bezwaring.

Artikel 12

Burgemeester en wethouders kunnen artikel 8, derde lid, buiten toepassing laten, indien toepassing van die waardering zal leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 13

Het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 juni 1987, houdende nadere regels voor de vaststelling van de waarde van het eigen vermogen bij beëindiging van het bedrijf of beroep (Stcrt. 122) wordt ingetrokken.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

`s-Gravenhage, 13 december 2000

De

Minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W.A. Vermeend

Naar boven