Waardering voordelen bij het afsluiten van (hypothecaire) geldleningen

[Regeling vervallen per 24-11-2006.]
Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 01-01-2001 t/m 23-11-2006

Waardering voordelen bij het afsluiten van (hypothecaire) geldleningen

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de regeling die gold voor de toepassing van Wet op de inkomstenbelasting 1964, besluit van 2 april 1993, nr. DB92/4590 en van 16 augustus 1995, nr. DB95/3055M.

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 24-11-2006]

Door financiële instellingen of door tussenpersonen worden soms voordelen toegekend in het kader van het afsluiten van (hypothecaire) geldleningen voor de eigen woning. Vergelijkbare voordelen kunnen worden toegekend indien een persoon na vervroegde aflossing van zijn (hypothecaire) geldlening in verband met de verkoop van zijn eigen woning wederom een nieuwe (hypothecaire) geldlening bij dezelfde financiële instelling afsluit in verband met de aankoop van een nieuwe eigen woning. De voordelen worden zowel in geld als in natura (bijvoorbeeld waardebonnen te besteden bij meubelzaken of keukenleveranciers) toegekend. Daarnaast komt het ook voor dat het voordeel ineens in mindering wordt gebracht op de hoofdsom van de geldlening

2. Fiscale gevolgen

[Regeling vervallen per 24-11-2006]

De vergoeding moet worden getoetst aan de artikelen 3.110, 3.111 en 3.120 Wet IB 2001 (hierna: de Wet). De vergoeding heeft betrekking op de voor de verwerving van de eigen woning aangegane geldlening. Derhalve moet aan de hand van het criterium ‘op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten’ worden beoordeeld of in het jaar van afsluiten van de nieuwe leningovereenkomst de betaalde rente drukt in de zin van art. 3.110 van de Wet.

In het algemeen zal het toegekende voordeel kunnen worden aangemerkt als een korting op de te betalen afsluitprovisie dan wel op de te betalen rente. Dit betekent dat de afsluitprovisie dan wel de betaalde rente in zoverre niet drukt op de belastingplichtige. Voor het antwoord op de vraag of de kosten drukken maakt het niet uit of het voordeel afgeboekt wordt op de hoofdsom van de geldlening of dat het voordeel in contanten dan wel in natura is verstrekt.

In de situatie dat de aanspraak op de vergoeding de in het jaar van afsluiten betaalde rente ter zake van de nieuwe geldlening overtreft, dient het restant in het daarop volgende jaar in aanmerking te worden genomen. Dit standpunt is van toepassing ongeacht of de vergoeding in mindering wordt gebracht op de hoofdsom of in contanten dan wel in natura wordt ontvangen.

Ingeval er sprake is van een voordeel in natura dient dat te worden gewaardeerd op de waarde welke daaraan in het economisch verkeer kan worden toegekend (analoge toepassing van art. 3.144 Wet IB 2001 en art. 13 Wet LB ’64). Ik merk hierbij op dat, gelet op het karakter van een aantal van de voordelen in natura (waardebonnen met bestedingsmogelijkheden toegespitst op de desbetreffende doelgroep), de waarde in het economische verkeer veelal gelijk zal zijn aan de nominale waarde van de toegekende waardebonnen. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat belastingplichtigen die van mening zijn dat het bedrag lager is, dit aannemelijk dienen te maken.

In de situatie dat de vergoeding op grond van de contractuele voorwaarden wordt terugbetaald, is er sprake van aftrekbare kosten.

Dit besluit treedt in werking met ingang van het belastingjaar 2001.

Naar boven