Mandaatbesluit personele bevoegdheden DGCZK 2000

[Regeling vervallen per 01-07-2013.]
Geraadpleegd op 24-04-2024.
Geldend van 06-10-2000 t/m 30-06-2013

Mandaatbesluit personele bevoegdheden DGCKZ 2000

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

De directeur-generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd om namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevoegdheden op personeel gebied, zoals deze zijn vermeld in de bijlage, uit te oefenen ten aanzien van de personeelsleden werkzaam bij het directoraat-generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

De uitoefening van de in artikel 1 genoemde bevoegdheden geschiedt met inachtneming van de algemene en bijzondere voor de rijksdienst vastgestelde regels en nadere departementale regelgeving.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

De directeur-generaal voor Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties kan voor de in artikel 1 genoemde bevoegdheden geheel of gedeeltelijk ondermandaat verlenen aan de onder hem ressorterende hoofden van diensteenheden, voorzover het hun diensteenheid betreft, zijnde:

  • -

    de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving;

  • -

    de directeur Koninkrijksrelaties;

  • -

    de Vertegenwoordiger van Nederland in de Nederlandse Antillen;

  • -

    de Vertegenwoordiger van Nederland in Aruba;

  • -

    het hoofd van de afdeling Coördinatie Europese en Internationale Zaken;

  • -

    het hoofd van de stafafdeling Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Bij de uitoefening van de in artikel 1 genoemde bevoegdheden door de directeur-generaal voor Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties luidt de ondertekening van de documenten:

'DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,

voor deze,

de directeur-generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties,'

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

Het 'Mandaatbesluit personele bevoegdheden DGCZ&K 1998' van 26 juni 1998, nr. CWI98/U854 wordt ingetrokken.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2000.

  • 2 Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit personele bevoegdheden DGCZK 2000.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

De

minister

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K.G. de Vries

Bijlage

[Regeling vervallen per 01-07-2013]

De bevoegdheden op personeel gebied, bedoeld in artikel 1, zijn:

  • 1. Het vaststellen van de formatie van het directoraat-generaal door de directeur-generaal. Het maken van daartoe strekkende orgaan- en functiebeschrijvingen en het inrichten van de formatie van het directoraat-generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties met inachtneming en gebruikmaking van:

    • a. het bepaalde in het BBRA 1984;

    • b. de vastgestelde topformatie;

    • c. de personeelsbegroting qua aantallen en budget;

    • d. de voor het ministerie vastgestelde randvoorwaarden.

  • 2.

    • a. De werving en selectie van interne en externe sollicitanten;

    • b. het aanstellen in tijdelijke of vaste dienst, voorzover die bevoegdheid niet is voorbehouden aan de Kroon, dan wel het in dienst nemen op arbeidsovereenkomst;

    • c. het zowel ambtshalve als op verzoek verlengen van de proeftijd;

    • d. het afsluiten van overeenkomsten met stagiair(e)s;

    • e. het inschakelen van uitzendkrachten;

    • f. het inschakelen van erkend gewetensbezwaarden.

  • 3.

    • a. Het vaststellen van de salarisschaal en het salaris, voorzover die bevoegdheid niet is voorbehouden aan de Kroon;

    • b. het toekennen en intrekken van toelagen, welke hun grondslag hebben in het BBRA 1984, behoudens die toelagen, waarvan de bevoegdheid tot toekenning is voorbehouden aan de Kroon, de minister-president of de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vanuit zijn functie als coördinerend bewindspersoon ten aanzien van het overheidspersoneelsbeleid;

    • c. het toekennen van gratificaties;

    • d. het toekennen van schadevergoedingen en schadeloosstellingen volgens het besluit van 27 juli 1953 (Stb. K 320).

  • 4.

    • a. Het tijdelijk opdragen van andere werkzaamheden;

    • b. het verplaatsen; het belasten met de waarneming van een andere, hoger gewaardeerde, functie.

  • 5.

    • a. Het opdragen van overwerk ;

    • b. het al dan niet verlenen van toestemming tot het in diensttijd vervullen van een nevenfunctie en bijgevolg het al dan niet verlenen van buitengewoon verlof daartoe;

    • c. het vaststellen van werk- en dienstroosters;

    • d. het verlenen van buitengewoon verlof van korte duur;

    • e. het verlenen van buitengewoon verlof van lange duur, voorzover die bevoegdheid niet is voorbehouden aan de Kroon;

    • f. het toestaan en weigeren van werken in deeltijd;

    • g. het verlenen van vakantie; het verlenen van zwangerschaps-, bevallings- en ouderschapsverlof, voorzover de desbetreffende regeling daartoe de mogelijkheid biedt.

  • 6.

    • a. Het opstellen van een personeelsmeerjarenraming;

    • b. het opstellen van een personeelsplan DGCZK;

    • c. het opstellen en uitvoeren van vormings- en opleidingsplannen.

  • 7.

    • a. Het verlenen van studiefaciliteiten;

    • b. het bepalen of een studie als dienstopdracht moet worden gevolgd;

    • c. het toekennen van een telefoonkostenvergoeding;

    • d. het machtiging geven tot het gebruik van de eigen auto voor dienstreizen;

    • e. het opleggen van de plicht tot het (gaan) wonen in of nabij de standplaats;

    • f. het toekennen van de vergoedingen en tegemoetkomingen ingevolge het Verplaatsingskostenbesluit 1989;

    • g. het optreden als beoordelingsautoriteit;

    • h. het afnemen van de eed of belofte ten aanzien van de personeelsleden werkzaam bij het directoraat-generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 8.

    • a. Het opleggen van disciplinaire straffen;

    • b. het schorsen;

    • c. het in spoedeisende gevallen ontzeggen van de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, indien redelijkerwijs verwacht mag worden dat vervolgens zal worden overgegaan tot schorsing of oplegging van een disciplinaire straf;

    • d. het verlenen van ontslag dan wel het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, een en ander voorzover deze bevoegdheden niet aan een ander zijn voorbehouden en met inachtneming van de vereiste medeparaaf van de directies P&O en/of FEZ indien wachtgeldverplichtingen ontstaan.

Naar boven