Bekwaamheidseisen buitengewoon opsporingsambtenaren

[Regeling vervallen per 01-09-2005.]
Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-09-2000 t/m 31-08-2005

Bekwaamheidseisen buitengewoon opsporingsambtenaren

Samenvatting

[Regeling vervallen per 01-09-2005]

De eisen voor de bekwaamheid van buitengewoon opsporingsambtenaren zijn vastgelegd in de vorm van eindtermen. Op mijn verzoek heeft het Instituut voor Toetsontwikkeling (CITO) voorstellen gedaan ter actualisering van de tot nu toe gehanteerde eindtermen. Door middel van deze circulaire worden de geactualiseerde eindtermen door mij vastgesteld.

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 01-09-2005]

Bij circulaire d.d. 20 oktober 1999, kenmerk 796329/599/CS, heb ik de eisen van bekwaamheid die aan een buitengewoon opsporingsambtenaar worden gesteld en de wijze waarop getoetst wordt of de buitengewoon opsporingsambtenaar aan deze eisen voldoet, bekendgemaakt. De bekwaamheidseisen zijn vastgelegd in de vorm van eindtermen, die betrekking hebben op de basiskennis en basisvaardigheden waarover iedere buitengewoon opsporingsambtenaar moet beschikken.

In de afgelopen maanden is geconstateerd dat de thans geldende eindtermen als gevolg van gewijzigde wetgeving niet meer aansluiten op de huidige wetgeving. Hierdoor wordt het construeren van vragen en de voorbereiding van kandidaten op het examen bemoeilijkt. In mijn opdracht heeft het CITO de eindtermen nader geactualiseerd en aangepast.

2. (Invoering) herziene eindtermen

[Regeling vervallen per 01-09-2005]

Bijgaand treft u aan een document waarin de geactualiseerde eindtermen zijn opgenomen. De eindtermen zijn in overleg met vertegenwoordigers van bijzondere opsporingsdiensten, de politie, de opleidingsinstituten en specifieke categorieën buitengewoon opsporingsambtenaren vastgesteld. Het is wenselijk dat zo spoedig mogelijk de in het document opgenomen eindtermen als eisen van bekwaamheid voor de buitengewoon opsporingsambtenaren gaan gelden. Daarom is in overleg met de examencommissie buitengewoon opsporingsambtenaren besloten dat vanaf 1 maart 2001 de eindtermen zullen worden geëxamineerd. Daarmee maakt het totale document vanaf 1 maart 2001 deel uit van mijn circulaire van 20 oktober 1999, kenmerk 796329/599/CS, code 08.5.

Met ingang van genoemde datum vervangt het bijgevoegde document de huidige Bijlage D van voornoemde circulaire van 20 oktober 1999.

Voor de goede orde merk ik op dat het eindtermendocument dient als kader voor toetsing van de bekwaamheid van buitengewoon opsporingsambtenaren. Indien binnen de kaders van het eindtermendocument wetswijzigingen mochten plaatsvinden, kunnen deze een half jaar na inwerkingtreding van de betreffende wet worden getoetst.

De

Minister

van Justitie,
namens deze,
de

directeur-generaal Rechtshandhaving

,

C.W.M. Dessens

Eindtermen Buitengewoon Opsporingsambtenaar

[Regeling vervallen per 01-09-2005]

Inleiding

[Regeling vervallen per 01-09-2005]

Op 1 april 1994 trad de Politiewet 1993 in werking. Tegelijkertijd werd een nieuw artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering van kracht.

Hierdoor zijn de categorieën onbezoldigd en bijzonder opsporingsambtenaar komen te vervallen. Deze categorieën zijn vervangen door één nieuwe categorie: de buitengewoon opsporingsambtenaar.

De zorg om de kwaliteit van de opsporing vormt in de wettelijke regeling van 1994 een speerpunt. De buitengewoon opsporingsambtenaar als zijnde een veelal specialistisch functionaris, vervult een betekenisvolle rol in de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Van de buitengewoon opsporingsambtenaar wordt daarom onder meer verlangd dat deze bekwaam is voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden. Daartoe moet de buitengewoon opsporingsambtenaar beschikken over basiskennis en basisvaardigheden met betrekking tot strafrecht, strafvordering en het opmaken van een ambtsedig proces-verbaal.1

In dit eindtermendocument is dit basisniveau nader uitgewerkt. Het document vormt het uitgangspunt voor het ontwikkelen van het door de minister van Justitie goedgekeurde examen op grond waarvan kan blijken dat een persoon beschikt over de vereiste bekwaamheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden.2

De opbouw van dit eindtermendocument is als volgt. In de hoofdstukken 1 en 2 wordt in kort bestek de buitengewoon opsporingsambtenaar nader beschreven. Dit aan de hand van de wettelijke regelgeving en daarbij in aanmerking genomen het gegeven dat de buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam is binnen zeer gevarieerde werkverbanden.

In het derde hoofdstuk worden in algemene zin de deskundigheden geschetst waarover een buitengewoon opsporingsambtenaar moet beschikken om op het genoemde basisniveau te kunnen functioneren. Het vierde hoofdstuk noemt een aantal overige voorwaarden die voor dit functioneren van belang zijn.

In hoofdstuk 5 worden de basistaken en verantwoordelijkheden van de buitengewoon opsporingsambtenaar opgesomd. Deze zijn afgeleid uit de in het eerste hoofdstuk ontwikkelde werkdefinitie. In hoofdstuk 6 zijn deze taken en verantwoordelijkheden gedetailleerd uitgewerkt en gekoppeld aan kenniselementen (leerstof).

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar nader bepaald 3

[Regeling vervallen per 01-09-2005]

De uitvoering en de handhaving van met name bijzondere wetgeving dan wel verordeningen van provincies, gemeenten en waterschappen, zijn opgedragen aan een scala van zowel publiekrechtelijke als ook privaatrechtelijke organisaties. Zowel de omvang als de verscheidenheid aan deze vormen van regelgeving is groot. Eveneens is deze regelgeving van een vaak specialistische aard. In dit verband kan zich de situatie voordoen dat een organisatie dient te beschikken over werknemers die bevoegd zijn tot het opsporen van strafbare feiten. Artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering creëert de mogelijkheid daartoe. Dit artikel vormt de wettelijke grondslag om functionarissen aan wie niet op grond van artikel 141 van dat Wetboek de opsporing van strafbare feiten is opgedragen, als buitengewoon opsporingsambtenaar te belasten met het opsporen van strafbare feiten. Daartoe zijn in het genoemde artikel 142 een aantal onderscheiden rechtsgronden (titels) opgenomen, te weten de akte van opsporingsbevoegdheid, de categoriale aanwijzing, de categorie buitengewoon opsporingsambtenaren genoemd in het eerste lid onder c en de titel van aanvullende opsporingsbevoegdheid.

De akte van opsporingsbevoegdheid, de categoriale aanwijzing en de aanvullende opsporingsbevoegdheid worden op aanvraag van de werkgever verleend door de minister van Justitie dan wel het College van procureurs-generaal 4. De aanvraag dient in ieder geval een aanduiding te bevatten van de strafbare feiten waarvoor opsporingsbevoegdheid wordt gevraagd alsmede van het grondgebied waarvoor de opsporingsbevoegdheid wordt verlangd. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd, worden beide gegevens op de akte van opsporingsbevoegdheid dan wel in de categoriale aanwijzing vermeld. De titel bepaalt dus tevens de omvang van de opsporingsbevoegdheid. In deze regeling is de terughoudendheid van de wetgever zichtbaar ten aanzien van het verlenen van opsporingsbevoegdheden aan personen die niet vallen onder de regeling van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering. Conform het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar wordt een akte van opsporingsbevoegdheid verleend, een categoriale aanwijzing gedaan, een aanvullende opsporingsbevoegdheid toegekend, indien daartoe noodzakelijkheid bestaat. Er is voldaan aan dit zogeheten noodzaakcriterium wanneer naar het oordeel van de minister van Justitie dan wel het College van procureurs-generaal, de opsporingsbevoegdheid noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie van de betreffende persoon of de dienst waarbij deze werkzaam is, en een beroep op de politie voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden bezwaarlijk, niet mogelijk of niet wenselijk is.

Over de aanwijzing en de noodzakelijkheid van het bezit van opsporingsbevoegdheden van de categorie buitengewoon opsporingsambtenaren genoemd in artikel 142, lid 1 onder c WvSv, beslissen de daartoe bevoegde autoriteiten.

Behalve dat een persoon moet beschikken over een geldige titel van opsporingsbevoegdheid, dient hij ook bekwaam en betrouwbaar te zijn voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden alsmede te beschikken over een akte van beëdiging. Pas nadat aan al deze eisen is voldaan, is de betreffende persoon als buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd tot het opsporen van de in zijn akte van opsporingsbevoegdheid vermelde strafbare feiten op het eveneens in deze akte aangewezen grondgebied.

De beëdiging van een persoon als buitengewoon opsporingsambtenaar vormt in deze een belangrijk toetsingsmoment. Tot beëdiging kan immers eerst worden overgegaan als is voldaan aan de eisen van bekwaamheid en betrouwbaarheid en wordt beschikt over een titel van opsporingsbevoegdheid.

De beëdiging geschiedt door het College van procureurs-generaal dan wel middels een door deze aangewezen direct toezichthouder of, indien het een dienst betreft die ressorteert onder een van Onze Ministers die het mede aangaat, door het hoofd van die dienst.

De bevoegdheid tot het opsporen van de in de akte van beëdiging vermelde strafbare feiten is gebonden aan een geldigheidsduur van maximaal vijf jaren en kan steeds met vijf jaren worden verlengd. In het laatste geval zal door het College van procureurs-generaal opnieuw worden getoetst op noodzakelijkheid en betrouwbaarheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden. Tevens zal het examen buitengewoon opsporingsambtenaar opnieuw met een gunstig gevolg moeten zijn afgelegd.

Daar waar een werknemer in zijn dagelijks functioneren als buitengewoon opsporingsambtenaar opsporingshandelingen verricht, is hij voor dit optreden verantwoording verschuldigd aan de officier van justitie. Vanwege deze gezagsrelatie is er met betrekking tot de regeling van het toezicht over de buitengewoon opsporingsambtenaren voor gekozen een hoofdofficier van justitie of, indien van toepassing, een door de minister van Justitie aangewezen lid van het openbaar ministerie als toezichthouder aan te stellen. De mogelijke aanwijzingen van de toezichthouder betreffen het functioneren van de buitengewoon opsporingsambtenaar in meer algemene zin, onder meer gerelateerd aan de eisen van de wet en het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.

In de uitoefening van het dagelijks toezicht op de buitengewoon opsporingsambtenaar met betrekking tot een juiste uitoefening van opsporingsbevoegdheden, een goede samenwerking met de politie, de naleving van de instructie en, uitzonderingen daargelaten, het onderricht, is voorzien met de benoeming van een direct toezichthouder. In de regel zal dit een korpschef van een regionaal politiekorps zijn. Analoog aan de algehele toezichthoudende taak van het College van procureurs-generaal betreffende het optreden van ambtenaren belast met de uitvoering van politietaken binnen zijn ressort, vervult dit College deze taak ook met betrekking tot de buitengewoon opsporingsambtenaren. Het is het College van procureurs-generaal dat naast haar rol in de beëdiging, toeziet op de buitengewoon opsporingsambtenaar voor wat betreft diens titel van opsporingsbevoegdheid en diens betrouwbaarheid en bekwaamheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden.

Het bovenstaande in aanmerking genomen, is ten behoeve van de eindtermenontwikkeling de volgende werkdefinitie opgesteld:

Een buitengewoon opsporingsambtenaar is een functionaris die in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag, in overeenstemming met de geldende rechtsregels en met behulp van de hem daartoe beschikbaar staande middelen uit hoofde van zijn werkzaamheden onder een in de wet geregeld toezicht en op een aangewezen grondgebied, zorgdraagt voor de opsporing van strafbare feiten - beide gespecificeerd in de akte van beëdiging - alsmede met de voorbereiding van de eventuele vervolging van deze feiten.

In overeenstemming met de wettelijke opdracht tot het toetsen van basiskennis en basisvaardigheden als blijk van de bekwaamheid tot het opsporen van strafbare feiten, accentueert de omschrijving de opsporingstaken en bevoegdheden van de buitengewoon opsporingsambtenaar. Uiteraard kunnen buitengewoon opsporingsambtenaren ook preventieve taken verrichten.

2. De plaats van de buitengewoon opsporingsambtenaar in de werkorganisatie

[Regeling vervallen per 01-09-2005]

Met het scala aan werkorganisaties belast met de uitvoering en handhaving van een grote variëteit aan wettelijke regelingen is de diversiteit van buitengewoon opsporingsambtenaren een gegeven. Niet alleen het werkveld van buitengewoon opsporingsambtenaren is divers. Aangezien bevoegdheden op maat worden toegekend, variëren deze evenzeer. Hetzelfde geldt voor de mate waarin van de toegekende opsporingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Voor sommige buitengewoon opsporingsambtenaren vormt het opsporen van strafbare feiten een dagtaak, voor andere niet of minder. Eveneens verschilt de complexiteit van de functie van buitengewoon opsporingsambtenaren binnen het werkverband. Daarmee verbonden varieert het opleidingsniveau van de buitengewoon opsporingsambtenaar van relatief laag tot hoog.

3. Deskundigheden van de buitengewoon opsporingsambtenaar

[Regeling vervallen per 01-09-2005]

Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar bepaalt dat een persoon over de bekwaamheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden beschikt indien hij de daarvoor vastgestelde basiskennis en -vaardigheden bezit. Hieronder worden deze basiskennis en -vaardigheden nader aangeduid.

De buitengewoon opsporingsambtenaar dient de hem toegekende bevoegdheden binnen het opsporingsonderzoek juist toe te passen. Deskundigheid met betrekking tot een aantal strafvorderlijke bevoegdheden, de grondrechten waarop deze regelmatig een inbreuk maken en een aantal algemene bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht is daartoe noodzakelijk. Enkele begrippen uit het privaatrecht zijn binnen het kader van het toepassen van opsporingsbevoegdheden eveneens van betekenis. Hetzelfde geldt voor een aantal wettelijke regels die de buitengewoon opsporingsambtenaar dan wel zijn handelen beschermen.

Van de buitengewoon opsporingsambtenaar wordt verlangd dat hij opgespoorde strafbare feiten kan afhandelen middels het opmaken van een proces-verbaal dat kan leiden tot vervolging en behandeling ter terechtzitting. Deskundigheid terzake van de wettelijke eisen die aan het proces-verbaal worden gesteld, is onontbeerlijk. In dit verband dient een buitengewoon opsporingsambtenaar een verdachte adequaat te kunnen informeren over de mogelijke gevolgen van een proces-verbaal. Dit vereist enige deskundigheid met betrekking tot de taken en de organisatie van de rechterlijke macht.

De buitengewoon opsporingsambtenaar dient te functioneren binnen de voor zijn opsporingstaak vastgestelde wettelijke kaders. Dit vereist deskundigheid betreffende de organisatie van het opsporingsapparaat en meer in het bijzonder betreffende de eigen positie daarbinnen.

De buitengewoon opsporingsambtenaar dient te handelen overeenkomstig de door hem afgelegde eden en beloften, onder meer door zich te onthouden van het opzettelijk opnemen van onwaarheden in het proces-verbaal.

De wettelijk voorgeschreven samenwerking met de politie verlangt enige deskundigheid met betrekking tot de taken en de organisatie van de politie.

De buitengewoon opsporingsambtenaar dient zich bewust te zijn van het type rechtsregels met de uitvoering en handhaving waarvan hij belast is. Deskundigheid met betrekking tot een aantal begrippen uit het staatsrecht is daartoe vereist.

Voor veel buitengewoon opsporingsambtenaren zal verdieping en verbreding van het hierboven geformuleerde basispakket noodzakelijk zijn om binnen het eigen werkverband adequaat te kunnen functioneren. De werkgever kan aanvullende eisen van vakbekwaamheid stellen aan de eigen buitengewoon opsporingsambtenaren en hen daarop (doen) examineren.

4. Overige voorwaarden voor het functioneren van de buitengewoon opsporingsambtenaar

[Regeling vervallen per 01-09-2005]

De wijze waarop een buitengewoon opsporingsambtenaar binnen de eigen werkorganisatie dient te functioneren alsmede de persoonskenmerken en de beroepshouding waarover hij dient te beschikken, zijn divers. Eén en ander is een verantwoordelijkheid van de werkgever van de buitengewoon opsporingsambtenaar.

Beschouwd vanuit de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden, eist de wettelijke regeling dat een buitengewoon opsporingsambtenaar betrouwbaar is.

Verder is in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar bepaald dat de buitengewoon opsporingsambtenaar ervoor zorgdraagt dat hij blijft voldoen aan de eisen van bekwaamheid en betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden.

5. Taken en verantwoordelijkheden van de buitengewoon opsporingsambtenaar

[Regeling vervallen per 01-09-2005]

Uit de werkdefinitie zijn negen hoofdtaken afgeleid die in onderlinge samenhang de basistaken vormen voor de uitvoering waarvan de buitengewoon opsporingsambtenaar verantwoordelijk is. Deze hoofdtaken zijn ondergebracht in drie taakclusters.

I. Taken met betrekking tot het functioneren binnen en als onderdeel van de organen van strafrechtspleging

[Regeling vervallen per 01-09-2005]

De buitengewoon opsporingsambtenaar

  • 1 handhaaft de voor zijn opsporingstaak relevante wettelijke regels.

  • 2 functioneert binnen het voor zijn opsporingstaak gestelde wettelijk kader.

  • 3 handelt naar de afgelegde ambtseed/ambtsbelofte en de eed van zuivering.

II. Taken met betrekking tot het opsporen van strafbare feiten

[Regeling vervallen per 01-09-2005]

De buitengewoon opsporingsambtenaar

  • 4 verzamelt en/of ontvangt gegevens met betrekking tot mogelijke strafbare feiten tot opsporing waarvan hij bevoegd is.

  • 5 beoordeelt middels het combineren, analyseren en interpreteren van verzamelde en/of ontvangen gegevens of deze informatie strafrechtelijk relevant is.

  • 6 stelt een opsporingsonderzoek in teneinde bewijsmateriaal te verzamelen.

III. Taken met betrekking tot de afhandeling van opgespoorde strafbare feiten

[Regeling vervallen per 01-09-2005]

De buitengewoon opsporingsambtenaar

  • 7 maakt naar aanleiding van het verrichte opsporingsonderzoek een proces-verbaal op dat kan leiden tot vervolging en behandeling ter terechtzitting.

  • 8 informeert een verdachte tegen wie proces-verbaal is opgemaakt over de mogelijke gevolgen daarvan.

  • 9 doet een opgemaakt proces-verbaal toekomen aan de juiste functionaris.

6. Uitwerking taken en verantwoordelijkheden van de buitengewoon opsporingsambtenaar

[Regeling vervallen per 01-09-2005]

In dit hoofdstuk zijn de negen genoemde hoofdtaken uitgewerkt. Daartoe zijn deze verder geanalyseerd in taken en deeltaken. De kolom kenniselementen in het format definieert de bijbehorende leerinhouden als richtlijn voor de keuze van leerstof. Ter precisering is in een aantal gevallen vermeld wat niet tot de leerinhouden behoort.

Van de buitengewoon opsporingsambtenaar wordt verwacht dat hij de strekking van de in de examenstof aangeduide wettelijke regels kan reproduceren. De opgenomen strafrechtelijke en strafvorderlijke bepalingen met een definitorisch karakter dienen meer letterlijk te worden beheerst.

Van buitengewoon opsporingsambtenaren wordt eveneens een elementair inzicht in de leerinhouden verwacht. Dit impliceert dat met name leerinhouden die nauw verbonden zijn met het praktisch handelen in een toepassingsgerichte context kunnen worden bevraagd.

Hoofdtaak

Taak

Deeltaak

Kenniselementen

  • I Taken m.b.t. het functioneren binnen en als onderdeel van de organen van strafrechtspleging

     

De buitengewoon opsporingsambtenaar

     
  • 1 handhaaft de voor zijn opsporingstaak relevante wettelijke regels

die deel uitmaken van

   
 
  • 1.1 een wet

 
  • -

    staatsvorm

  • -

    begrip 'gedecentraliseerde eenheidsstaat'

  • wetgevende bevoegdheid gedecentraliseerd

  • -

    begrippen ‘wet in formele zin’ en ‘wet in materiële zin'

  • -

    art. 81 GrW

  • regering en Staten-Generaal gezamenlijk

Regering

  • -

    art. 42 GrW

  • Koning en ministers

  • onschendbaarheid koning

  • ministers verantwoordelijk

géén examenstof: soorten ministeriële verantwoordelijkheden

Staten-Generaal

  • -

    art. 50 GrW

  • vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk

  • -

    art. 51, lid 1 GrW

  • samenstelling

  • -

    art. 52, lid 1 GrW

  • zittingsduur Eerste en Tweede Kamer 4 jaar

  • -

    art. 54, lid 1 GrW

  • leden Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen

  • -

    art. 55 GrW, eerste volzin

  • leden Eerste Kamer worden gekozen door leden provinciale staten

 
  • 1.2 een AMvB

 
  • -

    art. 89, lid 1 GrW

  • algemeen verbindende voorschriften van de regering

 
  • 1.3 een provinciale verordening

 
  • -

    art. 127 GrW

  • bevoegdheid provinciale staten tot vaststellen provinciale verordeningen

provinciale staten

  • -

    art. 125, lid 1 GrW

  • hoofd provincie

  • -

    art. 7 Provinciewet

  • 'de gehele bevolking der provincie'

  • -

    art. 129, lid 1 en lid 4 GrW

  • rechtstreeks gekozen

  • zittingsduur 4 jaar

gedeputeerde Staten

  • -

    art. 125, lid 2 GrW art. 34, lid 1 en art. 35, lid 1 Provinciewet

  • samenstelling

  • dagelijks bestuur provincie

commissaris van de koningin

  • -

    art. 131 GrW

  • benoeming bij koninklijk besluit

  • -

    art. 125, lid 2 GrW

  • -

    art. 125, lid 3 GrW, art. 9 en art. 34, lid 2 Provinciewet

  • voorzitter PS en GS

 
  • 1.4 een gemeentelijke verordening

 
  • -

    art. 127 GrW

  • bevoegdheid gemeenteraad tot vaststellen gemeentelijke verordeningen

gemeenteraad

  • -

    art. 125, lid 1 GrW

  • hoofd van de gemeente

  • -

    art. 7 Gemeentewet

  • vertegenwoordigt 'de gehele bevolking der gemeente'

  • -

    art. 129, lid 1 en lid 4 GrW

  • rechtstreeks verkozen

  • zittingsduur 4 jaar

college van burgemeester en wethouders

  • -

    art. 125, lid 2 GrW art. 34 lid 1 en art. 35 Gemeentewet

  • samenstelling

  • dagelijks bestuur gemeente

burgemeester

  • -

    art. 131 GrW

  • benoemd bij koninklijk besluit

  • -

    art. 125, lid 2 GrW

  • -

    art. 125, lid 3 GrW, art. 9 en art. 34, lid 2 Gemeentewet

  • voorzitter gemeenteraad en college van burgemeester en wethouders

  • 2 functioneert binnen het voor zijn opsporingstaak vastgesteld wettelijk kader

     
 
  • 2.1 overeenkomstig het daartoe bepaalde in het Wetboek van Strafvordering

 
  • -

    art. 142 WvSv

 
  • 2.2 overeenkomstig de bepalingen uit het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar m.b.t.

   
   
  • 2.2.1 de voorwaarden voor het verkrijgen van opsporingsbevoegdheid

  • -

    art. 2, 16 lid 1 en 17 Besluit BOA

   
  • 2.2.2 het verlenen van opsporingsbevoegdheid

  • -

    art. 3 en 4 Besluit BOA

   
  • 2.2.3 het vervallen van opsporingsbevoegd- heid

  • -

    art. 35, lid 1 en 2 Besluit BOA

  • -

    art. 8, lid 1 Besluit BOA

   
  • 2.2.4 de instructie aan de buitengewoon op- sporingsambtenaar

  • -

    Hoofdstuk V Besluit BOA

géén examenstof:

  • art. 25, lid 3 Besluit BOA

  • art. 29 Besluit BOA

  • art. 31, lid 3 Besluit BOA

  • art. 28 Besluit BOA vanaf: tenzij art. 80, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, etc.’ t.m. het einde van deze volzin

   
  • 2.2.5 het toezicht over de buitengewoon op- sporingsambtenaren

  • -

    art. 32 Besluit BOA

  • toezicht College van procureurs-generaal

  • -

    art. 36 lid 2, art. 37 lid 1 en art. 38 Besluit BOA

  • (taken) toezichthouder

  • -

    art. 36 lid 2, art. 37 lid 1 en art. 39 Besluit BOA

  • (taken) direct toezichthouder

  • -

    art. 42 Besluit BOA

  • klachten

 
  • 2.3 v.w.b. de samenwerking met de politie

 
  • -

    art. 30 Besluit BOA en

  • -

    art. 11, lid 1 Pw

  • samenwerking

   

op grond van kennis m.b.t.

 
   
  • 2.3.1 de taak van de politie

  • -

    art. 2 Pw

   
  • 2.3.2 het begrip 'politie'

  • -

    art. 3 Pw

   
  • 2.3.3 de organisatie van de politie

  • -

    art. 4 Pw

   
  • 2.3.4 het werkgebied van de politie

  • -

    art. 7 Pw

   
  • 2.3.5 de bevoegdheden van de politie BOA moet zijn aan- gewezen

  • -

    art. 8, lid 1 en lid 3 Pw

  • -

    art. 8, lid 7 Pw (eerste volzin)

   
  • 2.3.6 het gezag over de politie

  • -

    art. 12 en art. 13 Pw

   
  • 2.3.7 het toezicht over de politie

  • -

    art. 18, lid 1 Pw

  • Commissaris van de Koning

  • -

    art. 19, lid 1 Pw

  • College van procureurs-generaal

 
  • 2.4 v.w.b. het opsporen van strafbare feiten

 
  • -

    Minister van Justitie

  • verantwoordelijk

  • -

    art. 140 WvSv

  • College van procureursgeneraal

  • -

    art. 148, lid 1 en lid 2 WvSv

  • officier van justitie

  • leiding opsporingsonderzoek

  • -

    art. 154 WvSv

  • hulpofficier van justitie

  • ‘praktische' leiding

  • -

    art. 127 WvSv

  • begrip 'opsporingsambtenaren'

  • -

    art. 141 WvSv

  • opsporingsambtenaren met algemene opsporingsbevoegdheid

  • -

    art. 142 WvSv

  • opsporingsambtenaren met aangewezen opsporingsbevoegdheid

  • -

    art. 132 WvSv

  • begrip 'voorbereidend onderzoek'

  • -

    art. 132A WvSv

geen examenstof:

de zinsnede tussen ‘of’ en ‘opleveren’

  • 3 handelt naar de afgelegde ambtseed/ambtsbelofte en de eed van zuivering

     
 
  • 3.1 op grond van kennis van de afgelegde eden/beloften

   
 
  • 3.2 door zich te onthouden van (ambts)- misdrijven m.b.t.

   
   
  • 3.2.1 schending van bijzondere ambtsplicht

  • -

    art. 44 WvSr

   
  • 3.2.2 omkoping

  • -

    art. 362 en art. 363 WvSr

  • -

    art. 177, lid 1 WvSr

   
  • 3.2.3 meineed

  • -

    art. 207 WvSr

   
  • 3.2.4 valsheid in geschrift

  • -

    art. 225 WvSr

   
  • 3.2.5 huisvredebreuk

  • -

    art. 370, lid 1 WvSr

  • -

    art. 138, lid 1 WvSr

  • II Taken m.b.t. het opsporen van strafbare feiten

     

De buitengewoon opsporingsambtenaar

     
  • 4 verzamelt en/of ontvangt gegevens m.b.t. mogelijk straf- bare feiten tot opsporing waarvan hij bevoegd is

   

Begrippen

  • -

    op klacht vervolgbaar

  • -

    ambtshalve vervolgbaar

 
  • 4.1 n.a.v. eigen bevindingen

   
 
  • 4.2 n.a.v. het doen van aangifte

 

Aangifte

  • -

    begrip aangifte

  • -

    art. 161 WvSv

  • bevoegdheid

  • -

    art. 163, lid 1, lid 2 en lid 3 WvSv

  • vormvereisten

  • -

    art. 163, lid 5 WvSv

  • verplichting tot opnemen

  • -

    art. 70, onder sub 1% WvSr

  • verjaringstermijn overtreding

  • -

    art. 188 WvSr

  • valse aangifte

 
  • 4.3 n.a.v. het doen van een klacht

 

Klacht

  • -

    begrip klacht

  • -

    art. 164 WvSv

  • vormvereisten

  • -

    art. 165, lid 1 WvSv

  • bevoegdheid en verplichting

  • -

    OM in voorkomende gevallen niet ontvankelijk te vervolgen zonder klacht

  • belediging (artt. 266 en 269 WvSr)

  • familiebetrekkingen (art. 316, lid 1, WvSr)

géén examenstof:

  • -

    overige absolute klachtdelicten

  • -

    art. 188 WvSr

  • valse klacht

  • -

    art. 67 WvSr

  • termijn intrekking klacht

  • 5 beoordeelt middels het combineren, analyseren en interpreteren of de verzamelde en/of ontvangen informatie strafrechtelijk relevant is

     
 

door het toepassen van verworven kennis en inzicht in algemene (begrips)bepalingen m.b.t.

 
  • -

    begrip 'materieel strafrecht' vs 'formeel strafrecht'

  • -

    vindplaatsen materieel strafrecht

  • Wetboek van Strafrecht

  • bijzondere wetten

  • AMvB

  • verordeningen van provincie, gemeente

  • keuren

 
  • 5.1 het legaliteitsbeginsel

 
  • -

    art. 16 GrW

  • -

    art. 1 WvSr

  • -

    art. 91 WvSr (slotbepaling)

 
  • 5.2 de toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet

 
  • -

    artt. 2 en 3 WvSr

  • territorialiteitsbeginsel

 
  • 5.3 een feit als zijnde een strafbaar feit

 
  • -

    definitie strafbaar feit

  • menselijke gedraging

  • wettelijke delictsomschrijving

  • wederrechtelijk

  • aan schuld te wijten

  • -

    wettelijke delictsomschrijving

  • kwalificatie (indien van toepassing)

  • norm

  • bestanddelen

  • sanctie

  • -

    schuld in ruime zin

  • opzet

  • schuld in enge zin

géén examenstof:

  • -

    schakering van de opzet

  • -

    vormen van schuld in enge zin

  • -

    strafbare feiten te verdelen in

  • misdrijven

  • overtredingen

 
  • 5.4 wettelijke strafuitsluitingsgronden

 
  • -

    art. 39 WvSr

  • ontoerekenbaarheid

  • -

    art. 40 WvSr

  • overmacht

  • -

    art. 41 WvSr

  • noodweer (-exces)

  • -

    art. 42 WvSr

  • wettelijk voorschrift

  • -

    art. 43 WvSr

  • ambtelijk bevel

géén examenstof:

onderscheid en onderverdeling in schulduitsluitings- en rechtvaardigingsgronden

 
  • 5.5 poging en voorbereiding

 
  • -

    art. 45, lid 1 en lid 2 en art. 46b WvSr

  • poging tot overtreding niet strafbaar, uitzonderingen daargelaten

  • poging tot misdrijf strafbaar, uitzonderingen daargelaten

  • het voornemen van de dader

  • een begin van uitvoering

  • -

    voorbereidingshandelingen

  • -

    uitvoeringshandelingen

   
  • niet voltooiing t.g.v. omstandigheden van de wil van de dader onafhankelijk

     
  • vrijwillig terugtreden bij poging

  • maximum van de hoofdstraf met een derde verminderd

géén examenstof:

de absolute en relatieve middelen en objectenleer

 
  • 5.6 vormen van deelneming aan strafbare feiten

 
  • -

    art. 47 WvSr

  • daders

  • -

    plegers

  • -

    medeplegers

  • -

    doen plegers

  • -

    uitlokkers

  • -

    art. 48 en art. 49, lid 1 WvSr

  • medeplichtigen

  • maximum van de hoofdstraf met een derde verminderd

  • -

    art. 52 WvSr

  • medeplichtigheid aan overtreding is niet strafbaar

 
  • 5.7 rechtspersonen

 
  • -

    art. 51, lid 1 WvSr

  • -

    art. 1, lid 1 Boek 2 BW

  • publiekrechtelijk rechtspersoon

  • -

    art. 3, Boek 2 BW

  • privaatrechtelijk rechtspersoon

NB.: het kunnen opsommen van genoemde rechtspersonen volstaat.

 
  • 5.8 samenloop van strafbare feiten

 
  • -

    art. 55 WvSr

 
  • 5.9 jeugdige personen

 
  • -

    art. 486 WvSv

  • -

    art. 77a WvSr

géén examenstof:

de in dit artikel genoemde wetsartikelen

  • 6 stelt een onderzoek in teneinde bewijsmateriaal te verzamelen

   
  • -

    begrip 'formeel strafrecht'

    recht' vs 'materieel straf

  • -

    bronnen 'formeel straf recht'

  • -

    art. 1 WvSv

  • Wetboek van Strafvordering

  • bijzondere wetten

  • Wet RO

 
  • 6.1 door een persoon aan te merken als verdachte

 
  • -

    art. 27, lid 1 en lid 2 WvSv

  • het begrip verdachte

 
  • 6.2 door het rechtmatig toepassen van

 
  • -

    begrippen

  • opsporingsbevoegdheden

    opsporingsbevoegdheden

  • toezichtsbevoegdheden

  • una via beginsel

    (bestuurlijke afdoening staat strafrechterlijke afdoening in de weg)

  • problematiek van 'de twee petten'

  • -

    rechtmatigheid

  • wetmatigheid

  • proportionaliteit

  • subsidiariteit

  • fair play

  • misbruik bevoegdheden

  • -

    gevolgen van ontbreken rechtmatigheid

  • onrechtmatig verkregen bewijs

  • onrechtmatige overheidsdaad

géén examenstof:

definitie onrechtmatige daad

   
  • 6.2.1 t.a.v. jeugdige personen

  • -

    art. 487, lid 1 WvSv

    m.b.t.

  • staande houden

  • aanhouden

  • onderzoek aan de kleding

  • inbeslagneming

  • ophouden voor verhoor

   
  • 6.2.2 bij vrijwillige medewerking van de betrokkene(n)

  • -

    voorwaarden voor vrijwilligheid

  • toestemming moet blijken

  • toestemming moet in vrijheid zijn gegeven

  • betrokkene(n) moet(en) zich bewust zijn van bepaalde rechten afstand te doen

   
  • 6.2.3 bij niet vrijwillige medewerking van betrokkene(n)

  • -

    verdachte niet tot medewerking verplicht (gedoogplicht)

   
  • 6.2.4 in geval van herhaalde toepassing van eenzelfde bevoegdheid binnen één zaak

  • -

    wijziging in omstandigheden

   
  • 6.2.5 in geval van voortgezette toe- passing van bevoegdheden

  • -

    Geweerarrest, NJ 1936, nr. 250

   
  • 6.2.6 onder bescherming van wettelijke regels m.b.t. de handelende opsporingsambtenaar en diens handelen

  • -

    art. 179 WvSr

  • ambtsdwang

  • -

    art. 180 WvSr

  • wederspannigheid

  • -

    art. 184, lid 1 WvSr

  • niet voldoen aan bevel of vordering

  • belemmering van ambtshandeling

  • -

    art. 185 WvSr

  • opschudding veroorzaken of zich niet verwijderen na bevoegd gegeven bevel

  • -

    art. 266, lid 1 en art. 267 sub 2% WvSr

  • belediging

 
  • 6.3 door het toepassen van dwangmiddelen t.a.v. de persoonlijke vrijheid m.b.t.

   
   
  • 6.3.1 het staande houden van een verdachte

  • -

    art. 52 WvSv

  • bevoegdheid

  • gegevens welke mogen worden gevraagd

  • doel van de staandehouding

  • -

    art. 4, lid 1 Boek 1 BW

  • voornaam natuurlijk persoon

  • -

    art. 5, lid 5, eerste volzin Boek 1 BW

  • geslachtsnaam kind

  • -

    art. 6 Boek 1 BW

  • bewijs geslachtsnaam

  • -

    art. 9, lid 1 Boek 1 BW

  • gebruik geslachtsnaam gehuwde vrouw

  • -

    verificatie identiteit

  • paspoort

  • Europese identiteitskaart

  • rijbewijs

  • gemeentelijke basisadministratie

  • -

    identiteit en bewijsvoering

  • afschrift geboorte-akte

valse identiteitsgegevens

  • -

    art. 435 sub 4% WvSr

  • opgeven valse identiteitsgegevens

  • -

    art. 54, lid 1 WvSv

  • aanhoudingsbevoegdheid buiten heterdaad

weigering verdachte zijn identiteitsgegevens op te geven

  • -

    (mogelijke) bevoegdheden opsporingsambtenaren (art. 61c WvSv)

staande houden van een getuige

  • -

    een getuige mag niet worden staande gehouden

  • -

    een getuige die een valse naam opgeeft is strafbaar (cf. arrest HR 11-11-1947 (NJ 1948 nr. 126))

   
  • 6.3.2 het aanhouden van een verdachte

  • -

    begrip 'op heterdaad'

  • art. 128 WvSv

  • -

    onderzoek onafgebroken voortgezet

  • -

    arrest HR 17-5-1949 (NJ1949, nr. 553)

  • -

    art. 15, lid 1 GrW

  • -

    art. 53, lid 1 WvSv

  • bevoegdheid

  • burger en opsporingsambtenaar

  • -

    begrip 'buiten heterdaad'

  • -

    voor welke feiten

  • art. 67 lid 1 sub a WvSv

  • art. 435 sub 4% WvSv

  • art. 34, lid 1 sub b Wahv

  • -

    art. 54, lid 1, lid 2 en lid 3 WvSv

  • afgeleide bevoegdheid

  • -

    art. 55a, lid 1 WvSv

  • ter aanhouding verdachte elke plaats doorzoeken

  • -

    art. 55a, lid 2 WvSv

  • met machtiging van officier van justitie is bij binnentreden tegen de wil van de bewoner geen machtiging op grond van Awob vereist

   
  • 6.3.3 het geleiden van een verdachte voor de (hulp)officier van justitie

  • -

    art. 53 en art. 54 WvSv

  • bevoegdheid en verplichtingen na aanhouding

   
  • 6.3.4 het ophouden van een verdachte voor verhoor

  • -

    begrip verhoor

  • -

    art. 61, lid 2 WvSv

  • duur verhoor

  • uren die niet meetellen

  • omstandigheden die niet meetellen

  • -

    na afloop van het verhoor (art. 61, lid 1 WvSv)

  • in verzekering gesteld

  • voor rechter-commissaris geleid

  • in vrijheid gesteld

   
  • 6.3.5 het verhoren van een verdachte

  • -

    art. 29, lid 1 WvSv

  • verklaring in vrijheid afgelegd

  • niet verplicht tot antwoorden (zwijgrecht)

  • -

    art. 29, lid 2 WvSv

  • verdachte mededelen dat hij niet tot antwoorden is verplicht (cautieplicht)

  • -

    art. 29, lid 3 WvSv

  • mededeling zwijgrecht opnemen in proces-verbaal

  • verklaring (bekentenis) verdachte zoveel mogelijk in zijn eigen woorden

  • gevolg als zwijgrecht niet is medegedeeld (niet voldaan is aan de cautieplicht)

  • -

    art. 18, lid 1 GrW

  • een ieder kan zich in rechte doen bijstaan

  • -

    art. 28 WvSv

  • bijstand van een raadsman

  • -

    art. 50, lid 1 WvSv

  • vrij verkeer tussen verdachte en raadsman

  • -

    art. 50, lid 2 WvSv

  • beperking vrij verkeer tussen verdachte en raadsman door officier van justitie of rechtercommissaris

  • -

    art. 50a WvSv

  • toevoeging vervangend raadsman

  • -

    art. 30, art. 31 en art. 51 WvSv

  • kennisneming van processtukken

   
  • 6.3.6 het ophouden van een verdachte ter identificatie

  • -

    art. 61a en art. 61b, lid 1 WvSv

  • bevoegdheid tot nemen maatregelen

  • soorten maatregelen

   
  • 6.3.7 het in verzekering stellen van een verdachte

  • -

    art. 57, lid 1 WvSv

 
  • 6.4 door het toepassen van dwangmiddelen t.a.v. de persoonlijke integriteit m.b.t.

   
   
  • 6.4.1 de strafvorderlijke fouillering ter inbeslagneming

  • -

    art. 11 GrW

  • -

    begrippen

  • onderzoek aan het

  • lichaam onderzoek aan de kleding

  • -

    art. 56, lid 1 WvSv

  • (hulp)officier van justitie

  • onderzoek aan lichaam of kleding van aangehouden verdachte

  • ernstige bezwaren

  • -

    art. 56, lid 2 WvSv

  • overige opsporingsambtenaren

  • onderzoek aan kleding van aangehouden verdachte

  • ernstige bezwaren

   
  • 6.4.2 de strafvorderlijke fouillering ter vaststelling van de identiteit

  • -

    art. 61c WvSv

  • bevoegdheid

  • openbaarheid

  • proces-verbaal

 
  • 6.5 door het in beslag nemen van voorwerpen

 
  • -

    art. 1 Boek 3 BW

  • begrip goederen

  • -

    art. 2 Boek 3 BW

  • begrip zaken

  • -

    art. 3 Boek 3 BW

  • onroerende zaken

  • roerende zaken

  • -

    art. 1, lid 1 en lid 2 Boek 5 BW

  • begrip eigendom

  • -

    art. 107 Boek 3 BW

  • bezit

  • houderschap

  • -

    art. 134, lid 1 WvSv

  • begrip inbeslagneming

  • -

    art. 94 WvSv

  • voorwerpen welke voor inbeslagneming vatbaar zijn

  • -

    art. 95 WvSv

  • bevoegdheid tot inbeslagneming

  • -

    art. 96, lid 1 WvSv

  • het betreden van plaatsen ter inbeslagneming

  • -

    art. 96, lid 2 WvSv

  • het nemen van bevriezingsmaatregelen

  • -

    art. 96a WvSv

  • uitlevering bevelen van voorwerpen ter inbeslagneming

  • -

    art. 96b WvSv

  • het doorzoeken van vervoermiddelen

  • -

    inbeslagneming en vrijwillige medewerking

  • -

    art. 116, lid 1 en lid 2 WvSv

  • afhandeling van in beslag genomen voorwerpen

  • -

    art. 118, lid 1 en 2 WvSv

  • aangewezen bewaarders in beslag genomen voorwerpen

  • -

    KB 27-12-95, Stb. 699

  • teruggave in beslag genomen voorwerpen

 
  • 6.6 door het betreden/ binnentreden van plaatsen

 
  • -

    begrippen:

  • plaatsen

  • woning

  • bewoner

  • toestemming

  • binnentreden

  • -

    art. 12 GrW

  • -

    art. 55 WvSv

  • burger

  • opsporingsambtenaar

  • -

    art. 55a, lid 1 en 2 WvSv

  • -

    art. 96 WvSv

Algemene wet op het binnentreden (Awob)

  • -

    art. 1, lid 1 en lid 2 Awob

  • legitimatieplicht

  • mededelingsplicht doel binnentreden

  • -

    art. 1, lid 4 Awob

  • vragen om en blijk van toestemming

  • -

    art. 2, lid 1 en lid 4 Awob

  • schriftelijke machtiging vereist

  • uitzondering: ernstig en onmiddellijk gevaar

  • -

    art. 3, lid 1 Awob

  • personen bevoegd tot het afgeven van een machtiging

  • -

    art. 8, lid 2 Awob

  • vergezelling door derden

  • -

    art. 9 Awob

  • toegang of doorgang verschaffen

  • -

    art. 10, lid 1 Awob

  • schriftelijk verslag

  • -

    art. 11, lid 1, eerste volzin Awob

  • -

    art. 11, lid 2, eerste volzin Awob

  • -

    art. 12 Awob

  • betreden beschermde plaatsen

  • III Taken m.b.t. de afhandeling van opgespoorde strafbare feiten

     

De buitengewoon opsporingsambtenaar

     
  • 7 maakt naar aanleiding van het verrichte opsporingsonderzoek een proces-verbaal op dat kan leiden tot vervolging en behandeling ter terechtzitting

     
 
  • 7.1 op grond van inzicht in de functie van het procesverbaal m.b.t.

   
   
  • 7.1.1 de beslissing tot vervolging

  • -

    art. 167, lid 1 en lid 2 WvSv

   
  • 7.1.2 de gerechtelijke beslissing

  • -

    art. 338 WvSv

  • -

    art. 339, lid 1 sub 5% WvSv

  • -

    art. 344, lid 1 sub 2% WvSv

 
  • 7.2 dat voldoet aan de wettelijke eisen m.b.t.

   
   
  • 7.2.1 de verplichting van de opsporings- ambtenaar

  • -

    art. 152 WvSv

  • discretionaire bevoegd heid (cf arrest HR 31-1-1950 (NJ 1950, nr. 126))

   
  • 7.2.2 het moment van opmaken

  • -

    art. 152 WvSv

  • zo spoedig mogelijk

   
  • 7.2.3 de wijze van opmaken

  • -

    art. 153 WvSv

  • op ambtseed/ambtsbelofte

  • persoonlijk

  • dagtekenen

  • ondertekenen

  • redenen van wetenschap

   
  • 7.2.4 de inhoud

  • -

    art. 344, lid 1 onder ten 2% WvSv

  • -

    begrippen:

  • feiten

  • omstandigheden

  • waarneming

  • ondervinding

 
  • 7.3 dat voldoet aan administratieve en technische eisen m.b.t.

  • 7.3.1 logische opbouw

 
   
  • 7.3.2 correct corrigeren

 
   
  • 7.3.3 de vormgeving

 
  • 8 kan een verdachte tegen wie proces-verbaal is opgemaakt informeren over de mogelijke gevolgen daarvan

     
 
  • 8.1 op grond van kennis omtrent de taken van het openbaar ministerie

 
  • -

    art. 124 Wet RO

  • strafrechtelijke handhaving rechtsorde en

  • overige bij de wet vastgestelde taken

  • -

    art. 148, lid 1 WvSv

  • taak officier van justitie

  • -

    art. 242, lid 1 WvSv

  • indien vervolging, dan zo spoedig mogelijk

  • -

    art. 242, lid 2 WvSv

  • seponeren

  • opportuniteitsbeginsel

  • -

    art. 258, lid 1 en art. 261, lid 1 en 2 WvSv

  • dagvaarding

  • -

    art. 553 WvSv

  • het doen uitvoeren van rechterlijke beslissingen

 
  • 8.2 op grond van kennis omtrent de organisatie van het openbaar ministerie

 
  • -

    art. 125 Wet RO

  • College van procureurs-generaal

  • advocaten-generaal

  • officieren van justitie

  • -

    begrippen:

  • staande magistratuur

  • parket

 
  • 8.3 op grond van kennis omtrent de organisatie van de rechtspraak

   
   
  • 8.3.1 m.b.t de onderscheiden rechterlijke colleges (alleen rechtsprekende rechters)

  • -

    art. 1 Wet RO

  • Hoge Raad

  • gerechtshoven

  • arrondissementsrechtbanken

  • kantongerecht

  • begrip 'zittende magistratuur'

Gerechtshof

  • -

    art. 70, lid 1 Wet RO

  • 3 raadsheren

  • -

    ressort

arrondissementsrechtbanken

  • -

    arrondissement

  • -

    art. 57, lid 1 Wet RO

  • 3 rechters

  • meervoudige kamer

  • -

    enkelvoudige kamers

politierechter

  • eenvoudige misdrijven

  • maximaal 6 maanden gevangenisstraf

kinderrechter

  • kinderzaken

kantongerecht

  • alleenrechtsprekende rechter

  • kanton

   
  • 8.3.2 m.b.t. de competentie van rechterlijke colleges (alleen rechtsprekende rechter) in strafzaken

Absolute competentie

  • begrip

  • -

    art. 95, lid 1 Wet RO

  • Hoge Raad

  • cassatie

  • revisie (art. 458 WvSv, eerste volzin)

  • -

    art. 68 Wet RO

  • gerechtshoven

  • hoger beroepszaken rechtbanken

  • -

    art. 56, lid 1 sub a en art. 58 Wet RO

  • arrondissementsrechtbanken

  • misdrijven

  • hoger beroepszaken kantonrechter

  • -

    art. 44, lid 1 Wet RO

  • kantongerecht

  • overtredingen

géén examenstof:

'stroperij gepleegd door strafrechtelijk meerderjarige'

Relatieve competentie

  • begrip (art. 2 en art. 3 WvSv)

   
  • 8.3.3 m.b.t. de waarborgen voor een deugdelijke rechtspraak

  • -

    art. 17 GrW

  • -

    art. 116, lid 1 en lid 2 GrW

  • de wet regelt/wijst aan

  • onafhankelijkheid

  • benoeming voor het leven bij koninklijk besluit

  • rechtspositie geregeld bij wet

  • -

    art. 121 GrW

  • openbaarheid terechtzittingen

géén examenstof: de genoemde uitzonderingen

  • vonnis gemotiveerd

  • uitspraak openbaar

   
  • 8.3.4 m.b.t. de rechterlijke beslissing

  • -

    art. 338, 339 en 350 WvSv

  • beraadslaging

  • -

    art. 351 en art. 352, lid 1 en de eerste volzin van lid 2 WvSv

  • veroordeling

  • ontslag van rechtsvervolging

  • vrijspraak

  • -

    begrippen:

  • vonnis

  • arrest

  • verzet

  • hoger beroep

  • cassatie

  • herziening

       
  • 9 doet het proces-verbaal toekomen aan de juiste functionaris

   
  • -

    art. 157 WvSv

       
  1. Zie artikel 16, lid 1 Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar en de Nota van Toelichting, hoofdstuk 5.4 ^ [1]
  2. Zie artikel 16, lid 1 Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, tweede volzin. ^ [2]
  3. Bronnen: Artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar en de Nota van Toelichting op dit besluit. ^ [3]
  4. Sinds 1 mei worden de taken met betrekking tot het verlenen van opsporingsbevoedheid in de praktijk uitgevoerd door de Directie Bestuurszaken (DBZ) van het ministerie van Justitie en, voorzover het landelijke categoriale beschikkingen betreft, door het Directoraat-Generaal Rechtshandhaving (DGRh) van genoemd ministerie. Dit houdt tevens in dat de genoemde departementale afdelingen daarmee verbonden andere in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar opgenomen taken uitvoeren, waaronder de toetsing aan het noodzaakcriterium, het opmaken van akten van beëdiging, het algeheel toezicht en de periodieke toetsing op noodzaak, betrouwbaarheid en bekwaamheid. ^ [4]
Naar boven