A. Programma Energiebesparing in industriële en agrarische bedrijven en algemene
energieconversie 2000 (deel 2)
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Het doel van het programma energiebesparing in industriële en agrarische bedrijven
en algemene energieconversie 2000 is het bevorderen van de ontwikkeling en toepassing
van energiebesparende methoden en technieken en van duurzame energie in industriële
en agrarische bedrijven, en de verbetering van het energievoorzieningsysteem.
Beoordelingsaspecten
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstelling van het
programma, wordt bepaald door de volgende aspecten:
-
a. de slaagkans van het project;
-
b. de nieuwheid van het project;
-
c. de potentiële energieverdienste van het project;
-
d. de milieuverdienste van het project;
-
e. de projectkosten in relatie tot de potentiële bijdrage van het project aan de doelstelling
van het programma;
-
f. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid;
-
g. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt;
-
h. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;
-
i. de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject van de aanvrager
of van anderen;
-
j. de mate waarin wordt samengewerkt met andere (markt)partijen, bijvoorbeeld in technologieclusters
of in marktclusters;
-
k. indien van toepassing, de mate waarin wordt bijgedragen aan de realisatie van de doelstelling
van een Meerjaren Afspraak (MJA).
Toelichting op de bovengenoemde aspecten
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
ad a. Indien de slaagkans van een project te gering wordt geacht, zal het verlenen
van subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een
project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid,
tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische, juridische en bestuurlijke
aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager.
ad b. Onder het nieuwheidcriterium wordt in dit programma verstaan:
Er dient sprake te zijn van voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende
toepassingen.
ad d. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:
- -
de mate waarin CO2-emissies worden vermeden;
- -
de mate waarin emissies van andere milieubelastende stoffen worden gereduceerd;
- -
de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingen van milieueffecten van het ene milieucompartiment
naar het andere optreden.
ad e. De projectkosten worden getoetst aan de mogelijke energieverdienste. Hiertoe
worden de projectkosten onder andere beoordeeld in termen van kosten per hoeveelheid
bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).
ad g. Naast de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van een artikel, het
organiseren van een workshop of het openstellen van technologie voor derden, wordt
hierbij met name aandacht besteed aan de participatie van relevante partijen in het
project.
ad h. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing
of het herhalingspotentieel van het specifieke project of product.
ad i. Van belang is dat projecten zoveel mogelijk aansluiten op reeds eerder door
de aanvrager of door anderen gegenereerde kennis en dat voor wat betreft haalbaarheids-
en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten doublures worden vermeden.
Onderdeel A. Energiebesparing in industriële bedrijven
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Het doel van dit onderdeel is het bevorderen van energiebesparing in de Nederlandse
industrie, zodat in de periode 2000-2010 een jaarlijkse efficiencyverbetering van
het energieverbruik (inclusief grondstoffen) van meer dan 2% wordt bereikt. Dit conform
de doelstelling van de Energiebesparingsnota 1998.
De voornaamste soorten projecten die in 2000 voor subsidie in aanmerking komen, zijn
haalbaarheidsprojecten en kennisoverdrachtprojecten. Tevens kunnen onderzoeks- of
ontwikkelingsprojecten gericht op het meten en evalueren van demonstratie- en marktintroductieprojecten
voor subsidie in aanmerking komen. Het gaat daarbij om de volgende aandachtsgebieden:
- *
verlaging van het totale energieverbruik van een fabriek respectievelijk fabrieksinstallatie;
- *
vernieuwing en verbetering van processen;
- *
vernieuwing en verbetering van utilities;
- *
het opstellen van meerjarenplannen en monitoringsystematieken voor een bedrijfstak;
- *
het verbeteren van de procesefficiency in bedrijven, door onder andere het opstellen
van energiebesparingsplannen, het invoeren van integrale energiezorg, procesintegratie,
procesregelingen, het verbeteren van de interne logistiek en reductie van het niet-energetisch
gebruik van energiedragers;
- *
het verbeteren van de product efficiency door onder andere dematerialisatie, het gebruik
van hernieuwbare grondstoffen, nieuwe producttechnologie en productontwikkeling;
- *
het stimuleren van industriële samenwerking op het gebied van onder andere transportoptimalisatie,
hergebruik van materialen en ketensamenwerking;
- *
bestudering van de mogelijkheden van en toepassing van duurzame energie in de industrie;
- *
het verbeteren van kennisoverdracht binnen de branch, bijvoorbeeld door middel van
communicatieplannen, workshops en opleidingen.
Dit onderdeel is ingedeeld in drie subonderdelen:
-
A1. Energiebesparing in energie-intensieve industriële bedrijven;
-
A2. Energiebesparing in middelgrote energie gebruikende industriële bedrijven;
-
A3. Energiebesparing in energie-extensieve industriële bedrijven.
A1. Energiebesparing in energie-intensieve industriële bedrijven
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Dit subonderdeel is met name gericht op de ijzer en staal industrie, de aardolieraffinage-industrie,
de chemische industrie, de glasindustrie, de suikerindustrie, de cementindustrie,
de papier- & kartonindustrie en de non-ferro industrie.
Aan de doelstelling van dit subonderdeel kunnen met name bijdragen bedrijven in de
hiervoor genoemde bedrijfstakken. Tevens richt dit subonderdeel zich op bedrijven
of organisaties die invloed kunnen uitoefenen op het toekomstige energieverbruik in
de hiervoor genoemde bedrijfstakken, zoals universiteiten, onderzoeksinstellingen,
ingenieursbureaus en de apparatenindustrie.
A2. Energiebesparing in middelgrote energie gebruikende industriële bedrijven
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Dit subonderdeel is gericht op middelgrote energie gebruikende industriële bedrijven,
met name de olie- en gaswinning industrie, de zuivelindustrie, de margarine, oliën
en vetten industrie, de grof- en fijn keramische industrie, de aardappelverwerkende
industrie, de vleesindustrie, de bierbrouwerijen, de cacao-industrie, de koffiebranderijen
en de natwasserijen.
Aan de doelstelling van dit subonderdeel kunnen met name bijdragen bedrijven in de
hiervoor genoemde bedrijfstakken. Tevens richt het subonderdeel zich op bedrijven
of organisaties die invloed kunnen uitoefenen op het toekomstige energieverbruik in
de hiervoor genoemde bedrijfstakken, zoals universiteiten, onderzoeksinstellingen,
ingenieursbureaus en de apparatenindustrie.
A3. Energiebesparing in energie-extensieve industriële bedrijven
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
1. Dit subonderdeel is gericht op de energie-extensieve industriële bedrijven, met
name op:
- -
ijzergieterijen;
- -
de oppervlaktebehandelende industrie;
- -
de industriële loonkoel- en vriesbedrijven;
- -
de tapijtfabrikanten;
- -
de kunststofverwerkende industrie;
- -
de rubberverwerkende industrie;
- -
de textielindustrie;
- -
de frisdrankenindustrie;
- -
de groente- en fruitverwerkende industrie;
- -
de asfaltindustrie;
- -
de grafische industrie;
- -
de metalektro industrie.
Aan de doelstelling van dit subonderdeel kunnen met name bijdragen:
Tevens richt het subonderdeel zich op bedrijven of organisaties die invloed kunnen
uitoefenen op het toekomstige energieverbruik in de hiervoor genoemde bedrijfstakken,
zoals universiteiten, onderzoeksinstellingen, ingenieursbureaus en de apparatenindustrie.