Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied optometrist

Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 01-01-2023 t/m heden

Besluit van 4 juli 2000, houdende regels inzake de opleiding tot en de deskundigheid van de optometrist (Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied optometrist)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 15 maart 2000, CSZ/BO-2052921;

Gelet op artikel 34 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

Gezien het advies van de Raad voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg (advies van 15 mei 1996);

De Raad van State gehoord (advies van 14 april 2000, no. W13.00.0120/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 28 juni 2000, CSZ/BO-2073487;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 2. Titel

Artikel 2

Het recht tot het voeren van de titel van optometrist is voorbehouden aan degene aan wie een getuigschrift is uitgereikt waaruit blijkt dat betrokkene met goed gevolg het afsluitende examen heeft afgelegd van een opleiding voor optometrie die is opgenomen in de Registratie instellingen en opleidingen en die voldoet aan de artikelen 3 en 4.

§ 3. Opleiding

Artikel 3

  • 1 Een opleiding voor optometrie als bedoeld in artikel 2 omvat zowel theoretisch als praktisch onderwijs, dat gericht is op het verwerven van kennis van en inzicht en vaardigheid in de volgende aspecten van de beroepsuitoefening van de optometrist die betrekking hebben op het gebied van deskundigheid, bedoeld in artikel 5:

    • a. diagnostiek;

    • b. communicatie en samenwerking;

    • c. preventie en gezondheidsvoorlichting;

    • d. kwaliteitszorg en innovatie;

    • e. praktijk- en bedrijfsvoering;

    • f. beroepsontwikkeling.

  • 2 Het praktische onderwijs omvat ten minste stages in het werkveld inzake het toepassen van tijdens de studie verworven kennis, inzicht en vaardigheden met betrekking tot het gebied van deskundigheid, bedoeld in artikel 5, onder toezicht van een optometrist.

Artikel 4

  • 1 Het aspect diagnostiek is zo ingericht dat betrokkene in staat is om in het kader van dat aspect, volgens de vigerende beroeps- en gezondheidszorgstandaarden, op methodische wijze de volgende interventies voor te bereiden, uit te voeren, te evalueren, bij te stellen en af te ronden:

    • a. het in het kader van het optometrische onderzoek, dat verricht wordt met behulp van daartoe geëigende apparatuur of door het toedienen van voor het onderzoek noodzakelijke farmaca bij de cliënt afnemen van een anamnese;

    • b. het op verwijzing van een huisarts of oogarts met behulp van daartoe geëigende apparatuur of door het toedienen van voor het onderzoek noodzakelijke farmaca uitvoeren van vervolgonderzoeken met betrekking tot oogaandoeningen bij daarvoor in aanmerking komende patiënten met chronische ziekten;

    • c. het verrichten van subjectieve oogmetingen;

    • d. het verrichten van objectieve oogmetingen;

    • e. het stellen van een optometrische diagnose;

    • f. het zo nodig verwijzen naar de huisarts van de cliënt of patiënt;

    • g. het in geval van spoed verwijzen naar oogarts en het rapporteren ter zake aan de huisarts van de cliënt of patiënt;

    • h. het voorschrijven van optische hulpmiddelen;

    • i. het aanmeten, verstrekken en afpassen van optische hulpmiddelen;

    • j. het verlenen van nazorg;

    • k. het geven van onafhankelijk advies over de verschillende correctiemogelijkheden aan een cliënt;

    • l. het vastleggen van de zorg met behulp van ICT en beeldopslag;

    • m. het met andere zorgverleners waarborgen van effectieve en efficiënte optometrische zorg.

  • 2 Het aspect communicatie en samenwerking is zo ingericht dat betrokkene in staat is om:

    • a. effectief te communiceren met de cliënt of patiënt en, in daarvoor in aanmerking komende gevallen, met diens naaste betrekkingen;

    • b. een functionele samenwerkingsrelatie met de cliënt of patiënt aan te gaan, te onderhouden en af te ronden;

    • c. in het kader van formele relaties intern en extern te communiceren met andere beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg;

    • d. met andere beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg en gesprekspartners in en buiten de organisatie professioneel overleg te voeren en samen te werken.

  • 3 Het aspect preventie en gezondheidsvoorlichting is zo ingericht dat betrokkene in staat is om in het kader van gedragsverandering de cliënt of patiënt en, in daarvoor in aanmerking komende gevallen, diens naaste betrekkingen op methodische wijze voor te lichten.

  • 4 Het aspect kwaliteitszorg en innovatie is zo ingericht dat betrokkene in staat is om:

    • a. de eigen zorg- en dienstverlening inhoudelijk en op effectiviteit en efficiëntie te analyseren, daaruit conclusies te trekken, op basis daarvan een plan te maken ter verbetering van de zorg- en dienstverlening, dit uit te voeren en te evalueren;

    • b. aan de cliënt of patiënt alsmede aan collega’s en management verantwoording af te leggen over effectiviteit en efficiëntie van het eigen professionele handelen;

    • c. een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de zorg- en dienstverlening binnen de organisatie waarvoor de betrokkene werkt en in dat kader de zorg- en dienstverlening inhoudelijk en op effectiviteit en efficiëntie te analyseren en daaraan conclusies te verbinden;

    • d. met collega’s veranderingsplannen te maken voor vernieuwing van de zorg- en dienstverlening binnen de organisatie en constructief mee te werken aan de uitvoering en evaluatie van deze plannen;

    • e. een bijdrage te leveren aan de kwaliteitszorg van de werkorganisatie en de arbeidsomstandigheden;

    • f. met collega’s veranderingsplannen te ontwikkelen en uit te voeren op basis van toetsing, klachten, nieuwe situaties en ontwikkelingen op het gebied van bedrijfsvoering.

  • 5 Het aspect praktijk- en bedrijfsvoering is zo ingericht dat betrokkene in staat is om:

    • a. vanuit een zorgperspectief een bijdrage te leveren aan het zorgbeleid, de praktijkvoering en het beheer van de organisatie waarvoor de betrokkene werkt;

    • b. al dan niet met anderen tot een effectieve, efficiënte en hygiënische praktijk- en bedrijfsvoering te komen met behulp van ICT;

    • c. effectief leergedrag bij stagiaires en nieuwe collega’s te stimuleren, zodat beginnende optometristen op professionele wijze bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van de organisatie.

  • 6 Het aspect beroepsontwikkeling is zo ingericht dat betrokkene in staat is om:

    • a. het beroep uit te oefenen overeenkomstig de geldende professionele richtlijnen en de stand van de wetenschap;

    • b. ethische vraagstukken die zich voordoen bij de optometrische handelingen te onderkennen en te hanteren;

    • c. te handelen vanuit een juist begrip van wettelijke regelingen en andere regelingen betreffende de beroepsuitoefening van de optometrist;

    • d. eigen beroepsmatig handelen, houding en motivatie te beschrijven, erop te reflecteren en te komen tot verdere ontwikkeling ter zake;

    • e. een bijdrage te leveren aan zo mogelijk multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de ontwikkeling van de zorg en dienstverlening;

    • f. maatschappelijke, wetenschappelijke en beroepsontwikkelingen alsmede veranderingen op het gebied van de gezondheidszorg en de zorg- en dienstverlening te vertalen naar het beroepsmatige handelen;

    • g. systematisch gegevens te verzamelen over de beroepsuitoefening, deze te onderzoeken en de uitkomsten te vertalen naar de consequenties voor het beroep;

    • h. relevante veranderingen in de samenleving en de regelgeving te signaleren, te onderzoeken en de resultaten hiervan te vertalen in een bijdrage aan het beroep en het beroepsmatige handelen;

    • i. met beroepsgenoten nieuwe methodieken, richtlijnen en protocollen te ontwikkelen;

    • j. een bijdrage te leveren aan intercollegiale kwaliteitszorg en in dat kader aan beroepsgenoten verantwoording af te leggen over effectiviteit en efficiëntie van het eigen professionele handelen;

    • k. op een effectieve manier wetenschappelijke informatie te verwerven, te verwerken en toe te passen in het beroepsmatige handelen;

    • l. te reflecteren op het eigen beroepsmatige handelen en dit op basis hiervan verder te ontwikkelen;

    • m. de eigen professionaliteit voortdurend te ontwikkelen op basis van nieuwe situaties in de samenleving of het beroepsdomein;

    • n. anderen te begeleiden in hun beroepsontwikkeling;

    • o. bij te dragen aan de ontwikkeling van de professie.

§ 4. Deskundigheid

Artikel 5

  • 1 Tot het gebied van deskundigheid van de optometrist wordt gerekend:

    • a. het screenen van de cliënt op oogaandoeningen met behulp van daartoe geëigende apparatuur of door het toedienen van voor het onderzoek noodzakelijke, door Onze Minister aangewezen, farmaca en bij constateren van een oogaandoening verwijzen naar huisarts of oogarts;

    • b. het op verwijzing van een huisarts of oogarts met behulp van daartoe geëigende apparatuur of door het toedienen van onder a bedoelde farmaca uitvoeren van vervolgonderzoeken met betrekking tot oogaandoeningen bij daarvoor in aanmerking komende patiënten met chronische ziekten.

  • 2 De verwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder b, geschiedt schriftelijk, is gedateerd en ondertekend door de betrokken arts en bevat ten minste de door deze, voor het door de optometrist onderzoeken van de patiënt, relevant geachte diagnostische gegevens.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 4 juli 2000

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de achttiende juli 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven