Instandhouding van basischolen

Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 26-07-2000 t/m heden

Instandhouding van basischolen

Inleiding

De afgelopen tijd hebben er enkele wijzingen plaatsgevonden in de uitvoering van het Instandhoudingsbeleid basisonderwijs. Door middel van deze publicatie wil ik u hierover nadere informatie verstrekken. Bovendien wordt hieronder het beleid op een aantal punten verduidelijkt.

Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. de berekening van het aantal leerlingen op 1 oktober,

  • 2. de toepassing van de gemiddelde schoolgrootte bij pas gestichte basisscholen,

  • 3. de aanvang van de bekostiging in relatie met de opheffing van basisscholen.

1. De berekening van het aantal leerlingen op 1 oktober

Met ingang van 1 maart 2000 (Staatsblad 1999, 527) is artikel 152 van de Wet op het primair onderwijs (WPO) gewijzigd.

Deze wijziging houdt in dat voor de berekening van het aantal leerlingen, waarvan sprake is in de artikelen 151 tot en met artikel 160 WPO, moet worden uitgegaan van het aantal leerlingen op 1 oktober, verhoogd met 3% daarvan en waarbij de uitkomst naar beneden wordt afgerond op een geheel getal.

Omdat de wetswijziging is ingegaan op 1 maart 2000, betekent dit dat voor de eerste keer op 1 oktober 2000 (en ver­volgens jaarlijks op 1 oktober) op deze wijze het aantal leerlingen wordt bepaald dat van belang is voor de uitvoering van het instandhoudingsbeleid basisonderwijs. Het opslagpercentage van 3% op het aantal leerlingen op 1 oktober 1999 en eerder, dat ook van belang is voor de uitvoering van dat beleid, zal, zoals gebruikelijk was, rekenkundig worden afgerond.

2. De toepassing van de gemiddelde schoolgrootte bij pas gestichte basisscholen

In deze paragraaf wordt informatie verstrekt over basisscholen die zich bevinden in het vijfde schooljaar van de bekostiging en die gedurende die periode van vijf jaar niet aan de stichtingsnorm hebben voldaan. Volledigheidshalve wijs ik er op dat het gestelde in deze paragraaf alleen geldt voor basisscholen die zich in deze situatie bevinden.

Aanleiding voor deze voorlichting is een door mij overgenomen advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van mijn departement inzake de toepassing van het bepaalde in artikel 157 van de wet, de zogenaamde gemiddelde schoolgrootte. Voorheen werd er vanuit gegaan dat deze uitzonderingsbepaling in de wet niet van toepassing was op scholen zoals hierboven bedoeld. Echter, uit het advies van de genoemde commissie is gebleken dat de gemiddelde schoolgrootte wel van toepassing kan zijn op die scholen.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 153, eerste lid van de WPO wordt de bekostiging van een bijzondere school beëindigd of wordt een openbare school opgeheven als het aantal leerlingen aan die school, hierbij het aantal leerlingen van een nevenvestiging niet meegerekend, gedurende twee achtereenvolgende schooljaren of in het eerste en derde van drie achtereenvolgende schooljaren telkens minder heeft bedragen dan de opheffingsnorm die geldt voor de gemeente, of het deel van de gemeente, waarin de school is gelegen.

Deze ”hoofdregel” van het instandhoudingsbeleid basisscholen is echter niet van toepassing op nieuw gestichte scholen. Onder een nieuw gestichte school wordt in dit verband verstaan een school die zich nog bevindt in de eerste vijf schooljaren van zijn bekostiging. Nieuw gestichte scholen krijgen namelijk vijf jaar de tijd om te voldoen aan de stichtingsnorm. Ik verwijs kortheidshalve naar de tweede volzin van artikel 153, eerste lid, van de WPO.

Bij een nieuw gestichte basisschool kan zich de situatie voordoen dat deze op geen enkel moment in die periode van vijf schooljaren voldoet aan de vereiste stichtingsnorm. Als dit het geval is kan de school bij de aanvang van het zesde schooljaar slechts voor bekostiging in aanmerking blijven komen indien tijdig (dat wil zeggen in het vijfde schooljaar voor 1 februari) een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend. Daarnaast dient met betrekking tot die school uiteraard te worden voldaan aan de gemiddelde schoolgrootte zoals bedoeld in artikel 157 van de wet.

3. De aanvang van de bekostiging in relatie met de opheffing van basisscholen

Bij mij is aandacht gevraagd hoe te handelen bij een dreigende opheffing van een school die op basis van een prognose één jaar later weer van start kan gaan. Om te voorkomen dat er een gat van één jaar ontstaat in het onderwijs aan een school volgt hieronder een toelichting hoe in een dergelijke situatie het best kan worden gehandeld.

Het gaat er hierbij om dat schoolbesturen alert zijn op de situatie die kan gaan ontstaan.

Aan de hand van een voorbeeld zal ik een nadere uitleg verstrekken.

Voorbeeld

Er is een basisschool die al gedurende meerdere jaren onder de opheffingsnorm verkeert. De in de WPO opgenomen uitzonderingsbepalingen op grond waarvan de opheffing van de school zou kunnen worden voorkomen, bieden geen uitkomst waardoor opheffing van de school onvermijdbaar is.

Tegelijkertijd is het echter bekend dat bijvoorbeeld door de ontwikkelingen in de woningbouw op dezelfde datum als waarop de school moet worden opgeheven, er een nieuwe school van dezelfde richting in deze gemeente van start kan gaan omdat uit de prognosecijfers blijkt dat die school binnen vijf jaar en voorts gedurende tenminste 15 jaar na die periode van vijf jaar zal worden bezocht door het wettelijk vereiste aantal leerlingen.

Indien deze situatie zich voordoet, moet het schoolbestuur een aanvraag indienen bij het gemeentebestuur om ervoor zorgen dat de formeel op te heffen school voorkomt op een gemeentelijk plan van scholen, waardoor er op dezelfde datum als waarop de school moet worden opgeheven, een nieuwe basisschool van start kan gaan. Aangezien de planprocedure basisonderwijs, zoals beschreven in de artikelen 73 en verder van de WPO, een lange doorlooptijd kent, dient het schoolbestuur zich een en ander tijdig te realiseren. Dit betekent dat bijna één jaar voordat voldoende zekerheid bestaat omtrent het al dan niet voortbestaan van de school, de planprocedure voor de nieuwe school opgestart dient te worden. Immers, eerst op 1 oktober van enig jaar wordt duidelijk of de bekostiging van een school met ingang van 1 augustus daaropvolgend kan worden voortgezet.

Indien dit niet het geval blijkt en tegelijkertijd lijkt schoolstichting via de reguliere planprocedure mogelijk, dan dient al vóór 1 februari van het jaar waarin ook de bepalende teldatum 1 oktober valt, die procedure bij de gemeente te worden opgestart.

Aan deze handelwijze valt niet te ontkomen: de wet kent niet de mogelijkheid om scholen in stand te houden vanwege een te verwachten aantal leerlingen. Op basis van een prognose is het echter uiteraard wel mogelijk een basisschool te stichten.

Indien schoolbesturen alert zijn op deze situatie kan worden voorkomen dat een gat in de bekostiging ontstaat van één jaar.

De

staatssecretaris

van onderwijs, cultuur en wetenschappen,
namens deze,

ir. A.J. Degens,

hoofddirecteur centrale financiën instellingen

Naar boven