Wijziging van het Formatiebesluit WPO per 1 augustus 2000

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 29-03-2000 t/m heden

Wijziging van het Formatiebesluit WPO per 1 augustus 2000

1. Inleiding

Per 1 augustus 2000 wordt een volgende stap gezet in de groepsverkleining voor de onderbouw van de basisscholen. Tegelijkertijd wordt een aanzienlijke vereenvoudiging aangebracht in de wijze waarop de hoeveelheid personeelsformatie binnen het formatiebudgetsysteem wordt berekend. Deze maatregelen hebben uitsluitend betrekking op de (reguliere) basisscholen, en niet op de speciale scholen voor basisonderwijs.

Deze publicatie heeft tot doel de nieuwe wijze van formatieberekening toe te lichten. Aan de hand hiervan kan elke school met behulp van de telgegevens van 1 oktober jl. de hoeveelheid formatie vaststellen waarop ze voor het volgende schooljaar recht heeft. Aan deze publicatie kunnen echter geen rechten worden ontleend. De geschetste systematiek is nog onder voorbehoud van publicatie in het Staatsblad.

In paragraaf 2 worden aan de hand van vragen de belangrijkste wijzigingen toegelicht. Paragraaf 3 behandelt de nieuwe grondslagen voor de bekostiging: het aantal leerlingen wordt voortaan onderscheiden naar jongere (4 tot en met 7 jaar) en oudere (8 jaar en ouder) kinderen, en de onderwijsachterstanden worden voortaan uitgedrukt in het ’schoolgewicht’. In paragraaf 4 wordt aangegeven opwelke wijze snel de totale formatie van een school berekend kan worden. In paragraaf 5 wordt de berekening van de afzonderlijke formatiecategorieën stap voor stap toegelicht. Paragraaf 6 schetst de gevolgen voor de vergoeding voor materiële instandhouding. De bijlage bevat enkele rekenvoorbeelden.

2. Belangrijkste wijzigingen

Gaat het formatiebudgetsysteem helemaal op zijn kop?

Neen, de wijzigingen in het systeem hebben enkel betrekking op de wijze waarop de formatie berekend wordt. De kern van het systeem blijft overeind: scholen ontvangen een hoeveelheid formatierekeneenheden, waarmee ze eigen keuzen kunnen maken over de inzet van het personeel. De tabel aan de hand waarvan bepaald wordt hoeveel fre’s uitgetrokken moeten worden voor een full-time leraar (179), een onderwijsassistent (144), een directeur enzovoort, verandert ook niet.

Blijven alle ’oude’ formatiecategorieën bestaan?

Enkele formatiecategorieën uit het huidige systeem zullen in de nieuwe berekeningswijze niet meer zichtbaar zijn. De formatie voor vakonderwijs, de frictieformatie en de opslag voor herbezetting in verband met adv zullen niet meer als afzonderlijke categorieën vastgesteld worden, maar opgaan in de overige formatiecategorieën (met name in de groepsformatie en de formatie voor bestrijding van onderwijsachterstanden). Ook de opslag in verband met de groepsverkleining, ingevoerd in 1997, verdwijnt als aparte formatiecategorie. Het betreffende budget gaat naar een nieuwe categorie, de onderbouwformatie.

Mag ik dan geen vakleraren meer aanstellen?

De afschaffing van de formatiecategorieën formatie voor vakonderwijs, frictieformatie en herbezetting in verband met adv betekent natuurlijk niet dat de scholen geen vakleraren meer aan kunnen stellen of dat de scholen niet meer de plicht hebben frictieproblemen op te lossen. En uiteraard behouden ook alle personeelsleden hun adv-rechten.

In de praktijk blijken scholen al voor veel meer uren vakleraren aan te stellen dan de normen uit de bekostigings-systematiek. Door de uitbreiding van de werkgelegenheid in het basisonderwijs wordt een verdere groei verwacht. Dat is ook de reden dat een aparte norm in de bekostigingssystematiek voor het vakonderwijs niet meer nodig wordt geacht.

Hoe worden de middelen voor groepsverkleining in het systeem verwerkt?

In plaats van een aparte opslag in verband met de groepsverkleining wordt binnen de (reguliere) groepsformatie voortaan onderscheid gemaakt tussen formatie voor de eerste vier leerjaren en formatie voor de laatste vier leerjaren. Deze worden in het vervolg aangeduid met de termen onderbouwformatie en bovenbouwformatie. De onderbouwformatie zal worden geoormerkt voor inzet in de eerste vier leerjaren. Op dit punt is er dus sprake van een inperking van de bestedingsvrijheid. Hiermee wil de overheid garanderen dat de extra middelen die de komende jaren beschikbaar komen voor de groepsverkleining besteed worden in de groepen 1 tot en met 4.

Wat houdt die oormerking in?

Voor leerlingen die op de teldatum 4 tot en met 7 jaar zijn, wordt in het nieuwe systeem een hogere vergoeding toegekend dan voor oudere leerlingen. Deze vergoeding wordt de onderbouwformatie genoemd. De onderbouwformatie moet geheel ingezet worden ten behoeve van de eerste vier leerjaren. Rechtmatige inzet omvat de inzet van groepsleraren en onderwijsassistenten in de groepen 1 tot en met 4. Een deel van de middelen kan benut worden voor groepsoverstijgende functies als interne begeleider, remedial teacher en vakleraar, mits deze functionarissen voor het deel van hun aanstelling dat uit de onderbouwformatie wordt betaald, ook daadwerkelijk in de eerste vier leerjaren werkzaam zijn. Uren die besteed worden aan onderbouwcoördinatie tellen natuurlijk ook mee als uren ten behoeve van de eerste vier leerjaren. Ook taken van een directeur of adjunct-directeur kunnen meetellen, mitsdeze specifiek gericht zijn op kwaliteitsverbetering van de onderbouw. Onderbouwformatie-fre’s mogen verzilverd worden, mits de verzilverde formatierekeneenheden worden ingezet ten behoeve van de onderbouw.

Indien een school door bijzondere omstandigheden meent dat zij niet kan voldoen aan de vereisten van de oormerking, kan ze zich tot de inspectie wenden. De ervaringen die de inspectie hiermee verzamelt, zullen in een latere fase een wettelijke verankering kunnen krijgen in de vorm van voorwaarden waaronder afgeweken mag worden van de oormerking. Daarmee ontstaat op termijn meer helderheid naar de scholen omtrent de gronden voor mogelijke afwijking van de oormerking.

Hoe wordt deze oormerking gecontroleerd?

Voorop staat dat administratieve rompslomp zoveel mogelijk voorkomen moet worden. Daarom hoeft de school vanaf komend schooljaar geen enqueteformulier groepsgrootte meer in te vullen. In de nieuwe situatie is het voldoende als de benodigde informatie over de inzet van de toegekende formatie op de school aanwezig is, zodat de instellingsaccountant en eventueel de departementale accountantsdienst de gegevens kunnen opvragen en controleren.

Blijven al die formatietabellen bestaan?

De vaststelling van de afzonderlijke formatiecategorieën wordt aanzienlijk vereenvoudigd. Op dit moment geldt voor vrijwel elke formatiecategorie een tabel, waarbij aan de hand van het aantal leerlingen of het aantal formatieplaatsen een bepaalde uitkomst bepaald wordt. In de nieuwe systematiek wordt voor alle categorieën een vast aantal fre’s per leerling uitgekeerd. Deze verandering wordt aangeduid met de term linearisering: er zal een lineair verband zijn tussen het aantal leerlingen en de hoogte van de formatietoekenning. Om te voorkomen dat kleine scholen hierdoor benadeeld worden, wordt een toeslag voor kleine scholen geïntroduceerd. De enige formatiecategorie die niet gelineariseerd wordt, is de salarisopslag voor de schoolleiding. Hiervoor blijft dezelfde tabel gelden als voorheen.

Wat gebeurt er met de opslag van 3 procent op het aantal leerlingen?

In de huidige systematiek wordt het aantal leerlingen op de teldatum verhoogd met drie procent. Hiermee wordt een tegemoetkoming verschaft voor de tussentijdse instroom van (vooral vier- en vijfjarige) leerlingen. In de nieuwe systematiek wordt voortaan gerekend met het feitelijke aantal leerlingen op de teldatum. De vergoeding voor tussentijdse instroom wordt verwerkt in het aantal fre’s per onderbouwleerling. Daarmee wordt een ingewikkelde stap uit de oude berekeningswijze geschrapt.

Wat gebeurt er met de formatie ter bestrijding van de onderwijsachterstanden?

De formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden wordt in de huidige systematiek op een erg ingewikkelde manier vastgesteld, namelijk als het verschil tussen de basisformatie op grond van het gewogen aantal leerlingen en de basisformatie op grond van het ongewogen aantal leerlingen. In de nieuwe systematiek wordt de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden voortaan afzonderlijk, los van de basisformatie, vastgesteld. Dat is niet alleen eenvoudiger, het brengt ook beter tot uitdrukking dat het hierbij gaat om een aparte opslag die voor specifieke doeleinden wordt uitgekeerd.

Hoe kan ik snel uitrekenen op hoeveel formatie mijn school recht heeft?

Omdat vrijwel alle formatiecategorieën gelineariseerd zijn, valt snel uit te rekenen op hoeveel formatie een school in totaal recht heeft. Daartoe wordt een nieuw begrip geïntroduceerd: de totale lineaire formatie. Onder totale lineaire formatie worden alle formatiecategorieën begrepen die volgens een (lineaire) formule berekend worden. Voor een doorsnee basisschool omvat de totale lineaire formatie alle formatiecategorieën met uitzondering van de salarisopslag voor de schoolleiding. Voor die laatste post blijft het noodzakelijk een tabel te raadplegen. Om te voorkomen dat er verschillen optreden tussen de berekening van de totale lineaire formatie enerzijds en de optelsom van de afzonderlijke onderdelen anderzijds, wordt bij de berekening van de afzonderlijke onderdelen geen afronding meer toegepast. Deze formatiecategorieën worden voortaan met twee cijfers achter de komma berekend en gepresenteerd. De som van alle formatiecategorieën wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.

Gaat door die nieuwe berekeningswijze geen enkele school erop achteruit?

Als het totale budget gelijk zou blijven, zouden sommige scholen er door de nieuwe berekeningswijze enigszins op vooruit gaan, terwijl andere er enigszins op achteruit zouden gaan. Het totale budget blijft echter niet hetzelfde: tussen nu en het schooljaar 2002/2003 wordt het totale formatiebudget voor het basisonderwijs met 660 miljoen gulden verhoogd. Dat is zo’n forse verhoging dat de herverdeeleffecten van de nieuwe berekeningswijze erbij in het niet vallen. Een kleine achteruitgang in het formatiebudget is alleen mogelijk bij scholen met (vrijwel) alleen leerlingen van acht jaar en ouder.

Om te voorkomen dat scholen er als gevolg van de nieuwe berekeningswijze op achteruitgaan, zal voor de schooljaren 2000/2001 en 2001/2002 een overgangsregeling gelden. Scholen die er ondanks de extra investeringen door de nieuwe systematiek op achteruitgaan, ontvangen voor die twee schooljaren een volledige compensatie. Deze compensatie geldt alleen voor een eventuele achteruitgang als gevolg van de verandering in de berekeningswijze. Een achteruitgang als gevolg van een dalend leerlingenaantal of een kleiner aantal leerlingen met een leerlinggewicht wordt niet gecompenseerd. Of een school in aanmerking komt voor compensatie in het schooljaar 2000/2001 is te berekenen door met behulp van de telgegevens van 1 oktober 1999 zowel de oude als de nieuwe formatiesystematiek door te rekenen. Als de uitkomst bij de oude systematiek hoger is, wordt het verschil tussen beide uitkomsten als ’overgangsformatie’ aan de school uitgekeerd. Deze overgangsformatie is vrij besteedbaar (niet geoormerkt).

Een en ander betekent wel dat op een aantal scholen de eerstvolgende stap van de groepsverkleining niet merkbaar zal zijn; deze scholen ontvangen (door de genoemde compensatie) per leerling nog evenveel formatierekeneenheden als voorheen. Het gaat in 2000/2001 om ongeveer vijf procent van de scholen. In 2001/2002 zal nog maar een klein aantal scholen geen vooruitgang merken. Vanaf 2002/2003 gaan alle scholen profiteren van de extra investeringen.

3. Bekostigingsgrondslagen

Voor de berekening van de formatie van de school zijn straks drie bekostigingsgegevens nodig:

  • het aantal leerlingen dat op de teldatum 4 tot en met 7 jaar oud is;

  • het aantal leerlingen dat op de teldatum 8 jaar of ouder is;

  • het schoolgewicht.

Het aantal leerlingen onderscheiden naar leeftijd

In de nieuwe systematiek wordt voor jonge kinderen meer formatie toegekend dan voor oudere kinderen. Hiermee wordt recht gedaan aan de prioriteit voor de eerste vier leerjaren, zoals die tot uitdrukking komt in de extra middelen voor groepsverkleining. Om de bekostiging te kunnen baseren op een objectief criterium, wordt niet uitgegaan van het feitelijke aantal leerlingen in de eerste vier leerjaren, maar van de leeftijden op de teldatum. Het aantal kinderen dat op de teldatum 4 tot en met 7 jaar oud is, geldt als grondslag voor de bepaling van de ’onderbouwformatie’, het aantal kinderen van 8 jaar en ouder vormt de grondslag voor de bepaling van de ’bovenbouwformatie’. De begrippen onderbouwformatie en bovenbouwformatie worden hieronder nog toegelicht.

Het schoolgewicht

Het schoolgewicht is een nieuwe term die uitdrukking geeft aan de omvang van de achterstandsproblemen op de school. Leerlingen met een verhoogd risico op onderwijs-achterstanden krijgen tot nu toe een extra gewicht bij het bepalen van het aantal leerlingen waarvoor een school formatie ontvangt. Er worden vier gewichten onderscheiden: 1,25 voor kinderen met laag opgeleide autochtone ouders, 1,40 voor schipperskinderen, 1,70 voor kinderen van trekkende bevolking en 1,90 voor kinderen van laag opgeleide allochtone ouders.

In de nieuwe systematiek wordt de gewichtenformatie losgekoppeld van de basisformatie. In plaats van de huidige berekeningswijze, waarbij het totaal van basisformatie en gewichtenformatie van de school wordt vastgesteld op basis van het gewogen aantal leerlingen, worden groepsformatie en gewichtenformatie voortaan onafhankelijk van elkaar berekend. Het feitelijke leerlingenaantal dient als grondslag voor de basisformatie en het extra gewicht dient als grondslag voor de formatie ter bestrijding van onderwijsachterstanden. Dat betekent dat voortaan gewerkt wordt met de gewichten 0,25 voor kinderen met laag opgeleide autochtone ouders, 0,40 voor schipperskinderen, 0,70 voor kinderen van trekkende bevolking en 0,90 voor kinderen van laag opgeleide allochtone ouders. De criteria voor de vaststelling van de gewichten blijven dezelfde als voorheen.

Per school wordt nu de som bepaald van de gewichten van de leerlingen. Deze som wordt vervolgens verminderd met negen procent van het aantal leerlingen op de teldatum. Het verkregen getal (de som van de gewichten der leerlingen verminderd met 9 procent van het totaal aantal leerlingen) wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit getal is het schoolgewicht. Bij een negatieve uitkomst van deze berekening wordt het schoolgewicht op nul gesteld.

Bij scholen met nevenvestigingen wordt deze berekeningswijze voor zowel de hoofdvestiging als de nevenvestiging(en) afzonderlijk toegepast. Het schoolgewicht is dan de som van de uitkomst bij de hoofdvestiging en de uitkomst(en) bij de nevenvestiging(en). Deze berekeningswijze wordt geïllustreerd in het eerste rekenvoorbeeld in de bijlage.

Het schoolgewicht dient als basis voor de berekening van de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden, maar ook als basis voor de berekening van het schoolprofielbudget en de formatieve toeslag voor de schoolleider. Een en ander wordt hieronder nog toegelicht.

Voorbeeld

Een school heeft 250 leerlingen met de volgende gewichten:

  • 100 leerlingen met het gewicht 1,0: in de nieuwe systematiek krijgen deze leerlingen geen gewicht (of gewicht 0);

  • 80 leerlingen met het gewicht 1,25: deze leerlingen krijgen straks het gewicht 0,25;

  • 5 leerlingen met het gewicht 1,70: deze leerlingen krijgen het gewicht 0,70;

  • 65 leerlingen met het gewicht 1,90: deze krijgen voortaan het gewicht 0,90.

Voor de bepaling van het schoolgewicht worden eerst alle gewichten bij elkaar geteld:

80 x 0,25 + 5 x 0,70 + 65 x 0,90 = 82,00

Vervolgens wordt hier 9 procent van het totale aantal leerlingen van afgetrokken:

schoolgewicht = 82,00 – 250 x 0,09 = 59,50

Dit wordt (rekenkundig) afgerond op 60. Dit schoolgewicht komt hieronder op diverse plaatsen terug bij de berekening van de formatie-omvang van de school.

4. De totale lineaire formatie van de school

Er zijn twee manieren om met behulp van de drie bekostigingsgrondslagen uit te rekenen hoeveel formatie de school ontvangt. De ene manier is per formatiecategorie de betreffende bekostigingsgrondslag te vermenigvuldigen met een vast getal en vervolgens de uitkomsten op te tellen. Dit wordt verderop nog uitgelegd. Een snellere manier om de totale formatie van de school uit te rekenen loopt via het begrip ’totale lineaire formatie’.

In de nieuwe systematiek worden de meeste formatiecategorieën gelineariseerd: toegekend in een vast, rechtlijnig verband met de grondslag van die formatie. Dat maakt het relatief eenvoudig om snel de totale lineaire formatie te berekenen. Hieronder wordt hiervoor een formule gepresenteerd. De formule omvat niet de salarisopslag voor schoolleiders; deze wordt namelijk niet gelineariseerd. De tabel voor deze salarisopslag is verderop in deze publicatie opgenomen. Voor scholen met nevenvestigingen kan de totale formatie hoger uitpakken dan met onderstaande formule berekend wordt. Voor een meer gedetailleerde berekening dient men de volgende paragrafen te raadplegen, waarin de afzonderlijke formatiecategorieën één voor één toegelicht worden. De bijlage bevat enkele rekenvoorbeelden.

De precieze cijfermatige invulling van de totale lineaire formatie verandert uiteraard onder invloed van de investeringen in de groepsverkleining. Als alle vervolgstappen van de groepsverkleining afgerond zijn (vanaf het schooljaar 2002-2003), ziet de formule voor de totale lineaire formatie er als volgt uit:

F = A x (10,21 + 0,45 + 0,29) fre + B x (6,97 + 0,45 + 0,29) fre + C + D x (6,87 + 0,45 + 0,29) fre

oftewel:

F = A x 10,95 fre + B x 7,71 fre + C + D x 7,61 fre

Toelichting

  • F is de totale lineaire formatie, dat wil zeggen de som van de groepsformatie, het formatieve deel van de opslag voor schoolleiders, het schoolprofielbudget, de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden en de toeslag voor kleine scholen.

  • A is het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar op de teldatum. De optelsom 10,21 + 0,45 + 0,29 verwijst naar de onderdelen van de formatie die gerelateerd zijn aan het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar: de onderbouwformatie (10,21 fre per leerling), het formatief deel van de schoolleidingstoeslag – vroeger bekend onder de term taakrealisatie – (0,45 fre per leerling) en het schoolprofielbudget (0,29 fre per leerling). De som van deze drie posten is 10,95 fre per leerling.

  • B is het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder op de teldatum. Per leerling van 8 jaar en ouder ontvangt de school 6,97 fre aan bovenbouwformatie, 0,45 fre aan schoolleidingstoeslag (taakrealisatie) en 0,29 fre aan schoolprofielbudget. In totaal is dit 7,71 fre per leerling.

  • C is de toeslag voor kleine scholen: deze wordt toegekend aan scholen met minder dan 137 leerlingen en berekend volgens de formule:

    C = 350 fre – lln x 2,57 frewaarin lln staat voor het totaal aantal leerlingen op de teldatum.

  • D is het schoolgewicht. Per gewichtseenheid ontvangt de school 6,87 fre aan formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden, 0,45 fre aan schoolleidingstoeslag en 0,29 fre aan schoolprofielbudget. In totaal is dit 7,61 fre per gewichtseenheid.

  • fre staat voor formatierekeneenheden, de basiseenheid van de formatietoewijzing.

    Bij de tussenstappen van de groepsverkleining gelden andere getallen voor de formatietoewijzing per onderbouwleerling. Vanaf 1 augustus 2000, bij één leraar per 23 onderbouwleerlingen, wordt de totale lineaire formatie:

    F = A x (8,88 + 0,45 + 0,29) fre + B x (6,97 + 0,45 + 0,29) fre + C + D x (6,87 + 0,45 + 0,29) fre

    oftewel:

    F = A x 9,62 fre + B x 7,71 fre + C + D x 7,61 fre

    Vanaf 1 augustus 2001, bij één leraar per 22 onderbouwleerlingen, wordt de totale lineaire formatie:

    F = A x (9,28 + 0,45 + 0,29) fre + B x (6,97 + 0,45 + 0,29) fre + C + D x (6,87 + 0,45+ 0,29) fre

    oftewel:

    F = A x 10,02 fre + B x 7,69 fre + C + D x 7,71 fre

    De cijfers kunnen een paar honderdsten fre’s afwijken van de cijfers in voorlichtingsmateriaal van onderwijsorganisaties. Tijdens het voorbereidende traject zijn enkele malen aanpassingen gepleegd, die tot kleine bijstellingen hebben geleid. De hier genoemde cijfers zijn op dit moment de formeel geldende cijfers, zoals ze zijn neergeslagen in het Formatiebesluit WPO.

    De totale lineaire formatie omvat de volgende formatiecategorieën:

  • groepsformatie: de formatie voor het reguliere onderwijs in de groepen (onderverdeeld in onderbouwformatie en bovenbouwformatie, zie hieronder);

  • het formatief deel van de schoolleidingstoeslag: de formatie die de schoolleider in staat stelt tot het uitvoeren van leidinggevende (niet-lesgevende) werkzaamheden (niet de salarisopslag);

  • schoolprofielbudget: de formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie;

  • formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden;

  • toeslag voor kleine scholen.

    Ook de groeiformatie en zorgformatie zijn gelineariseerd maar deze zijn niet in bovenstaande formule opgenomen. Zorgformatie wordt immers toegekend aan het samenwerkingsverband en niet rechtstreeks aan de school. Groeiformatie wordt toegekend als het aantal leerlingen op een school tijdens het schooljaar fors is toegenomen en maakt dus geen deel uit van de reguliere formatietoekenning op grond van de 1 oktober-tellingen.

    Om van de totale lineaire formatie te komen tot de totale formatie van de school dienen de volgende posten nog bijgeteld te worden:

  • de salarisopslag voor de schoolleiding: zie de tabel in paragraaf 5.1.2.2;

  • voor scholen met nevenvestigingen: een toeslag op de basisformatie, zoals beschreven in paragraaf 5.1.3;

  • voor scholen met leraren die gebruik maken van de BAPO-regeling: de huidige regels voor de BAPO-toeslag blijven ongewijzigd van kracht (zie paragraaf 5.1.2.3);

  • voor scholen in bijzondere omstandigheden: ook de huidige mogelijkheid om aanvullende formatie aan te vragen, blijft van kracht (zie paragraaf 5.4).

5. De berekening van de formatie stap voor stap

Met de totale lineaire formatie kan een school vrij snel inzicht krijgen in de belangrijkste bestanddelen van de formatie. Uiteraard is het voor een school ook van belang precies te weten hoe groot elk van de componenten van de totale formatie is. Deze componenten worden hieronder één voor één toegelicht. Daarbij komen tevens de nog niet behandelde zaken aan bod: de berekening van de basisformatie indien er sprake is van nevenvestigingen, de toeslag voor herbezetting in verband met de maatregel ter bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen, de groeiformatie, de aanvullende formatie, de salarisopslag voor schoolleiders en de zorgformatie. Per formatiecategorie wordt toegelicht wat er verandert ten opzichte van de huidige systematiek.

5.1. Basisformatie

De huidige basisformatie is gebaseerd op een formatie-schaal met een stapsgewijze opbouw. Per 6 tot 11 leerlingen ontvangt een school 0,2 of 0,3 fte extra basisformatie. Deze stapsgewijs opgebouwde formatieschaal komt te vervallen. De school ontvangt voortaan een vast aantal formatierekeneenheden (fre) per leerling (linearisering). Hierdoor wordt het voor de scholen inzichtelijker om te zien op hoeveel formatie ze recht hebben. Formatie voor vakonderwijs, frictieformatie en adv verdwijnen als afzonderlijke formatiecategorieën.

Binnen de basisformatie wordt in de nieuwe systematiek onderscheid gemaakt tussen groepsformatie en toeslagen.

5.1.1. Groepsformatie

Groepsformatie bestaat uit formatie voor de onderbouw en formatie voor de bovenbouw. Onder formatie voor de onderbouw wordt verstaan formatie bestemd voor het onderwijs aan leerlingen van 4 tot en met 7 jaar; deze formatie wordt geoormerkt voor inzet in de onderbouw (groepen 1 tot en met 4).

De formatie voor de bovenbouw is bestemd voor het onderwijs aan leerlingen vanaf 8 jaar; deze formatie wordt niet geoormerkt.

De opslag van drie procent op het aantal leerlingen wordt afgeschaft. In plaats daarvan wordt de formatietoekenning per leerling verhoogd. Omdat vrijwel alle tussentijdse instroom plaats heeft in de onderbouw, wordt deze verhoging geheel opgenomen in de onderbouwformatie.

De onderbouwformatie wordt bepaald door het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar op de teldatum te vermenigvuldigen met een vaste hoeveelheid formatierekeneenheden (fre). De huidige formatietoekenning voor de onderbouwformatie (exclusief opslagen voor de schoolleiding en het schoolprofielbudget) zou na linearisering 8,33 fre per leerling bedragen. De nieuwe systematiek gaat echter pas in op het moment dat de volgende stap in de groepsverkleining gezet wordt.

Bij de vervolgstappen gelden de volgende cijfers:

  • per 1 augustus 2000: 8,88 fre per leerling;

  • per 1 augustus 2001: 9,28 fre per leerling;

  • per 1 augustus 2002: 10,21 fre per leerling

    Voor de berekening van de bovenbouwformatie (aantal leerlingen van 8 jaar en ouder) gelden de volgende cijfers:

  • per 1 augustus 2000: 6,97 fre per leerling;

  • per 1 augustus 2001: 6,97 fre per leerling;

  • per 1 augustus 2002: 6,97 fre per leerlingIn deze getallen zijn de huidige vergoedingen voor basisformatie, de frictieformatie, formatie voor vakonderwijs en adv opgenomen.

5.1.2. Toeslagen

De basisformatie bestaat naast de groepsformatie uit een aantal toeslagen. Deze worden hieronder toegelicht.

5.1.2.1. Toeslag voor kleine scholen

Om te voorkomen dat scholen met minder dan 137 leerlingen er door de linearisering van de groepsformatie op achteruit gaan, wordt een toeslag voor kleine scholen toegekend. Deze toeslag wordt berekend volgens de volgende formule:

kst = 350 fre – lln x 2,57 fre

waarin kst staat voor de kleine-scholentoeslag en lln voor het totaal aantal leerlingen op de teldatum (het daadwerkelijke aantal, zonder correcties).

Voorbeeld

Een school met 120 leerlingen ontvangt als toeslag voor kleine scholen:

kst = 350 fre – 120 x 2,57 fre = 41,60 fre

Een school met 120 leerlingen ontvangt dus bovenop de onderbouw- en bovenbouwformatie een kleine-scholentoeslag van 41,60 formatierekeneenheden.

Voor de totale formatie van de school geldt een minimum van 530 formatierekeneenheden (voor alle formatiecategorieën inclusief de salarisopslag voor schoolleiders, maar exclusief de zorgformatie). Dit minimum is alleen relevant voor zeer kleine scholen (tot ongeveer 25 leerlingen).

5.1.2.2. Formatie en salarisopslag voor de schoolleiding

Alle scholen ontvangen middelen voor de schoolleiding, bestaande uit een formatief deel en een salarisopslag. Het formatieve deel van de toeslag (bedoeld voor de uren die men aan managementtaken kan besteden) wordt berekend aan de hand van de volgende formule:

formatieve deel schoolleidingstoeslag = (aantal leerlingen + schoolgewicht) x 0,45 fremet een minimum van 9 uur per week (45 fre).

De uitkomst omvat de huidige adv-vergoeding voor de formatieve schoolleidingstoeslag.

Het minimum van 9 uur per week zorgt ervoor dat de formatie voor de schoolleiding op de kleine scholen tenminste gelijk blijft aan de huidige omvang. Voor zover de uitkomst van de formule (0,45 fre per leerling plus 0,45 fre maal het schoolgewicht) niet toereikend is voor de 45 formatierekeneenheden die nodig zijn voor het minimum van 9 uur per week, kan de school het verschil vrijmaken uit de toeslag voor kleine scholen. Bij een school met 40 leerlingen en een schoolgewicht van 10 is de formatie voor de schoolleider 45 fre, waarvan 22,50 fre op grond van de formule wordt toegewezen, en de overige 22,50 fre onderdeel uitmaakt van de toeslag voor kleine scholen.

De salarisopslag voor de schoolleiding wordt vastgesteld aan de hand van onderstaande tabel, waarbij het aantal leerlingen van de school voor toepassing van de tabel eerst met drie procent wordt verhoogd, welk getal naar beneden wordt afgerond op een geheel getal. Deze verhoging voorkomt een achteruitgang ten opzichte van de huidige systematiek, waarin het aantal leerlingen nog voor alle formatietoewijzing met drie procent wordt verhoogd.

Aantal leerlingen1

Aantal formatierekeneenheden

1 tot en met 99

54

100 tot en met 199

86

200 tot en met 399

118

400 tot en met 899

140

900 en hoger

213

5.1.2.3. Toeslag BAPO

Scholen kunnen een toeslag ontvangen voor herbezetting in verband met de maatregel ter bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen. In de berekening van deze toeslag treden geen wijzigingen op.

5.1.3. Extra basisformatie in geval van nevenvestigingen

Indien een basisschool bestaat uit een hoofdvestiging en één of meer nevenvestigingen, kan het voorkomen dat de school meer basisformatie had ontvangen als de vestigingen zelfstandige scholen waren geweest. In dat geval wordt (net als in de huidige systematiek) driekwart vergoed van het verschil tussen de basisformatie berekend voor de totale school (exclusief de salarisopslag voor de schoolleiding) en de basisformatie berekend voor de afzonderlijke vestigingen (ook exclusief de salarisopslag voor de schoolleiding). De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen.

Een eventueel verschil tussen de formatie die berekend is voor de totale school en de formatie berekend voor de afzonderlijke vestigingen kan in de nieuwe systematiek alleen aan de orde zijn als één of meerdere vestigingen als zelfstandige school in aanmerking zouden zijn gekomen voor een toeslag voor kleine scholen. De overige formatie-categorieën leiden voor de totale school altijd tot dezelfde uitkomsten als voor de afzonderlijke vestigingen. Daarom kan men de extra basisformatie voor scholen met meerdere vestigingen ook berekenen door driekwart van het verschil te nemen tussen de som van de kleine-scholentoeslagen waarop de afzonderlijke vestigingen recht zouden hebben als ze afzonderlijke scholen geweest waren en de kleine-scholentoeslag van de totale school. Scholen waarvan alle vestigingen 137 of meer leerlingen tellen, komen niet in aanmerking voor extra basisformatie.

Voorbeeld

Een school van 130 leerlingen kent twee vestigingen: de hoofdvestiging heeft 80 leerlingen en de nevenvestiging heeft 50 leerlingen. De kleine-scholentoeslag voor de totale school is:

350 fre – 130 x 2,57 fre = 15,90 fre

Als de hoofdvestiging een zelfstandige school was geweest, zou ze een kleine-scholentoeslag krijgen van:

350 fre – 80 x 2,57 fre = 144,40 fre

350 fre – 50 x 2,57 fre = 221,50 fre

De nevenvestiging zou als zelfstandige school een kleine-scholentoeslag ontvangen van:

De school heeft nu recht op driekwart van het verschil tussen de som van de kleine-scholentoeslagen van de afzonderlijke vestigingen en de kleine-scholentoeslag van de school als geheel:

(221,50 fre + 144,40 fre – 15,90 fre) x 0,75 = 262,50 fre

Snellere rekenmethode

Er is een snellere manier om de extra basisformatie in verband met nevenvestigingen te berekenen. Als alle vestigingen minimaal 137 leerlingen tellen, is de extra basisformatie gelijk aan nul. Als de school als geheel minimaal 137 leerlingen telt, is de extra basisformatie gelijk aan drie-kwart van de som van de kleine-scholentoeslagen van de afzonderlijke vestigingen. En als ook de school als geheel minder dan 137 leerlingen telt, is de extra basisformatie gelijk aan: 262,50 fre maal het aantal nevenvestigingen (waarbij de hoofdvestiging niet meetelt bij de bepaling van het aantal nevenvestigingen). Dat getal 262,50 is niet zo maar een toevallige uitkomst, zoals in bovenstaand voorbeeld. Bij scholen kleiner dan 137 leerlingen is de uitkomst altijd 262,50 maal het aantal nevenvestigingen.

5.2. Formatie voor speciale doeleinden

De formatie voor speciale doeleinden bestaat uit de formatie ter bestrijding van onderwijsachterstanden (ook wel ’gewichtenformatie’ genoemd) en de formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie (ook wel ’schoolprofielbudget’ genoemd). In beide formatiecategorieën vinden er wijzigingen in de systematiek plaats.

5.2.1. Onderwijsachterstandenformatie (of gewichtenformatie)

De berekening van het schoolgewicht is hiervoor al uit de doeken gedaan. De formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden wordt bepaald door het schoolgewicht te vermenigvuldigen met 6,87 formatierekeneenheden. Dit getal is berekend op grond van het huidige budget voor onderwijsachterstandenformatie, inclusief de daarover toegekende adv.

Indien een basisschool bestaat uit een hoofdvestiging en één of meer nevenvestigingen, wordt het schoolgewicht berekend als waren het zelfstandige scholen. Dit is gunstiger voor de scholen, omdat daarmee beter recht wordt gedaan aan de feitelijke samenstelling van het leerlingenbestand van de afzonderlijke vestigingen. In het huidige (oude) systeem kan het namelijk voorkomen dat een school geen gewichtenformatie ontvangt, terwijl op één van de vestigingen een groot aantal leerlingen met het gewicht 1,25 en/of hoger onderwijs volgt. Indien op de andere vestigingen hoofdzakelijk leerlingen met het gewicht 1,0 zitten, kan het door de korting voorkomen dat de school als geheel geen onderwijsachterstandenformatie ontvangt. Dat doet geen recht aan de problematiek op de vestiging met veel leerlingen met het gewicht 1,25 en/of hoger. In de hier voorgestelde systematiek ontvangt de school ten behoeve van die nevenvestiging voortaan wel onderwijsachterstandenformatie.

Dit betekent overigens niet dat de formatie voortaan per vestiging wordt uitgekeerd. De school blijft de bekostigingseenheid.

5.2.2. Schoolprofielbudget

De formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie (schoolprofielbudget), waarmee de scholen eigen keuzes kunnen maken op het gebied van personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie, blijft gehandhaafd. Het schoolprofielbudget wordt als volgt berekend:

schoolprofielbudget = (aantal leerlingen + schoolgewicht) x 0,29 fre

5.3. Groeiformatie

Groeiformatie wordt toegekend als het aantal leerlingen op een school fors gegroeid is ten opzichte van het leerlingenaantal op de teldatum. In de nu nog geldende regeling is het voor scholen erg lastig om het moment te bepalen waarop men recht heeft op groeiformatie. Daartoe dienen de aanspraken op formatie op grond van het actuele leerlingenaantal vergeleken te worden met de aanspraken zoals die gehonoreerd zijn op grond van het aantal leerlingen op de teldatum. Als het verschil tenminste 0,6 full-time equivalent voor een leraarsbetrekking bedraagt, kan de school groeiformatie aanvragen. Of een school deze drempel haalt, is afhankelijk van de groei in het leerlingenaantal, maar ook van de gewichten van de leerlingen. Uit een oogpunt van eenvoud wordt de drempel niet langer uitgedrukt in fte’s, maar in een vast aantal leerlingen. Hiermee is het voor scholen in één oogopslag duidelijk hoe groot de groei moet bedragen om voor groeiformatie in aanmerking te komen.

Drempel

Een school heeft in de nieuwe systematiek recht op groeiformatie als het aantal leerlingen tenminste 13 leerlingen hoger is dan het aantal leerlingen op de teldatum verhoogd met drie procent, welk getal naar beneden wordt afgerond op een geheel getal. Dit betekent dat een school die op de teldatum 200 leerlingen telde, in aanmerking komt voor groeiformatie op het moment dat de school (200 x 1,03 + 13 =) 219 leerlingen telt. Bij een tweede en volgende toekenning van groeiformatie wordt het nieuwe aantal leerlingen vergeleken met het aantal leerlingen op het vorige groeimoment. Zodra het aantal leerlingen opnieuw met 13 is toegenomen, kan opnieuw groeiformatie aangevraagd worden. Bij de school in dit rekenvoorbeeld is dat dus bij (219 + 13 =) 232 leerlingen.

Bijzondere groei na 31 maart

Voor extreme groei ná 31 maart van het schooljaar kan de school (uiterlijk tot en met 31 mei) aanspraak maken op bijzondere groeiformatie. Deze aanspraak ontstaat indien het aantal leerlingen tussen 1 april en 31 mei is toegenomen met minimaal 26 leerlingen ten opzichte van het aantal leerlingen op 31 maart. Een dergelijke situatie doet zich soms voor bij de oplevering van een nieuwbouwwijk. Voor de toekenning gelden dezelfde bedragen als bij de ’normale’ groeiregeling.

Berekening groeiformatie

De groeiformatie (resp. de bijzondere groeiformatie) bedraagt 8,72 fre per extra leerling, bestaande uit extra groepsformatie en een verhoging van het formatieve deel van de toeslag voor de schoolleiding. De (bijzondere) groeiformatie wordt uitgekeerd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de groei. Voor de eerste toepassing van de groeiregeling in het schooljaar wordt het aantal extra leerlingen bepaald ten opzichte van het aantal leerlingen op de teldatum, vermeerderd met drie procenten naar beneden afgerond. Immers, de reguliere bekostiging is nog altijd gebaseerd op het aantal leerlingen plus drie procent. (Weliswaar telt voor de bekostiging voortaan alleen het feitelijke aantal leerlingen op de teldatum, maar de vergoeding per leerling is tegelijk verhoogd om recht te doen aan de tussentijdse instroom van leerlingen). Indien een school in aanmerking komt voor een toeslag voor kleine scholen, wordt de extra groepsformatie verminderd met een korting. De reden hiervoor is dat deze kleine scholen vanwege de toeslag voor kleine scholen reeds meer fre’s per leerling ontvangen dan de grotere scholen. Bij een tweede en volgende toepassing van de groeiregeling wordt het aantal extra leerlingen bepaald door het verschil te nemen tussen het nieuwe aantal leerlingen en het aantal leerlingen op het vorige groeimoment.

5.4. Aanvullende formatie

Een school komt in aanmerking voor aanvullende formatie wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bestaande criteria blijven gehandhaafd. Wel wordt alle formatie voortaan vastgesteld in formatierekeneenheden, en niet meer in uren. De hoogte van de toekenningen verandert hier niet door.

5.5. Zorgformatie

In het kader van het ’Weer Samen Naar School’-beleid ontvangt elk samenwerkingsverband zorgformatie ter realisering van het zorgplan. De toekenning van deze zorgformatie was tot nu toe gerelateerd aan de omvang van de scholen. In het kader van de vereenvoudiging van de formatieregeling zal ook deze formatiecategorie gelineariseerd worden. Per leerling wordt 0,434 formatierekeneenheden toegekend. De uitkomst wordt per school rekenkundig afgerond op een geheel getal.

6. Gevolgen voor materiële instandhouding

De nieuwe formatiesystematiek heeft ook gevolgen voor de berekening van de vergoeding voor materiële instandhouding. In totaal wordt er (vanaf 2002/2003) 53 miljoen gulden toegevoegd aan het budget voor de materiële instandhouding. Een deel van de vergoeding voor materiële instandhouding is gerelateerd aan het normatief bepaalde aantal groepen binnen de school. De nieuwe formatie-systematiek heeft gevolgen voor de wijze waarop dit aantal groepen bepaald wordt. De nieuwe formule voor het normatief bepaalde aantal groepen (G) is per 1 januari 2001:

G = (7,92 x A + 6,17 x B + C + 3,2 x D) / 179

waarin:

A

staat voor het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar;

B

staat voor het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder;

C =

280 – lln x 2,06, oftewel 280 minus 2,06 maal hettotaal aantal leerlingen, maar met een minimum van nul;

D

is het schoolgewicht.

Per 1 januari 2002 wordt het normatief aantal groepen als volgt bepaald:

G = (8,50 x A + 6,17 x B + C + 3,2 x D) / 179

En per 1 januari 2003 is de formule:

G = (9 x A + 6,17 x B + C + 3,2 x D) / 179

De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.

Uit deze formules valt op te maken dat het aantal 4- tot en met 7-jarige leerlingen een steeds groter gewicht in de schaal legt bij de bepaling van het normatieve aantal groepen. De groepsverkleining leidt immers tot een groter aantal groepen in de eerste vier leerjaren.

Voor de periode 1 augustus 2000 tot 1 januari 2001 wordt nog een aanvullende vergoeding verstrekt. De hoogte van deze vergoeding is op dit moment nog niet bekend.

De

staatssecretaris

van onderwijs, cultuur en wetenschappen,

drs. K.Y.I.J. Adelmund

Bijlage Rekenvoorbeelden

Deze bijlage bevat twee rekenvoorbeelden: een kleine school met twee vestigingen en een grote school met veel gewichtenleerlingen.

Voorbeeld 1

School A heeft 126 leerlingen verdeeld over twee vestigingen. Een hoofdvestiging met 72 leerlingen en een nevenvestiging met 54. Voor de berekeningen is het belangrijk om de verdeling van de leerlingen naar gewicht per vestiging beschikbaar te hebben. De verdeling van de leerlingen naar leeftijd hoeft alleen voor de gehele school beschikbaar te zijn.

De hoofdvestiging heeft 72 leerlingen:

  • 67 leerlingen zonder gewicht;

  • 5 leerlingen met het gewicht 1,25;

  • geen leerlingen met de overige gewichten.

De nevenvestiging heeft 54 leerlingen:

  • 28 leerlingen zonder gewicht;

  • 25 leerlingen met het gewicht 1,25;

  • 1 leerling met het gewicht 1,7;

  • geen leerlingen met het gewicht 1,4 of 1,9.

De school als geheel heeft op de teldatum:

  • 58 leerlingen van 4 tot en met 7 jaar;

  • 68 leerlingen van 8 jaar en ouder.

Voor de bepaling van de onderbouwformatie wordt in dit rekenvoorbeeld uitgegaan van het schooljaar 2000-2001 (8,88 fre per leerling).

Totale lineaire formatie

Om de totale lineaire formatie te kunnen berekenen, zijn de volgende basisgegevens nodig:

A =

het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar = 58

B =

het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder = 68

C =

de toeslag voor kleine scholen = 350 fre minus 2,57 fre per leerling met een minimum van nul = 350 fre – 126 x 2,57 fre = 26,18 fre.

D =

het schoolgewicht. Het schoolgewicht wordt eerst per vestiging bepaald. De twee deeluitkomsten worden gesommeerd. Het schoolgewicht is gelijk aan de som van de gewichten van de leerlingen minus 9 procent van het aantal leerlingen (rekenkundig afgerond, met een minimum van nul). Voor de kleinste vestiging is dit:

 

25 x 0,25 + 1 x 0,7 – 0,09 x 54 = 2,09.

 

Dit wordt rekenkundig afgerond op 2.

Voor de grootste vestiging is de berekening als volgt: 5 x 0,25 – 0,09 x 72 = – 5,23. Omdat deze uitkomst kleiner is dan nul, wordt dit getal op nul gezet.

Het schoolgewicht van de school als geheel bedraagt dan: 2 + 0 = 2.

Met de getallen onder A tot en met D valt de totale lineaire formatie per 1 augustus 2000 als volgt te berekenen:

F = A x 9,62 fre + B x 7,71 fre + C + D x 7,61 fre

F = 58 x 9,62 fre + 68 x 7,71 fre + 26,18 fre + 2 x 7,61 = 1123,64 fre

Totale formatie

In de berekening van de totale lineaire formatie is nog geen rekening gehouden met de extra basisformatie die wordt toegekend voor scholen met nevenvestigingen. School A kan de totale formatie berekenen door de totale lineaire formatie te vermeerderen met deze toeslag voor nevenvestigingen en de salarisopslag voor de schoolleiding. De toeslag voor nevenvestigingen is driekwart van het verschil tussen de kleine-scholentoeslagen berekend voor de afzonderlijke vestigingen en de kleine-scholentoeslag voor de gehele school:

0,75 x {(350 – 54 x 2,57) + (350 – 72 x 2,57) – (350 – 126 x 2,57)} =0,75 x (211,22 + 164, 96 – 26,18) = 0,75 x 350,00 =262,50

Men kan ook de ’snellere rekenmethode’ (zie ook 5.1.3.) toepassen. Het aantal leerlingen van de school als geheel is minder dan 137, dus de toeslag voor de nevenvestigingen is 262,50 maal het aantal nevenvestigingen. In dit voorbeeld is er sprake van één nevenvestiging.

De salarisopslag voor de schoolleiding is voor deze school 86 fre (zie tabel in paragraaf 5.1.2.2.).

De totale formatie van de school is dan de som van de totale lineaire formatie, de opslag in verband met nevenvestigingen en de salarisopslag voor de schoolleider.

Totale formatie = 1123,64 fre + 262,50 fre + 86 fre = 1472,14 fre.

Dit wordt afgerond op 1472 fre.

Hieronder volgt de berekening voor de afzonderlijke formatiecomponenten.

1

Basisformatie

 

1.1

Groepsformatie

 

1.1.1

Formatie voor onderwijs aan 4- tot en met 7-jarigen

aantal 4- tot 7-jarigen maal 8,88 fre:

58 x 8,88 fre = 515,04 fre

1.1.2

Formatie voor onderwijs aan 8-jarigen en ouder

aantal 8-jarigen en ouder maal 6,97:

68 x 6,97 fre = 473,96 fre

1.2

Toeslagen

 

1.2.1

Toeslag voor kleine scholen

350 fre minus 2,57 fre per leerling met een minimum van nul:

350 fre – 126 x 2,57 fre = 26,18 fre

1.2.2

Toeslag schoolleiding

 
 

Formatief deel

(aantal leerlingen + schoolgewicht) maal 0,45 fre:

(126 + 2) x 0,45 = 57,60 fre

 

Salarisopslag

volgens tabel: 86 fre

1.2.3

Toeslag Bapo

conform huidige regeling

1.3

Nevenvestigingen

driekwart van het verschil tussen de kleine-scholentoeslag van de afzondelijke vestigingen en de kleine-scholentoeslag van de totale school:

0,75 x {(350 – 54 x 2,57) +

+ (350 – 72 x 2,57) – (350 – 126 x 2,57)} = = 0,75 x (211,22 + 164, 96 – .26,18) =

= 0,75 x 350,00 = 262,50

2.

Formatie voor speciale doeleinden

 

2.1

Formatie ter bestrijding van onderwijsachterstanden

het schoolgewicht maal 6,87 fre:

2 x 6,87 fre = 13,74 fre

2.2

Schoolprofielbudget

(aantal leerlingen + schoolgewicht) maal 0,29 fre:

(126 + 2) x 0,29 fre = 37,12 fre

3.

Groeiformatie

De school komt in aanmerking voor groeiformatie zodra het leerlingenaantal 13 leerlingen hoger is dan het leerlingenaantal op de teldatum verhoogd met drie procent (naar beneden afgerond), dus bij:

126 x 1,03 + 13 = 142,78

naar beneden afgerond: 142 leerlingen

4

Aanvullende formatie

regeling blijft ongewijzigd

5.

Zorgformatie

0,434 fre per leerling:

126 x 0,434 fre = 54,684 fre rekenkundig afgerond: 55 fre

De som van de uitkomsten onder de punten 1 (basisformatie) en 2 (formatie voor speciale doeleinden) is gelijk aan de eerder berekende totale formatie. Groeiformatie is aan de orde zodra de school gegroeid is tot 142 leerlingen. Aanvullende formatie wordt alleen verstrekt bij bijzondere omstandigheden. De zorgformatie wordt niet aan de school, maar aan het samenwerkingsverband uitgekeerd.

Voorbeeld 2

School B: 652 leerlingen, geen nevenvestigingen:

  • geen gewicht: 30 leerlingen;

  • gewicht 0,25: 15;

  • gewicht 0,9: 607;

  • 4 tot en met 7 jaar: 288;

  • 8 jaar en ouder: 364

Voor de bepaling van de onderbouwformatie wordt ook indit rekenvoorbeeld uitgegaan van het schooljaar 2000-2001(8,88 fre per leerling).

Totale lineaire formatie

Om de totale lineaire formatie te kunnen berekenen, zijnde volgende basisgegevens nodig:

A =

het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar = 288

B =

het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder = 364

C =

de toeslag voor kleine scholen = 350 fre minus 2,57fre per leerling met een minimum van nul = 350 – 652x 2,57 = – 1325,64, wordt 0

D =

het schoolgewicht. Het schoolgewicht is gelijk aan desom van de gewichten van de leerlingen minus 9 procent van het totaal aantal leerlingen (rekenkundigafgerond, met een minimum van nul) = 15 x 0,25 + 607x 0,9 – 0,09 x 652 = 491,37. Afgerond: 491.

Met de getallen onder A tot en met D valt de totale lineaire formatie per 1 augustus 2000 als volgt te berekenen:

F = A x 9,62 fre + B x 7,71 fre + C + D x 7,61 fre

F = 288 x 9,62 fre + 364 x 7,71 fre + 0 + 491 x 7,61 = 9313,51fre

De totale formatie

Aangezien deze school geen nevenvestigingen heeft, hoeftvoor de bepaling van de totale formatie alleen nog de salarisopslag voor de schoolleider bijgeteld te worden. Volgensde tabel in paragraaf 5.1.2.2 is dat voor deze school 140 fre.

De totale formatie wordt dan:

9313,51 fre + 140 fre = 9453,51 fre

Dit wordt afgerond op 9454 fre.

Hieronder worden de afzonderlijke formatiecomponentenstap voor stap berekend.

1.

Basisformatie

 

1.1

Groepsformatie

 

1.1.1

Formatie voor onderwijs aan 4- tot en met 7-jarigen

aantal 4- tot 7-jarigen maal 8,88 fre:

288 x 8,88 fre = 2557,44 fre

1.1.2

Formatie voor onderwijs aan 8-jarigen en ouder

aantal 8-jarigen en ouder maal 6,97:

364 x 6,97 fre = 2537,08 fre

1.2

Toeslagen

 

1.2.1

Toeslag voor kleine scholen

350 fre minus 2,57 fre per leerling met een minimum van nul:

350 – 652 x 2,57 = – 1325,64, wordt 0

1.2.2

Toeslag schoolleiding

 
 

Formatief deel

(aantal leerlingen + schoolgewicht) maal 0,45 fre:

(652 + 491) x 0,45 = 514,35

 

Salarisopslag

volgens tabel: 140 fre

1.2.3

Toeslag Bapo

conform huidige regeling

2.

Formatie voor speciale doeleinden

 

2.1

Formatie ter bestrijding van onderwijsachterstanden

het schoolgewicht maal 6,87 fre:

491 x 6,87 fre = 3373,17 fre

2.2

Schoolprofielbudget

(aantal leerlingen + schoolgewicht) maal 0,29 fre:

(652 + 491) x 0,29 fre = 331,47 fre

3.

Groeiformatie

De school komt in aanmerking voor groeiformatie zodra het leerlingenaantal 13 leerlingen hoger is dan het leerlingenaantal op de teldatum verhoogd met drie procent (naar beneden afgerond), dus bij:

652 x 1,03 + 13 = 684 leerlingen

4.

Aanvullende formatie

Regeling blijft ongewijzigd.

5.

Zorgformatie

0,434 fre per leerling:

652 x 0,434 fre = 282,968 fre rekenkundig afgerond: 283 fre

Ook in dit voorbeeld geldt weer dat de som van de uitkomsten bij de rubrieken 1 (basisformatie) en 2 (formatie voor speciale doeleinden) gelijk is aan de totale formatie. Groeiformatie is aan de orde zodra de school gegroeid is tot 684 leerlingen. Aanvullende formatie wordt alleen verstrekt bij bijzondere omstandigheden. De zorgformatie wordt niet aan de school, maar aan het samenwerkingsverband uitgekeerd.

De

staatssecretaris

van onderwijs, cultuur en wetenschappen,

drs. K.Y.I.J. Adelmund

  1. Het gaat om het aantal leerlingen op de teldatum vermeerderd met dire procent (naar beneden afgerond op een geheel getal) ^ [1]
Naar boven