Beleidsvoornemens en subsidieplafonds subsidieregeling BZ

[Regeling vervallen per 01-01-2006.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 12-04-2000 t/m 31-12-2005

Beleidsvoornemens en subsidieplafonds subsidieregeling BZ

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op de artikelen 1.1.6, 1.1.10, onder a, en hoofdstuk II, afdeling 4, paragraaf 1, van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepaling

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In dit besluit wordt verstaan onder ’Subsidieregeling’: de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Artikel 2. Tijdvak

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De beleidsvoornemens en subsidieplafonds, vastgesteld bij dit besluit, hebben betrekking op de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000.

Artikel 3. Sociale basisvoorzieningen

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor subsidieverlening op grond van hoofdstuk II, afdeling 4, paragraaf 1, onder a van de Subsidieregeling is het volgende beleidskader van toepassing.

Algemeen: Activiteiten die worden uitgevoerd in, dan wel ten goede komen aan slechts één land komen niet voor subsidie in aanmerking.

Prioriteit wordt gegeven aan activiteiten gericht op beleids- en kennisontwikkeling, institutionele versterking, waaronder wordt verstaan capaciteitsopbouw, organisatieversterking en systeemontwikkeling, en versterking van de civil society in de volgende sectoren:

1. Basisgezondheid

Doelstelling: Verbeteren van de gezondheidssituatie van arme bevolkingsgroepen door middel van het versterken van en verbeteren van de toegang tot de basisgezondheidsvoorzieningen in ontwikkelingslanden.

De doelstellingen van de te subsidiëren activiteiten dienen inhoudelijk overeen te komen met een of meer van de volgende punten:

  • -

    vergroten van de toegankelijkheid van de basisgezondheidszorg, zowel preventief als curatief;

  • -

    institutionele versterking binnen de gezondheidssector op nationaal en districtsniveau, met speciale aandacht voor kostenbeheersing, efficiëntie en human resources development;

  • -

    bestrijding van specifieke tropische ziektes, zoals tuberculose en malaria;

  • -

    ondersteuning van specifieke programma’s, zoals essentiële geneesmiddelen, immunisatie en micronutriënten;

  • -

    onderzoek, gericht op beleidsondersteuning, dan wel operationeel of fundamenteel, op een van voornoemde terreinen.

2. Reproductieve en sexuele gezondheid inclusief HIV/AIDS

Het beleid op het terrein van reproductieve en sexuele gezondheid richt zich op het mogelijk maken dat mensen (mannen en vrouwen) een gezond reproductief en sexueel leven leiden en in vrijheid kunnen beslissen of zij kinderen willen hebben en hoeveel.

De volgende deelaspecten krijgen daarbij de nadruk:

  • -

    Safe Motherhood, waarbij uitgegaan wordt van de life-cycle benadering;

  • -

    Voorzieningen voor adolescenten;

  • -

    Voorkomen van onveilige abortus en bestrijden van de gevolgen;

  • -

    Family planning;

  • -

    Sexueel overdraagbare aandoeningen;

  • -

    Reproductieve gezondheid voorzieningen voor vluchtelingen;

  • -

    Reproductieve en sexuele rechten.

Het beleid op het terrein van HIV/AIDS is verwoord in de ‘Voortgangs-rapportage aan de Tweede Kamer’, januari 1998, (kamerstuk 21 836/4) en het beleidsdocument ‘Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van aidsbestrijding’, november 1998, en is gebaseerd op een multisectorele benadering van de problematiek. De volgende deelaspecten krijgen daarbij aandacht:

  • -

    Bewustwording en preventie;

  • -

    Zorg en opvang van HIV positieven en AIDS patiënten;

  • -

    Opvang van AIDS wezen;

  • -

    Moeder-op-kindtransmissie, inclusief zuigelingenvoeding;

  • -

    Onderzoek zowel biomedisch als sociaal wetenschappelijk;

  • -

    Ontwikkeling AIDS-vaccin;

  • -

    Nondiscriminatie;

  • -

    Sociaal-economische gevolgen van de epidemie.

3. Voeding

Het beleid m.b.t. voeding is verwoord in het sectorbeleidsdocument ‘Voeding, samenspel van voedsel, gezondheid en zorg’, 1995 en gericht op verbetering van de voedingstoestand van met name arme bevolkingsgroepen. Daarin vormen vooral kinderen en (zwangere/lacterende) vrouwen de kwetsbare groepen. Prioriteit wordt gegeven aan het bevorderen van goede voedingsgewoonten en specifiek aan vermindering van ondervoeding, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar:

  • -

    borstvoeding- en kindervoedingsgewoontes;

  • -

    micronutrintentekorten;

  • -

    voedselzekerheid van huishoudens gericht op voedingszekerheid voor individuen.

4. Drinkwater en sanitatie

Het beleid is verwoord in het sectorbeleidsdocument ‘Drinkwatervoorziening en Sanitatie in Ontwikkelingslanden’ (1997). Het doel van het sectorbeleid is verbetering van de toegang tot drinkwater- en sanitatievoorzieningen in het kader van de armoedebestrijding.

Bij de uitvoering van het beleid ligt de nadruk op het scheppen van voorwaarden voor een duurzaam beheer van drinkwater- en sanitatievoorzieningen met nadruk op aspecten als geïntegreerd waterbeheer, institutionele ontwikkeling, hygiëne voorlichting, gebruikersparticipatie en gender, financieel beheer (het verhalen van kosten op de gebruikers) en aangepaste technologie.

Artikel 4. Vrouwen en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor subsidieverlening op grond van hoofdstuk II, afdeling 4, paragraaf 1, onder b, van de Subsidieregeling geldt een subsidieplafond van f 2 miljoen en is het volgende beleidskader van toepassing.

1. Doelstellingen

Het subsidieplafond ten behoeve van Vrouwen en Ontwikkeling is bestemd voor de financiering van activiteiten die beantwoorden aan de volgende criteria:

  • Algemeen:

    De activiteiten dienen een katalyserende werking te hebben op een verhoogde deelname van vrouwen in landen die van Nederland hulp ontvangen en wel in alle aspecten en sectoren van de internationale samenwerking. Tevens kunnen activiteiten worden gefinancierd die bijdragen aan het operationaliseren van in VN conferenties (Wenen, Cairo, Kopenhagen en Beijing) afgesproken doelstellingen die gericht zijn op het tegengaan van alle vormen van discriminatie van vrouwen (het CEDAW verdrag) en het bevorderen van hun autonomie. Prioriteit wordt daarbij gegeven aan activiteiten in of ten behoeve van die landen waarmee Nederland een bilaterale relatie onderhoudt of die in regionaal of internationaal verband worden ondernomen.

  • Specifiek

    De doelstellingen van te subsidiëren activiteiten dienen inhoudelijk overeen te komen met een of meer van de volgende punten:

    • -

      het operationaliseren van het Vrouwen en ontwikkelingsbeleid van Nederland in de 17 + 3 landen,

    • -

      bijdragen aan het operationaliseren van ’vrouwen en goed bestuur’ en of ’vrouwen en vredesopbouw’ beleid in de DMV themalanden,

    • -

      het bevorderen en institutionaliseren van genderdeskundigheid bij overheden, beleidsmakers en beleidsuitvoerders en of partnerorganisaties in die 17 + 3 landen op de zeven door BZ uit het Platform van Actie Beijing geselecteerde thema’s of andere nader te bepalen prioritaire subthema’s,

    • -

      ondersteuningsactiviteiten ten behoeve van de vrouwenbeweging in de 17 + 3 landen in het kader schuldverlichting of voortkomend uit globaliseringsprocessen: o.a economische reorganisatie, politieke transformatieprocessen en (arbeids)-migratiestromen of

    • -

      voorlichting en bewustwording over het thema Vrouwen en ontwikkelingsbeleid onder specifieke doelgroepen.

2. Instrumenten

De instrumenten die voor deze doelstellingen ingezet kunnen worden zijn:

  • -

    toepassingsgericht onderzoek,

  • -

    kennis en informatie poolen,

  • -

    verzorgen van trainingen,

  • -

    het organiseren van symposia en conferenties,

  • -

    vergelijkende veldstudies,

  • -

    deelname aan internationale onderhandelingen en (vredes)missies.

Artikel 5. Kinderen en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor subsidieverlening op grond van hoofdstuk II, afdeling 4, paragraaf 1, onder c, van de Subsidieregeling geldt het volgende beleidskader.

1. Kinderarbeid

De activiteiten stemmen overeen met het beleid aangaande de bestrijding van kinderarbeid zoals beschreven in de notitie Kinderarbeid Wereldwijd (1998). De doelgroep betreft kinderen tot 18 jaar en het belang van de kinderen moet centraal staan. Kinderen moeten zoveel mogelijk geconsulteerd worden en betrokken zijn bij het opstellen en implementeren van het project. Het genderaspect dient te zijn meegewogen. Salariskosten maken in beginsel een beperkt deel uit van het project.

2. Kinderen in moeilijke omstandigheden

De activiteiten stemmen overeen met het beleid aangaande kinderen in ontwikkelingslanden zoals neergelegd in de notities:

  • -

    Beleid in de kinderschoenen, hoofdstukken 2, 8, 9, 10 en 12 (1993)

  • -

    Kinderarbeid wereldwijd (1998)

  • -

    Bestrijding seksueel misbruik van en seksueel geweld tegen kinderen (1999).

Artikel 6. Institutionele ontwikkeling

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Op grond van hoofdstuk II, afdeling 4, paragraaf 1, onder d, van de Subsidieregeling zal geen subsidie meer worden verleend.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De notities, vermeld in artikel 5, worden ter inzage gelegd op de bibliotheek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Den Haag, 23 december 1999

De

Minister

voor Ontwikkelingssamenwerking,
Voor deze,
De

Directeur-Generaal

Internationale Samenwerking,

J.N.M. Richelle

Naar boven